Hof Den Haag, 09-05-2018, nr. 200.220.474/01
ECLI:NL:GHDHA:2018:1134, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
09-05-2018
- Zaaknummer
200.220.474/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2018:1134, Uitspraak, Hof Den Haag, 09‑05‑2018; (Hoger beroep, Rekestprocedure)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:1086, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Uitspraak 09‑05‑2018
Inhoudsindicatie
In het kader van het bepalen van de behoefte van de minderjarige had het op de weg van de man gelegen zijn aangifte IB 2012 over te leggen om zijn inkomen in 2012 inzichtelijk te maken. Dit geldt te meer nu de rechtbank in de bestreden beschikking reeds heeft overwogen dat de man zijn stelling aangaande zijn verdiencapaciteit onvoldoende had onderbouwd. Het hof passeert de stelling van de man, dat de belastingdienst zijn inkomsten als deejay in 2012 heeft aangemerkt als een onkostenvergoeding, wegens onvoldoende onderbouwing in het bijzonder wegens het ontbreken van onderliggende stukken van de zijde van de belastingdienst. Bij de berekening van de draagkracht neemt het hof in aanmerking dat de man slechts 24 uur per week in dienstverband werkt en heeft erkend daarnaast ook in de weekenden als deejay op te treden. Het hof acht de stelling van de vrouw dat de man met zijn werkzaamheden als deejay inkomsten heeft gegenereerd, genereert en kan genereren voldoende onderbouwd. Dat de man thans slechts een onkostenvergoeding ontvangt, maakt dit niet anders. Dit brengt mee dat de man in staat kan worden geacht zijn verdiencapaciteit aan te vullen door middel van werkzaamheden als deejay.
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.220.474/01
zaaknummer rechtbank : C/10/515102
rekestnummer rechtbank : FA RK 16-9735
beschikking van de meervoudige kamer van 9 mei 2018
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.C. Kwakkelstein-Doornbos te Schiedam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. H. Durdu te Rotterdam.
1. Het verloop van het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de Rechtbank Rotterdam van 8 mei 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna ook: de bestreden beschikking).
2. Het geding in hoger beroep
2.1
De man is op 2 augustus 2017 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vrouw heeft op 14 september 2017 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is voorts van de zijde van de man op 12 maart 2018 een V-formulier van 8 maart 2018 met als bijlage een brief van 8 maart 2018 met bijlagen ingekomen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 23 maart 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
3. De feiten
3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
- partijen zijn de ouders van de minderjarige [de minderjarige] , geboren [in] 2012 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: de minderjarige);
- de minderjarige heeft zijn gewone verblijfplaats bij de vrouw.
3.2
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
4. De omvang van het geschil
4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover van belang in hoger beroep, bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van 23 november 2016 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige (hierna: kinderalimentatie), voor wat betreft de na datum van de bestreden beschikking te verschijnen termijnen telkens bij vooruitbetaling
€ 452,50 per maand zal uitkeren. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De man verzoekt het hof de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen te vernietigen en, in zoverre opnieuw te beschikken dat:
- de behoefte van de minderjarige wordt vastgesteld en
- het verzoek van de vrouw tot oplegging van kinderalimentatie wordt afgewezen op grond van de aanvaardbaarheidstoets;
- subsidiair: de draagkracht van de man voor de kinderalimentatie nader wordt bepaald door het hof in goede justitie te bepalen.
4.3
De vrouw verweert zich daartegen en verzoekt het hof, voor zover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de verzoeken van de man integraal af te wijzen. Kosten rechtens.
4.4
De grieven van de man zien op de behoefte van de minderjarige en de draagkracht van de man.
5. De motivering van de beslissing
De ingangsdatum
5.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank bepaalde ingangsdatum van de kinderalimentatie van 23 november 2016, nu geen van partijen hiertegen heeft gegriefd.
