Pagina 7 van het strafdossier.
Rb. Noord-Nederland, 22-06-2018, nr. 18/830324-17
ECLI:NL:RBNNE:2018:2399
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
22-06-2018
- Zaaknummer
18/830324-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2018:2399, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 22‑06‑2018; (Eerste aanleg - meervoudig, Op tegenspraak)
- Wetingang
art. 157 Wetboek van Strafrecht
Uitspraak 22‑06‑2018
Inhoudsindicatie
De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van drie brandstichtingen. Voor 1 brandstichting heeft de rechtbank verdachte veroordeeld. Aan verdachte wordt een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde voorwaarden.
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830324-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 22 juni 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1990 te [verblijfsplaats] ,
verblijvende te [straatnaam] , [verblijfsplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
8 juni 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.P. Eckert, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 7 september 2017, in de gemeente Groningen, opzettelijk brand heeft gesticht in en/of aan en/of tegen een auto (Ford Ka, [kenteken] ),
welke zich bevond op of aan de Gerard ter Borghstraat, immers heeft verdachte opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met een lap
stof, althans met (een) brandbare stof(fen), en/of (vervolgens) die
(brandende) lap stof, althans die brandbare stof(fen), in aanraking gebracht
met die auto, althans opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met die
auto, tengevolge waarvan die auto geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk
geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die auto en/of een of
meer nabij die auto geparkeerde auto's, in elk geval gemeen gevaar voor
goederen, te duchten was;
2.
zij op of omstreeks 7 september 2017, in de gemeente Groningen, opzettelijk brand heeft gesticht in en/of aan en/of tegen een auto ( [kenteken] ),
welke zich bevond op of aan de Gerard ter Borghstraat, immers heeft verdachte opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met een lap
stof, althans met (een) brandbare stof(fen), en/of (vervolgens) die
(brandende) lap stof, althans die brandbare stof(fen), in aanraking gebracht
met die auto, althans opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met die auto, tengevolge waarvan die auto geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval
brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die auto en/of een of meer
nabij die auto geparkeerde auto's, in elk geval gemeen gevaar voor goederen,
te duchten was;
3.
zij op of omstreeks 10 september 2017, in de gemeente Groningen, opzettelijk brand heeft gesticht in en/of aan en/of tegen een auto (Volkswagen [kenteken] ),
welke zich bevond op of aan de Johannes Vermeerstraat, immers heeft verdachte opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met die
auto, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die auto en/of
een ernaast bevindende auto (Renault [kenteken] ), geheel of gedeeltelijk is/zijn
verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die
auto en/of een of meer nabij die auto geparkeerde auto's en/of een nabij
gelegen winkelpand, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
4.
zij op of omstreeks 10 september 2017, in de gemeente Groningen, opzettelijk brand heeft gesticht in en/of aan en/of tegen een auto (Volkswagen [kenteken] ),
welke zich bevond op of aan de Adriaan van Ostadestraat, immers heeft verdachte opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met die auto, althans met een brandbare stof(fen), tengevolge waarvan die auto geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die auto en/of een of meer nabij die auto geparkeerde auto's en/of een dichtbijzijnde parkeermeter, in elk geval gemeen gevaar voor
goederen, te duchten was.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde gevorderd.
Het onder 1 ten laste gelegde kan worden bewezen op basis van de aangifte, het proces-verbaal van de forensische opsporing en de verklaring van getuige [getuige 1].
Het onder 2 ten laste gelegde kan worden bewezen op basis van de aangifte, de verklaring van getuige [getuige 2], het proces-verbaal van de forensische opsporing en de verklaring van verdachte waaruit blijkt dat haar kleding op de plaats delict is aangetroffen. Verdachte heeft in eerste instantie ontkend dat het haar kleding was, deze verklaring bijgesteld toen DNA-onderzoek werd bevolen en zij er dus niet meer onderuit kon en vervolgens verklaard dat deze kledingstukken uit een tas kunnen zijn gewaaid toen zij de kleding eerder die week naar een kringloopwinkel bracht. Nu verdachte haar verklaringen met betrekking tot de aangetroffen kledingstukken op de plaats delict steeds bijstelt, zijn deze niet geloofwaardig.
