Einde inhoudsopgave
Scheepvaartreglement Westerschelde 1990
Artikel 34 Manoeuvreer-, waarschuwings- en bijzondere seinen
Geldend
Geldend vanaf 01-11-1992
- Bronpublicatie:
15-01-1992, Stb. 1992, 53 (uitgifte: 11-02-1992, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-11-1992
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
01-09-1992, Stb. 1992, 487 (uitgifte: 01-01-1992, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Binnenvaart
Vervoersrecht / Zeevervoer
1. Manoeuvreer- en waarschuwingsseinen
a.
Behoudens wanneer het een klein schip is, moet een varend schip, indien het handelt ter voorkoming van aanvaring met een ander in zicht zijnd schip, zijn handeling door een der volgende seinen kenbaar maken:
- —
één korte stoot voor: ik verander mijn koers naar stuurboord;
- —
twee korte stoten voor: ik verander mijn koers naar bakboord;
- —
drie korte stoten voor: ik sla achteruit;
- —
vier korte stoten voor: ik kan niet manoeuvreren.
Een klein schip mag in de hierbedoelde omstandigheden genoemde geluidsseinen geven.
Een zeeschip mag in de hierbedoelde omstandigheden genoemde geluidsseinen aanvullen met lichtseinen, gegeven met een rondom zichtbaar wit krachtig licht, die zo nodig kunnen worden herhaald.
Deze lichtseinen hebben de volgende betekenis:
- —
één schittering: ik verander mijn koers naar stuurboord;
- —
twee schitteringen: ik verander mijn koers naar bakboord;
- —
drie schitteringen: ik sla achteruit;
- —
vier schitteringen: ik kan niet manoeuvreren.
De duur van elke schittering moet ongeveer één seconde zijn, de tijdsruimte tussen de schitteringen ongeveer één seconde en de tijdsruimte tussen de achtereenvolgende seinen niet minder dan tien seconden.
b.
Wanneer schepen die in zicht van elkaar zijn elkaar naderen en één van die schepen de voornemens of handelingen van het andere niet begrijpt dan wel twijfelt of het andere voldoende handelingen verricht om aanvaring te voorkomen, moet eerstgenoemd schip die twijfel kenbaar maken door het geven van een reeks van ten minste vijf snel opeenvolgende zeer korte stoten. Deze verplichting geldt niet voor kleine schepen.
Een zeeschip mag in de hierbedoelde omstandigheden genoemd geluidssein aanvullen met een lichtsein bestaande uit een reeks van ten minste vijf snel opeenvolgende zeer korte schitteringen gegeven met een rondom zichtbaar wit krachtig licht.
c.
Behoudens wanneer het een klein schip is, moet een werktuiglijk voortbewogen binnenschip, gelijktijdig met de gegeven geluidsseinen, lichtseinen geven van dezelfde duur met een rondom zichtbaar geel helder licht. Deze bepaling geldt niet voor de klok- en gongslagen of reeksen klok- en gongslagen.
2. Bijzondere geluidsseinen
- a.
Een aan de grond zittend schip, waarvan de voortstuwingswerktuigen in werking zijn, moet dit aan naderende schepen kenbaar maken door vier korte stoten gevolgd door twee lange stoten.
- b.
Een zeeschip, dat wordt geassisteerd of dat wordt gesleept, mag aan de sleepboten en deze mogen aan het zeeschip de volgende geluidsseinen geven:
- —
één korte stoot van het zeeschip om aan te geven: ‘De vóórsleepboten moeten het voorschip stuurboord uit trekken’;
- —
twee korte stoten van het zeeschip om aan te geven: ‘De vóórsleepboten moeten het voorschip bakboord uit trekken;
- —
één korte stoot en één lange stoot van het zeeschip om aan te geven: ‘De achtersleepboten moeten het achterschip bakboord uit trekken’;
- —
twee korte stoten en één lange stoot van het zeeschip om aan te geven: ‘De achtersleepboten moeten het achterschip stuurboord uit trekken’;
- —
een reeks korte stoten van het zeeschip om aan te geven: ‘De sleepboten moeten ophouden met trekken’;
- —
een reeks korte stoten van een achtersleepboot om aan te geven:
‘Het schip komt te ver achteruit’; — een reeks korte stoten van een vóórsleepboot om aan te geven: ‘Het schip komt te ver vooruit’.
De sleepboten moeten het door het zeeschip gegeven geluidssein herhalen.