De behoefte van de minderjarige
5.2
De man stelt, onder verwijzing naar de door hem in hoger beroep als productie 7 overgelegde berekening, dat de behoefte van de minderjarige in 2012 € 258,- bedroeg. Hij voert aan dat uit de definitieve aanslag IB 2012 blijkt, dat zijn bruto jaarinkomen in 2012
€ 29.344,- bedroeg . Van mei tot en met november 2012 ontving de man in het kader van zijn dienstverband bij [werkgever 1] een salaris van € 1.900,- netto per maand. Deze arbeidsovereenkomst werd niet verlengd in verband met ziekte van de man. Daarnaast ontving hij in 2012 van het UWV een ziektewetuitkering/fiscaal loon van € 2.288,-. Ter zitting in hoger beroep stelt de man dat zijn neveninkomsten als deejay in 2012 minimaal waren. Het verschil tussen het verzamelinkomen (€ 29.344) en de jaaropgave van het UWV omvat de neveninkomsten van de man als deejay, aldus de man. De man stelt ter zitting in hoger beroep dat de belastingdienst zijn inkomsten als deejay in 2012 heeft aangemerkt als een onkostenvergoeding.
5.3
De vrouw betwist dat de neveninkomsten van de man als deejay minimaal waren in 2012. Zij stelt dat deze neveninkomsten € 1.100,- per maand bedroegen. Tijdens de relatie werkte de man structureel in de weekenden als deejay en na het einde van de relatie is hij hiermee doorgegaan. Voor zijn deejay-werkzaamheden werd de man contant betaald en tijdens de relatie had de man altijd veel contant geld tot zijn beschikking. De vrouw schat het netto besteedbaar gezinsinkomen in 2012 op € 3.000,- per maand.
5.4
Het hof overweegt als volgt. In het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw, had het op de weg van de man gelegen zijn aangifte IB 2012 over te leggen om zijn inkomen in 2012 inzichtelijk te maken. Dit geldt te meer nu de rechtbank in de bestreden beschikking reeds heeft overwogen dat de man zijn stelling aangaande zijn verdiencapaciteit onvoldoende had onderbouwd. Het hof passeert de stelling van de man, dat de belastingdienst zijn inkomsten als deejay in 2012 heeft aangemerkt als een onkostenvergoeding, wegens onvoldoende onderbouwing in het bijzonder wegens het ontbreken van onderliggende stukken van de zijde van de belastingdienst. Het hof acht het daarom redelijk de verdiencapaciteit van de man te bepalen op het bruto jaarinkomen van de man van € 29.344, vermeerderd met € 550,- netto per maand, zijnde het gemiddelde tussen het door de man gestelde bedrag aan neveninkomsten als deejay (€ 0,-) en het door de vrouw gestelde bedrag (€ 1.100,-). Het netto besteedbaar gezinsinkomen bedroeg in 2012 derhalve € 2.155,- per maand (zie aangehechte berekening). Uitgaande van het ten aanzien van de minderjarige toepasselijke aantal kinderbijslagpunten in 2012 (4), levert dat op basis van de tabel eigen aandeel kosten van kinderen, welke is opgenomen als bijlage bij het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen, een bedrag op van € 306,- per maand. Geïndexeerd naar 2016 levert dat een bedrag op van € 320,-, naar 2017 een bedrag van € 327,- en naar 2018 een bedrag van € 332,-.
De draagkracht van de vrouw
5.5
Partijen zijn het er over eens dat, omdat het inkomen van de vrouw op bijstandsniveau ligt, haar draagkracht vastgesteld dient te worden op het minimumbedrag van € 25,- per maand.
De draagkracht van de man
5.6
De man stelt ten aanzien van zijn verdiencapaciteit dat zijn brutoloon van € 2.709,- per maand in 2012 het uitgangspunt dient te zijn. In verband met gezondheidsklachten is de man vanaf september 2012 gedurende lange tijd niet meer werkzaam geweest. Vanaf eind 2014 heeft hij een WW-uitkering ontvangen en hij heeft zich gehouden aan zijn sollicitatieverplichtingen. Aan de man kan derhalve geen verwijt worden gemaakt ten aanzien van zijn inkomensverlies. Met ingang van 1 februari 2016 heeft de man een parttime en tijdelijk dienstverband als webdeveloper bij het bedrijf [werkgever 2] . De man betwist dat bij de bepaling van zijn draagkracht rekening moet worden gehouden met het inkomen dat hij bij een fulltime dienstverband zou kunnen verdienen bij deze werkgever, omdat het in verband met zijn ziektegeschiedenis moeilijk is de verdiencapaciteit van zijn dienstverband in 2012 te bereiken. De man geeft aan dat zijn draagkracht vanaf 1 januari 2018 hoger is vanwege uitbreiding van uren. Ten aanzien van zijn neveninkomsten als deejay stelt de man dat hij sinds 5 november 2016 niet meer is in te huren. De man heeft in hoger beroep verklaringen van café-eigenaren overgelegd, waaruit zijns inziens blijkt dat hij slechts nog als vrijwilliger werkzaamheden als deejay verricht tegen betaling in natura ten bedrage van een onkostenvergoeding. Tot slot stelt de man dat bij de bepaling van zijn draagkracht rekening dient te worden gehouden met een aantal schulden, die zijn ontstaan toen partijen nog samenwoonden. Door deurwaarderskantoor [deurwaarderskantoor] is beslag gelegd op het loon van de man. De man verwacht in januari 2019 deze schulden te hebben afgelost. In zijn beroepschrift stelt de man huwelijkse schulden te hebben die in totaal € 33.500,- bedragen. Blijkens een door de man overgelegd stuk, bij het hof ingekomen op 12 maart 2018, bedroeg het bedrag van een aantal (deels andere) huwelijkse schulden op 10 augustus 2017 € 7.463,47,-. Ter zitting in hoger beroep stelt de man dat vanaf heden aan [deurwaarderskantoor] nog € 13.000,- moet worden afgedragen.