Uit de stukken in het dossier blijkt voorts dat er branden in de woonomgeving van verdachte plaatsvinden wanneer verdachte alcohol heeft gedronken en labiel is. Ten tijde van de onder 1 en 2 ten laste gelegde branden was verdachte onder invloed van alcohol. Daarnaast was ze labiel en was ze kennelijk gepreoccupeerd met brandstichting.
Het onder 3 ten laste gelegde kan worden bewezen op grond van de aangifte, het proces-verbaal van de forensische opsporing, het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de beelden van [bedrijf] en de verklaring van verdachte waaruit blijkt dat zij degene op die beelden is. Uit deze bewijsmiddelen volgt dat verdachte heel kort voor het ontdekken van de autobrand bij de bewuste auto in de buurt is geweest. Daar komt nog bij dat op de betreffende camerabeelden niemand anders te zien is. Tot slot heeft verdachte in een telefoongesprek van 20:58 uur met de politie gezegd dat zij niet wist dat er op dat moment een brand in de wijk was. Uit haar eigen verklaring blijkt evenwel dat zij bij de brand heeft staan kijken.
Het onder 4 ten laste gelegde kan worden bewezen op grond van het proces-verbaal waaruit blijkt dat verbalisant verdachte twee minuten voordat de brand is geconstateerd bij de betreffende auto heeft gezien, terwijl er op dat moment verder niemand anders in de straat was.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde heeft hij daartoe aangevoerd dat niet vaststaat dat degene die geobserveerd is de brand heeft gesticht. Daarnaast heeft de politie een dusdanig weinig onderscheidend signalement van de verdachte gegeven, dat niet vaststaat dat verdachte degene is die ze hebben waargenomen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Hoewel er naar het oordeel van de rechtbank sterke aanwijzingen zijn voor het daderschap van verdachte, is er geen wettig bewijs voor het onder 1 en 3 ten laste gelegde. Een direct bewijsmiddel waaruit blijkt dat verdachte de branden heeft gesticht, ontbreekt in deze gevallen.
Los daarvan merkt de rechtbank ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde nog op dat uit het rapport van de forensische opsporing blijkt dat opzettelijke brandstichting niet onomstotelijk is vast te stellen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde oordeelt de rechtbank als volgt. Op de plaats delict zijn twee jurkjes van verdachte aangetroffen. Dat levert een sterke aanwijzing op voor het daderschap van verdachte. De enkele aanwezigheid van haar jurkjes op de plaats delict is op zichzelf echter onvoldoende om met de voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid vast te stellen dat verdachte degene is geweest die de branden heeft aangestoken. Ander direct bewijs daarvoor ontbreekt. Dat verdachte, zoals de officier van justitie heeft betoogd, haar verklaringen over de eigendom van de jurkjes gaandeweg het onderzoek heeft bijgesteld geeft weliswaar te denken, maar kan naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf niet bijdragen aan het bewijs van de brandstichting.
Voor het aantreffen van de jurkjes op de plaats delict heeft verdachte bovendien een alternatief scenario geschetst. Zij heeft aangevoerd dat deze jurkjes uit haar tas moeten zijn gewaaid of gevallen toen zij twee dagen voor het ten laste gelegde kleding wegbracht naar een kringloopwinkel. De jurkjes kunnen volgens haar door een ander op straat zijn gevonden en vervolgens gebruikt om brand te stichten. Naar het oordeel van de rechtbank wordt dit alternatieve scenario niet weerlegd door de inhoud van het dossier. Daaruit blijkt dat verdachte in die tijd inderdaad kleding heeft weggebracht naar de kringloopwinkel. Bovendien is op de bij de brand gebruikte stukjes stof, naast het DNA van verdachte, ook DNA van een onbekende andere persoon aangetroffen.
