De dwangsom in het burgerlijk recht
Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/18.3.1:18.3.1 Twee stuitingsregimes
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/18.3.1
18.3.1 Twee stuitingsregimes
Documentgegevens:
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS375533:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
De verplichting tot betaling van een dwangsom betreft een verbintenis die uit een rechterlijke uitspraak voortvloeit, zie Asser/Hartkamp 12004, p. 46; Hondius (Verbintenissenrecht), art. 3:1 BW, aant. 3.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Het antwoord op de vraag welke artikelen op de stuiting van de verjaring van dwangsommen van toepassing zijn, lijkt echter allerminst voor zich te spreken. Titel 11 van Boek 3 BW biedt namelijk verschillende stuitingsregimes die respectievelijk betrekking hebben op de verjaring van rechtsvorderingen tot nakoming van een verbintenis,1 zoals bedoeld in de art. 3:316 en 3:317 BW, en op de verjaring van de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van een rechterlijke of arbitrale uitspraak, zoals bedoeld in art. 3:324 BW. Een bijzonderheid die echter ten aanzien van de dwangsom geldt, is dat de inning van de dwangsomvordering tevens de tenuitvoerlegging van de dwangsomveroordeling inhoudt. Aldus is de dwangsom in beide categorieën onder te brengen: over de dwangsomvordering heeft de rechter zich al uitgesproken voordat deze verbeurd is, maar verbeurte in het specifieke geval is door de rechter niet vastgesteld. Enerzijds levert de dwangsomveroordeling direct een executoriale titel op, anderzijds concludeerde ik in de vorige paragraaf dat dit niet een titel is die op grond van art. 3:324 lid 1 BW nog twintig jaar na verbeurte van de dwangsom ten uitvoer kan worden gelegd. De wetgever heeft bij het redigeren van de verjaringsregels een hybride figuur als de dwangsom kennelijk niet voor ogen gehad, waar de wettelijke regimes voor stuiting ofwel (i) vorderingen betreffen waarover de rechter zich in het geheel nog niet heeft uitgesproken (art. 3:316-3:319 BW), dan wel (ii) vorderingen waarvan omvang en verschuldigdheid in een rechterlijke uitspraak al zijn vastgelegd (art. 3:324 en 3:325 BW).