5.7
De vrouw stelt dat de man vanaf 2012 tot heden onverminderd neveninkomsten heeft vanwege zijn werkzaamheden als deejay. Ter onderbouwing overlegt zij in hoger beroep kopieën van facebookpagina’s, waaruit haars inziens blijkt dat de man structureel elk weekend aan het werk is als deejay. Zij betwist dat de man ziek is geweest. Er zijn naar de mening van de vrouw geen beletselen voor de man om fulltime te werken. De vrouw geeft ter zitting in hoger beroep aan dat zij het ermee eens is dat bij de bepaling van de draagkracht van de man rekening moet worden gehouden met de door de man gestelde schulden.
5.8
Bij de berekening van de draagkracht van de man gaat het hof uit van de door de man in hoger beroep overgelegde financiële gegevens over 2016 tot en met 2018, met dien verstande dat zijn bruto arbeidsinkomen wordt vermeerderd met een bedrag van € 550,- netto per maand aan neveninkomsten als deejay. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de man slechts 24 uur per week in dienstverband werkt en heeft erkend daarnaast ook in de weekenden als deejay op te treden. Het hof acht de stelling van de vrouw dat de man daarmee inkomsten heeft gegenereerd, genereert en kan genereren voldoende onderbouwd. Dat de man thans slechts een onkostenvergoeding ontvangt, maakt dit niet anders. Dit brengt mee dat de man in staat kan worden geacht zijn verdiencapaciteit aan te vullen door middel van werkzaamheden als deejay. Het hof overweegt ten aanzien van de door de man gestelde schulden dat het in totaal om een bedrag ad € 54.049,- gaat. Gelet op de stellingen van partijen ten aanzien van de (afbetaling van de) schulden als voornoemd, acht het hof het redelijk om bij de bepaling van de draagkracht van de man rekening te houden met een aflossing van € 500,- per maand in de periode van 1 december 2016 tot en met 31 december 2018. Het hof houdt bij het bepalen van de door de man te betalen kinderalimentatie rekening met verhoging van de draagkracht van de man als gevolg van een uitbreiding van zijn uren vanaf 1 januari 2018. De vaststelling van de te betalen kinderalimentatie ziet er aldus als volgt uit:
De te betalen kinderalimentatie vanaf 23 november 2016 tot en met 31 december 2017
5.9
Uitgaande van een bruto maandsalaris van € 1.950,- en neveninkomsten van de man van € 550,- netto per maand berekent het hof het netto besteedbaar inkomen van de man op
€ 2.303,- per maand. Het hof stelt, rekening houdend met een aflossing van schulden van
€ 500,- per maand, de draagkracht van de man (met toepassing van de formule) vast op € 145,- per maand, te weten 70% van [€2.303,- - (0,3 x € 2.303,- + € 905,- + € 500)].
Draagkrachtvergelijking
5.10
De verdeling van de kosten over beide ouders wordt dan berekend volgens de formule:
ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte en levert de volgende maandelijkse bedragen op:
Draagkracht man: € 145-
Draagkracht vrouw: € 25,-
Totale draagkracht: € 170,-
Behoefte minderjarige: € 327,-;
Het eigen aandeel van de vrouw bedraagt op grond van het rapport Alimentatienormen € 25,-. Het eigen aandeel van de man bedraagt: € 145,- / € 170,- x € 327,- = € 279,- .
