Einde inhoudsopgave
Burgerlijk Wetboek Boek 7
Artikel 275 [Verhuis- en inrichtingskosten]
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2022
- Bronpublicatie:
30-03-2022, Stb. 2022, 152 (uitgifte: 20-04-2022, kamerstukken: 35408)
- Inwerkingtreding
01-07-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-05-2022, Stb. 2022, 196 (uitgifte: 27-05-2022, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Huurrecht / Huur van woonruimte
1.
Indien de rechter een vordering tot beëindiging van de huurovereenkomst op de gronden, bedoeld in artikel 274 lid 1onder c en e toewijst, kan hij een bedrag vaststellen dat de verhuurder aan de huurder moet betalen ter tegemoetkoming in diens verhuis- en inrichtingskosten.
2.
De rechter kan, voordat hij een beslissing geeft, waarin dit bedrag wordt vastgesteld, zijn voornemen ter kennis van partijen brengen en een termijn stellen waarbinnen de verhuurder de opzegging kan intrekken. Maakt de verhuurder van deze bevoegdheid gebruik, dan beslist de rechter uitsluitend over de proceskosten.
3.
4.
De minimumbijdrage in de verhuis- en inrichtingskosten voor de huurders van zelfstandige woningen, woonwagens, standplaatsen en ligplaatsen wordt bij ministeriële regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vastgesteld en zal jaarlijks voor 1 maart worden gewijzigd voor zover de consumentenprijsindex daartoe aanleiding geeft. Het in de eerste zin genoemde bedrag wordt afgerond op hele euro's.
5.
De verhuurder kan eventuele door de gemeente aan de huurder te verstrekken bijdragen of vergoedingen voor verhuis- of inrichtingskosten in mindering brengen op de hoogte van de bijdrage, bedoeld in het vierde lid.