Hof Arnhem-Leeuwarden, 02-10-2014, nr. 200.145.027
ECLI:NL:GHARL:2014:7556
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
02-10-2014
- Zaaknummer
200.145.027
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2014:7556, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 02‑10‑2014; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
PFR-Updates.nl 2014-0292
Uitspraak 02‑10‑2014
Inhoudsindicatie
Onderbewindstelling; Is het toelaatbaar dat een bewindvoerder een B.V. opricht met als oogmerk hogere AWBZ-bijdragen te voorkomen ten behoeve van de rechthebbende?
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.145.027
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, 2626995 BM 1219)
beschikking van de familiekamer van 2 oktober 2014
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen: de bewindvoerder,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[rechthebbende] ,
wonende te [woonplaats], verder te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. G.W.J. van Dijke te Middelburg,
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende] ,
wonende te[woonplaats],
verder te noemen: de broer.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen (verder te noemen: de kantonrechter) van 10 januari 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 4 april 2014;
- een brief van de broer van 30 april 2014, ingekomen op 6 mei 2014;
- een journaalbericht van mr. Van Dijke van 21 augustus 2014 met bijlagen, ingekomen op
22 augustus 2014.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 2 september 2014 plaatsgevonden.
De bewindvoerder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Ook zijn verschenen [A], echtgenoot van de bewindvoerder, en de rechthebbende. De broer is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
3. De vaststaande feiten
3.1
De rechthebbende is geboren op [geboortedatum] 1968. De bewindvoerder is de zus van de rechthebbende.
3.2
Bij beschikking van 7 mei 1997 heeft de kantonrechter te Wageningen een bewind ingesteld over de goederen van de rechthebbende en de zus tot bewindvoerder benoemd.
3.3
Bij brief van 11 december 2013 heeft de bewindvoerder de kantonrechter verzocht om haar machtiging te verlenen voor de oprichting van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (B.V.) en voor de inbreng van een bedrag van € 100.000,- uit het vermogen van betrokkene..
3.4
De kantonrechter heeft de verzoeken van de bewindvoerder bij de bestreden beschikking afgewezen.
4. De omvang van het geschil in hoger beroep
De bewindvoerder is met vier grieven in hoger beroep gekomen tegen de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen.
De bewindvoerder verzoekt het hof bij beschikking, voor zover de wet dit toelaat uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en:
- primair: de bewindvoerder alsnog in zijn verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, doch uitsluitend vanwege het feit dat de kantonrechter niet behoeft te (of: kan) worden verzocht om machtiging te verlenen voor de voorgestelde handeling(en);
- subsidiair: toestemming te verlenen om ten behoeve van de rechthebbende de B.V. ‘[rechthebbende] B.V.’ op te richten, alsmede tot volstorting van het geplaatste kapitaal van die B.V. met een bedrag van € 100.000,-- uit het (box 3) vermogen van de rechthebbende.
5. De motivering van de beslissing in hoger beroep
5.1
Het hof stelt vast dat in eerste aanleg geen mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden. Dit gebrek is in de procedure in hoger beroep hersteld door het bepalen van een mondelinge behandeling ten overstaan van dit hof.
5.2 Op grond van het bepaalde in artikel 1:441 lid 2, aanhef en onder a, Burgerlijk Wetboek (BW) behoeft de bewindvoerder toestemming van de rechthebbende of, indien deze daartoe niet in staat of weigerachtig is, machtiging van de kantonrechter voor het beschikken en aangaan van overeenkomsten tot beschikking over een onder het bewind staand goed, tenzij de handeling als een gewone beheersdaad kan worden beschouwd of krachtens rechterlijk bevel geschiedt.
5.3
De bewindvoerder stelt - in hoger beroep voor het eerst - dat de aan de kantonrechter verzochte machtiging primair betrekking heeft op handelingen die (alleen) als gewone daden van beheer kunnen worden beschouwd en, subsidiair, op beschikkingshandelingen die (ook) als gewone daden van beheer kunnen worden beschouwd. In beide gevallen, zo stelt de bewindvoerder, is voor de handelingen geen toestemming van de kantonrechter vereist.
De bewindvoerder onderbouwt haar primaire stelling door te wijzen op het marginale verschil tussen ‘gewoon’ beleggen en beleggen in de op te richten B.V. Haar subsidiaire stelling heeft als onderbouwing dat het conserveren, exploiteren en beleggen van vermogen dient te worden beschouwd als een gewone daad van beheer.
Volgens de stellingen van de bewindvoerder is het vermogen van de rechthebbende, zoals verkregen uit de nalatenschappen van haar ouders, in de loop der jaren gegroeid (uit de in hoger beroep overgelegde stukken blijkt een vermogen per 31 december 2012 van
€ 253.482,-) en was er dus geen aanleiding om het vermogen een andere (fiscale) bestemming te geven, maar is de wijze waarop het vermogen is belegd (op spaarrekeningen) door gewijzigde fiscale omstandigheden heel veel minder aantrekkelijk geworden, een direct gevolg van de economische crisis.
