Het cassatieverzoekschrift is op 28 november 2012, derhalve binnen de in art. 351 lid 5 Fw genoemde cassatietermijn van acht dagen ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen.
HR, 05-04-2013, nr. 12/05505
ECLI:NL:HR:2013:BZ2120
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
05-04-2013
- Zaaknummer
12/05505
- Conclusie
Mr. L. Timmerman
- LJN
BZ2120
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BZ2120, Uitspraak, Hoge Raad, 05‑04‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ2120
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2012:BZ3794, Niet ontvankelijk
ECLI:NL:PHR:2013:BZ2120, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 15‑02‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ2120
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHAMS:2012:BZ3794
- Vindplaatsen
Uitspraak 05‑04‑2013
Inhoudsindicatie
Art. 80a lid 1 RO. WSNP. Tussentijdse beëindiging schuldsanering wegens niet-nakoming uit schuldsanering voortvloeiende verplichtingen en ontstaan nieuwe schulden, art. 350 lid 3 aanhef en onder c en d Fw.
5 april 2013
Eerste Kamer
12/05505
EV/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. W. Römelingh.
Verzoekster zal hierna ook worden aangeduid als [verzoekster].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak met het insolventienummer 10/721-R van de rechtbank Amsterdam van 5 september 2012;
b. het arrest in de zaak 200.113.067/01 van het gerechtshof te Amsterdam van 20 november 2012.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet ontvankelijk verklaren van het cassatieberoep op grond van art. 80a RO.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 3).
De Hoge Raad zal daarom - gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 5 april 2013.
Conclusie 15‑02‑2013
Mr. L. Timmerman
Partij(en)
12/05505
Mr. L. Timmerman
Parket: 15 februari 2013
Conclusie inzake:
[Verzoekster]
verzoekster tot cassatie
1.
Bij vonnis van 5 september 2012 heeft de rechtbank Amsterdam op verzoek van de rechter-commissaris de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [verzoekster] beëindigd op de grond dat zij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen (zowel de informatie-, inspannings- als afdrachtverplichting) niet naar behoren is nagekomen en een nieuwe bovenmatige schuld heeft laten ontstaan. De rechtbank moest ervan uitgaan dat de genoemde tekortkomingen haar toe te rekenen waren, aangezien [verzoekster] niet ter zitting was verschenen om een verklaring te geven. Nadat [verzoekster] wel bij de mondelinge behandeling in appel was verschenen, heeft het hof bij arrest van 20 november 2012 het vonnis bekrachtigd op de grond dat [verzoekster] (i) vanaf de aanvang van de schuldsaneringsregeling structureel onvoldoende aan de boedel heeft afgedragen, (ii) gedurende de schuldsaneringsregeling een nieuwe schuld heeft laten ontstaan, ter zake waarvan ze geen realistisch voorstel tot afbetaling binnen de schuldsaneringstermijn heeft gedaan, (iii) eerdere met de bewindvoerder gemaakte afspraken over onder meer het inlopen van de boedelachterstand niet is nagekomen (rov. 2.3), (iv) de op haar rustende inlichtingenplicht niet is nagekomen, waardoor de bewindvoerder zijn taak niet naar behoren heeft kunnen uitvoeren (rov. 2.4), en (v) niet aan haar aanvullende sollicitatieplicht heeft voldaan, althans daarvan geen enkel bewijsstuk heeft overgelegd (rov. 2.5).
2.
Hiervan is [verzoekster] tijdig1. met drie middelen in cassatie gekomen. Het eerste middel klaagt dat het hof ten onrechte geen gewicht heeft toegekend aan de stelling van [verzoekster] dat zij enige tijd geen inkomen heeft gehad. Het tweede middel klaagt dat het hof een verkeerde maatstaf heeft toegepast door niet te toetsen of sprake is van bovenmatige schulden. Volgens het middel zou de wet op zich niet verbieden dat tijdens de schuldsaneringsregeling nieuwe schulden ontstaan en ook niet voorschrijven dat die nieuwe schulden tijdens de looptijd van de schuldsaneringsregeling (volledig) dienen te worden afgelost, waarbij wordt verwezen naar art. 299 Fw. In middel 3 wordt een voorbehoud gemaakt terzake van het proces-verbaal.
3.
Het cassatiemiddel richt zich alleen tegen de overwegingen met betrekking tot het ontstaan van de boedelachterstand en de nieuwe schuld. Tegen 's hofs oordeel aangaande het tekortschieten in de informatie- en sollicitatieplicht worden geen klachten gericht. Die tekortkomingen kunnen de tussentijdse beëindiging zelfstandig dragen. Om die reden heeft [verzoekster] geen belang bij behandeling van de klachten. Ten overvloede merk ik op dat de klachten ook bij inhoudelijke beoordeling klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
4.
Deze conclusie strekt tot het niet ontvankelijk verklaren van het cassatieberoep op grond van art. 80a RO.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑02‑2013