ABRvS, 30-09-2015, nr. 201501873/1/A1
ECLI:NL:RVS:2015:3023
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
30-09-2015
- Zaaknummer
201501873/1/A1
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2015:3023, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 30‑09‑2015; (Hoger beroep)
Uitspraak 30‑09‑2015
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 3 april 2013 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel West van de gemeente Amsterdam (thans: algemeen bestuur) geweigerd aan [belanghebbende] omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen van een terrasvlonder op het perceel [locatie] te Amsterdam (hierna: het perceel).
201501873/1/A1.
Datum uitspraak: 30 september 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Westergasterras B.V., gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 januari 2015 in zaak nr. 14/3442 in het geding tussen:
Westergasterras B.V.
en
het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel West.
Procesverloop
Bij besluit van 3 april 2013 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel West van de gemeente Amsterdam (thans: algemeen bestuur) geweigerd aan [belanghebbende] omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen van een terrasvlonder op het perceel [locatie] te Amsterdam (hierna: het perceel).
Bij besluit van 24 april 2014 heeft het algemeen bestuur het door Westergasterras B.V. daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 3 april 2013 onder aanvulling van de motivering in stand gelaten.
Bij uitspraak van 22 januari 2015 heeft de rechtbank het door Westergasterras B.V. daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 24 april 2014 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Westergasterras B.V. hoger beroep ingesteld.
Het algemeen bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Westergasterras B.V. en het algemeen bestuur hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 augustus 2015, waar Westergasterras B.V., vertegenwoordigd door [belanghebbende] en [gemachtigde] en bijgestaan door mr. J.C.W. van Eekeren, advocaat te Eindhoven, en het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door mr. N. Smit, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het bouwplan voorziet in het realiseren van een houten terrasvlonder, liggend op stelconplaten op het perceel. Het perceel maakt deel uit van het zogenoemde Westergasfabriekterrein.
Het algemeen bestuur heeft bij besluit van 3 april 2013, onder verwijzing naar het advies van de commissie voor Welstand en Monumenten (hierna: welstandscommissie) van 20 maart 2013 geweigerd omgevingsvergunning te verlenen omdat het belang van monumentenzorg zich daar tegen verzet. Naar aanleiding van het advies van 20 maart 2013 heeft Westergasterras B.V. de adviezen van Braaksma en Roos van 16 mei 2013 en van monumentenadvies.nl van 17 mei 2013 overgelegd. Volgens het advies van Braaksma en Roos van 16 mei 2013 hoeft het bouwplan geen aantasting voor het monument te betekenen. Volgens het advies van monumentadvies.nl van 17 mei 2013 geven de redengevende omschrijving van het complex en het betreffende complexonderdeel geen aanleiding om aan te nemen dat de monumentale waarden van het gebouw dan wel de samenhang door het bouwplan worden aangetast. Het algemeen bestuur heeft vervolgens bij besluit van 24 april 2014 de weigering om omgevingsvergunning te verlenen gehandhaafd en daaraan mede ten grondslag gelegd dat het bouwplan, gelet op het advies van de welstandscommissie van 4 september 2013, in strijd is met redelijke eisen van welstand.
In hoger beroep is uitsluitend nog aan de orde het betoog dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan niet in strijd is met redelijke eisen van welstand.
2. Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, geweigerd indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend.
3. Westergasterras B.V. betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het algemeen bestuur ten onrechte de gevraagde omgevingsvergunning wegens strijd met redelijke eisen van welstand heeft geweigerd. Daartoe voert zij aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het welstandsadvies van 4 september 2013 naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het algemeen bestuur het niet aan zijn oordeel ten grondslag mocht leggen. In dit verband merkt zij op dat het bouwplan in het advies niet aan de welstandscriteria is getoetst, maar enkel aan het beleid ten aanzien van monumenten. De enkele verwijzing van het algemeen bestuur ter zitting van de rechtbank naar twee pagina’s uit de Welstandsnota "De Schoonheid van Amsterdam" (hierna: welstandsnota) is daarvoor onvoldoende. Dit temeer nu deze volgens haar algemene criteria bevatten. Voorts merkt zij in dit verband op dat het advies uitgaat van onjuiste gegevens nu in het advies van 4 september 2013 is vermeld dat de binnenruimte is verhoogd en daardoor ook de buitenruimte is verhoogd, hetgeen niet het geval is. De vermelding in het advies van 4 september 2013 dat rondom haar pand een uniforme verharding aanwezig is, is volgens Westergasterras B.V. eveneens onjuist. Voorts voert zij, onder verwijzing naar de adviezen van Braaksma en Roos van 16 mei 2013 en van monumentenadvies.nl van 17 mei 2013, aan dat het bouwplan niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. In dit verband merkt zij op dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het algemeen bestuur deze adviezen niet gemotiveerd heeft bestreden. Het algemeen bestuur heeft volgens haar evenmin gemotiveerd afgeweken van het advies van de Algemene bezwaarschriftencommissie West.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 15 juli 2015 in zaak nr. 201409741/1/A1) mag het algemeen bestuur, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het algemeen bestuur dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. Ook laatstgenoemde omstandigheid kan aanleiding geven tot het oordeel dat het besluit van het algemeen bestuur in strijd is met artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo of niet berust op een deugdelijke motivering. Dit neemt echter niet weg dat een welstandsnota criteria kan bevatten die zich naar hun aard beter lenen voor beoordeling door een deskundige dan voor beoordeling door een aanvrager of derde-belanghebbende.