5.4
Naar het oordeel van het hof zijn niet alleen het oprichten van een B.V. maar ook het volstorten van het geplaatste kapitaal in die B.V. met een bedrag van € 100.000,- uit het vermogen van de rechthebbende onder de gegeven omstandigheden niet te beschouwen als gewone beheersdaad en kunnen deze handelingen niet (slechts) als een andere wijze van beleggen worden aangemerkt.
De beoogde handelingen worden verricht om een aanzienlijk geldbedrag (€ 100.000,-) aan het vermogen van de rechthebbende (volgens het aangifterapport inkomstenbelasting 2013 per 31 december 2013 een bedrag van € 182.161,-) te onttrekken en over te hevelen naar het kapitaal van een B.V. Een dergelijke overheveling is niet aan te merken als ‘gewoon’ beleggen, maar is het beschikken over vermogen, zijnde een ‘onder het bewind staand goed’, als bedoeld in artikel 1:441 lid 2, aanhef en onder a, BW.
Het primaire verzoek in hoger beroep van de bewindvoerder zal daarom worden afgewezen.
5.5
Aan het hof ligt thans de vraag voor of de door de bewindvoerder gevraagde machtigingen alsnog dienen te worden verleend.
5.6
De bewindvoerder heeft de volgende toelichting gegeven op de door haar voorgestelde handelingen.
Het (netto) vermogen van de rechthebbende wordt steeds meer betrokken bij de vaststelling van de aan de rechthebbende toekomende toeslagen (zorgtoeslag) en bij de vaststelling van de door haar te betalen eigen bijdragen (AWBZ). Die bijdragen zullen in de toekomst mogelijk nóg hoger worden. Daar komt nog bij dat de toekomstige (zorg)behoeften van de rechthebbende groter zullen worden en dat het rendement op spaargeld thans laag is en dit de komende jaren waarschijnlijk laag zal blijven. In ieder geval zal de rechthebbende interen op haar vermogen zodat op (langere) termijn niet meer kan worden voorzien in de aanschaf van goederen en diensten die zij naar verwachting nodig gaat hebben om in haar behoefte te kunnen blijven voorzien. Anders dan normaliter bij senioren in een verpleegtehuis het geval is, zal de rechthebbende (thans bijna 46 jaar) decennia lang worden geconfronteerd met (aanzienlijke) maandelijkse eigen bijdragen, dit in tegenstelling tot een ‘gemiddelde’ hulpbehoevende die op zijn/haar 80e levensjaar wordt opgenomen in een verpleegtehuis. De ABWZ-wetgeving treft de rechthebbende dan ook onevenredig hard. Vóór 1 januari 2013 bedroeg de te betalen AWBZ-bijdrage ongeveer € 360,- per maand.
Per 1 januari 2013 bedroeg die bijdrage al € 1.838,93 per maand en per 1 januari 2014 is deze € 2.248,60 gaan bijdragen. De (netto) eigen bijdrage van de rechthebbende is jaarlijks thans hoger dan het (bruto)verzamelinkomen.
Bij een gemiddelde levensverwachting van 40 jaar houdt de rechthebbende helemaal niets meer over, anders dan het heffingsvrij vermogen dat zij mogelijk zal moeten besteden aan (gebruiks)middelen om in haar behoefte te kunnen voorzien.
Het onderbrengen van vermogen van de rechthebbende in een B.V., in welke B.V. de rechthebbende een aanmerkelijk belang zou verkrijgen, zou tot gevolg hebben dat ‘box 3’- vermogen verhuist naar ‘box 2’. Dit zou leiden tot een lagere AWBZ-bijdrage, aldus de bewindvoerder.
5.7
Zonder enig waardeoordeel te willen geven over de (morele) aanvaardbaarheid van de oprichting van een B.V. met als voornaamste oogmerk betalingen van hogere AWBZ-bijdragen te voorkomen, constateert het hof dat met het verlenen van machtiging voor de oprichting van de B.V. en het overhevelen van een bedrag van € 100.000,- naar die B.V., zoals door de bewindvoerder is verzocht, een aanzienlijk deel van het vermogen van de rechthebbende aan het met wettelijke waarborgen omklede stelsel van toezicht door de kantonrechter zal worden onttrokken. In dat geval wordt het overgehevelde vermogen beheerd door de bestuurder van de B.V. Toezeggingen van het bestuur, al dan niet in de persoon van de bewindvoerder, tot het afleggen van rekening en verantwoording over het gevoerde beleid van die B.V. hebben geen wettelijke grondslag. Schending van die toezeggingen kennen geen wettelijke sanctie. De kantonrechter heeft ten aanzien van die B.V. dus geen enkele wettelijke taak of bevoegdheid.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de door de bewindvoerder verzochte machtigingen niet alsnog moeten worden verleend. Ook het subsidiaire verzoek in hoger beroep van de bewindvoerder zal daarom worden afgewezen.
5.8
Uit het voorgaande volgt dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.
6. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt, met verbetering van gronden, de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 10 januari 2014;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Smeeïng-van Hees, H.L. van der Beek enR. Krijger, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier, en is op 2 oktober 2014 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.