De te betalen kinderalimentatie van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018
5.11
Uitgaande van een bruto maandsalaris van € 2.600,- en neveninkomsten van de man van € 550,- netto per maand berekent het hof het netto besteedbaar inkomen van de man op
€ 2.688,- per maand. Het hof stelt, rekening houdend met een aflossing van schulden van
€ 500,- per maand, de draagkracht van de man (met toepassing van de formule) vast op € 323,- per maand, te weten 70% van [€ 2.688,- - (0,3 x € 2.688,- + € 920,- + € 500,-)].
Draagkrachtvergelijking
5.12
De verdeling van de kosten over beide ouders wordt dan berekend volgens de formule:
ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte en levert de volgende maandelijkse bedragen op:
Draagkracht man: € 323,-
Draagkracht vrouw: € 25,-
Totale draagkracht: € 348,-
Behoefte minderjarige: € 332,-;
Het eigen aandeel van de vrouw bedraagt op grond van het rapport Alimentatienormen € 25,-.
Het eigen aandeel van de man bedraagt: € 323,- / € 348,- x € 332,- = € 308,- .
De te betalen kinderalimentatie vanaf 1 januari 2019
5.13
Uitgaande van de financiële gegevens van de man van 2018 en geen rekening meer houdend met een aflossing van schulden van € 500,- per maand, stelt het hof de draagkracht van de man (met toepassing van de formule) vast op € 673,- per maand, te weten 70% van [€ 2.688,- - (0,3 x € 2.688,- + € 920,-)].
Draagkrachtvergelijking
5.14
De verdeling van de kosten over beide ouders wordt dan berekend volgens de formule:
ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte en levert de volgende maandelijkse bedragen op:
Draagkracht man: € 673,-
Draagkracht vrouw: € 25,-
Totale draagkracht: € 698,-
Behoefte minderjarige: € 332,-;
Het eigen aandeel van de vrouw bedraagt op grond van het rapport Alimentatienormen € 25,-.
Het eigen aandeel van de man bedraagt: € 673,- / € 698,- x € 332,- = € 320,- . Partijen dienen dit bedrag te zijner tijd te indexeren naar 2019.
Zorgkorting
5.15
Het hof is evenals de rechtbank van oordeel, dat er momenteel geen aanleiding is de zorgkorting toe te passen, nu er op dit moment geen contact is tussen de man en de minderjarige.
Het beroep van de man op de aanvaardbaarheidstoets
5.16
De man voert aan dat door gerechtsdeurwaarde [deurwaarderskantoor] loonbeslag is gelegd, waardoor hij minder dan 90% overhoudt van de voor hem geldende bijstandsnorm. De vaststelling van kinderalimentatie zal ertoe leiden dat de man niet meer in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien, hetgeen als een onaanvaardbare situatie is aan te merken.
5.17
De vrouw wijst erop dat uit het door de man overgelegde overzicht van zijn schulden niet blijkt dat de man iets aflost. De man heeft zijn andere schulden niet onderbouwd.
5.18
Het hof is van oordeel dat uit de berekeningen zoals hierboven weergegeven volgt dat er geen sprake van is dat de man minder dan 90% van de voor hem geldende bijstandsnorm overhoudt. Ook overigens is het hof niet gebleken dat de man met voldoening van zijn lasten minder overhoudt dan 90% van de voor hem geldende bijstandsnorm. Deze grief faalt derhalve.
6. De slotsom
6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, vernietigen.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure de bijdrage aan het uit die relatie geboren kind betreft.
7. De beslissing
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige dient te betalen, voor wat betreft de na heden te verschijnen termijnen telkens bij vooruitbetaling:
- voor de periode van 23 november 2016 tot en met 31 december 2017 een bedrag van € 279,- per maand;
- voor de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 een bedrag van € 308,- per maand;
- voor de periode vanaf 1 januari 2019 € 320,-, welk bedrag nog geïndexeerd dient te worden naar 2019;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.E. Sutorius-Van Hees, A.H.N. Stollenwerck en J.B. Backhuijs, bijgestaan door mr. H.B. Brandwijk als griffier, en is op 9 mei 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.