3.2. Op 4 september 2013 heeft de welstandscommissie negatief over het bouwplan geadviseerd. Volgens de welstandscommissie wordt het bouwplan gerealiseerd in het complex Westergasfabriek dat bijeengehouden wordt door een uniforme en ingetogen verharding. Een wijziging van deze verharding heeft volgens de welstandscommissie invloed op de leesbaarheid en de monumentale uitstraling van het complex als geheel. Volgens de welstandscommissie voegt het voorgaande ook vanuit welstandsoogpunt visueel geen kwaliteit toe, maar leidt het eerder tot een onwenselijke verrommeling van het terrein.
In hetgeen Westergasterras B.V. heeft aangevoerd, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het aan het besluit van 24 april 2014 ten grondslag gelegde advies van 4 september 2013 zodanige gebreken vertoont dat het algemeen bestuur het niet aan zijn besluit ten grondslag mocht leggen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het enkele feit dat in het advies niet is vermeld aan welke criteria uit de welstandsnota het bouwplan is getoetst, niet maakt dat het bouwplan niet daaraan is getoetst. Het algemeen bestuur heeft ter zitting van de rechtbank alsmede bij de Afdeling toegelicht dat het bouwplan aan de algemene criteria op bladzijde 30 is getoetst en aan de voor stadsparken geldende criteria genoemd op bladzijde 221 van de welstandsnota. Ten aanzien van de algemene criteria heeft het algemeen bestuur toegelicht dat het bouwplan in strijd is met criterium B, relatie tussen bouwwerk en omgeving en criterium D, evenwicht tussen helderheid en complexiteit. Ten aanzien van bladzijde 221 heeft het algemeen bestuur toegelicht dat naar het gehele park is gekeken. Voorts wordt in aanmerking genomen dat, als gesteld, in het advies van onjuiste gegevens wordt uitgegaan, het in dit geval niet maakt dat het advies zodanig gebrekkig is dat het algemeen bestuur het niet aan zijn besluit ten grondslag mocht leggen. Over het al dan niet ophogen van de binnenruimte wordt overwogen dat de terrasvlonder zoals aangevraagd door de welstandcommissie is beoordeeld en in strijd met redelijke eisen van welstand is geacht. Over de stelconplaten die, als gesteld, niet rondom haar pand liggen, wordt overwogen dat het algemeen bestuur onder verwijzing naar de zich in het dossier bevindende foto’s heeft toegelicht dat niet rondom het pand maar wel rondom het perceel stelconplaten liggen. Bovendien is niet gebleken dat indien de welstandscommissie van andere gegevens was uitgegaan het wel tot een positief advies was gekomen. Met de door Westergasterras B.V. overgelegde adviezen heeft zij evenmin aannemelijk gemaakt dat het advies zodanige gebrekkig is dat het algemeen bestuur het niet aan zijn besluit ten grondslag mocht leggen. Daartoe wordt overwogen dat deze adviezen betrekking hebben op het belang van monumentenzorg terwijl in het advies van 4 september 2013 het bouwplan vanuit welstandsoogpunt is beoordeeld. Met het advies van 4 september 2013 heeft het algemeen bestuur voldoende gemotiveerd waarom het in de door Westergasterras B.V. overgelegde adviezen geen aanleiding ziet voor het oordeel dat het bouwplan niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. Hetzelfde geldt voor hetgeen Westergasterras B.V. heeft aangevoerd ten aanzien van het advies van de Algemene bezwaarschriftencommissie West.
Onder deze omstandigheden bestaat in zoverre geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het algemeen bestuur ten onrechte de gevraagde omgevingsvergunning wegens strijd met redelijke eisen van welstand heeft geweigerd.
Het betoog faalt.
4. Westergasterras B.V. betoogt voorts tevergeefs dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het algemeen bestuur, nu de negatieve adviezen van de welstandscommissie leiden tot een ongeoorloofde beperking van de bouwmogelijkheden van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "1e herziening bestemmingsplan westerpark ABC", ten onrechte de gevraagde omgevingsvergunning wegens strijd met redelijke eisen van welstand heeft geweigerd. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 17 maart 2010 in zaak nr. 200905735/1/H1), dient de welstandstoets zich in beginsel te richten naar de bouwmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt. Uit het algemeen karakter van het welstandsvereiste vloeit voort dat bij de welstandstoets de voor de grond geldende bebouwingsmogelijkheden als uitgangspunt dienen te worden gehanteerd. Naarmate het bestemmingsplan meer keuze laat tussen verschillende mogelijkheden om een bouwplan te realiseren, heeft het algemeen bestuur - met inachtneming van de uitgangspunten van het bestemmingsplan - meer beoordelingsruimte om in het kader van de welstandsbeoordeling een ter beoordeling voorliggend bouwplan in strijd met redelijke eisen van welstand te achten zonder dat dat oordeel geacht moet worden te leiden tot een belemmering van de verwezenlijking van de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Indien echter uit de voorschriften en de systematiek van het bestemmingsplan volgt dat zulk een keuze niet of slechts in beperkte mate aanwezig is - met name indien de bebouwingsmogelijkheden daarin gedetailleerd zijn aangegeven - vormt die opzet bij de welstandstoets een dwingend gegeven. In dat geval wordt de grens van de welstandstoets eerder overschreden. Vaststaat dat het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan. In het bestemmingsplan zijn geen voorschriften opgenomen ten aanzien van het realiseren van een terrasvlonder. Nu het bestemmingsplan niet uitdrukkelijk voorziet in voorschriften ten behoeve van het realiseren van een terrasvlonder is van een dergelijke situatie geen sprake. Voorts heeft het algemeen bestuur ter zitting zich op het standpunt gesteld dat een alternatief bouwplan in beginsel mogelijk is.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 september 2015
414-712.