Het onder 4 tenlastegelegde kan naar het oordeel van de rechtbank wel wettig en overtuigend worden bewezen. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 11 september 2017, opgenomen op pagina 40 e.v. van het dossier met nummer 2017241601 d.d. 19 oktober 2017, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op 10 september 2017 heb ik mijn Volkswagen met kenteken [kenteken] neergezet in de Adriaan van Ostadestraat. Later stond er een buurman voor de deur en van hem hoorde ik dat mijn auto in brand stond.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van sporenonderzoek van Politie Noord-Nederland d.d. 1 oktober 2017, opgenomen als losse bijlage bij voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Op 10 september 2017 verrichtte ik, verbalisant, een onderzoek aan een Volkswagen met kenteken [kenteken] . Deze auto stond geparkeerd in de Adriaan van Ostadestraat te Groningen. De auto stond geparkeerd naast een parkeermeter en op ongeveer een meter afstand van een andere auto. Ik zag dat de hele rechter achterzijde van deze auto door brand was beschadigd. De achterruit was niet meer aanwezig. Het interieur in de kofferbak en de achterzijde van de stoelen van de achterbank waren door de brand beschadigd en beroet. Gezien het hele brandbeeld bevond de brandhaard zich bij het rechter achterwiel van de auto. Er was geen goed beeld te krijgen van de aanwezigheid van eventuele brandversnellende middelen dan wel vluchtige stoffen. Dat kwam doordat de brandstoftank eveneens op deze plaats zat. Ook werden er door mij geen materialen of verbrande materialen aangetroffen, die daar ter plaatse waren gebracht om daarmee een brand te stichten. Door mij werden er geen technische voorzieningen aangetroffen die het ontstaan van de brand zouden hebben kunnen veroorzaken. Omdat de auto naast een parkeermeter en in het verlengde van een andere auto stond geparkeerd, was er bij deze brand gemeen gevaar voor goederen te duchten geweest. Gelet op de uitsluiting van een technische oorzaak en de plaats van de brandhaard is het zeer waarschijnlijk dat er opzettelijk vuur ter plaatse is gebracht en dat dit brandstichting betreft.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding van Politie Noord-Nederland d.d. 11 september 2017, opgenomen op pagina 131 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Op zondag 10 september 2017 kregen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de opdracht om post te gaan vatten nabij de woning van verdachte aan de [straatnaam] in Groningen. Omstreeks 20:49 uur stond ik, verbalisant [verbalisant 1] , nabij de vijver aan de Adriaan van Ostadestraat. Ik stond op ongeveer 50 meter vanaf de woning van verdachte. Omstreeks 21:10 uur werd ik gebeld door [verbalisant 2] . Hij stond aan de andere kant van de vijver en had ook zicht op de portiek van verdachte aan de [straatnaam] . Ik hoorde dat [verbalisant 2] zei dat een blonde vrouw met een zwarte halflange jas het portiek van perceel [nummer] uitliep. Hierop heb ik de vrouw gevolgd op een afstand van ongeveer 60 meter. Ik omschrijf de persoon als volgt: blond opgestoken haar, tenger postuur, ongeveer 1.70 meter groot en een zwarte halflange heupjas. Ik zag dat er buiten deze persoon niemand op straat liep. Ik zag dat deze persoon richting een aantal geparkeerde auto's liep. Bij de auto's verdween ze opeens uit het zicht. Gezien de positie waar zij bij mij uit het zicht verdween, kan het niet anders zijn dan dat ze de bosjes is ingelopen ter hoogte van de geparkeerde auto. Ik ben hierop aan de andere kant van de straat de bocht omgelopen, links af de Tweede Spoorstraat in. Ik heb hier ongeveer anderhalve minuut gestaan om te kijken of ik weer zicht kon krijgen op de vrouw. In deze zeer korte periode is niemand mij gepasseerd, zowel vanuit de richting van de Adriaan van Ostadestraat als de Eerste Spoorstraat. Het straatbeeld was nog steeds dat er niemand over straat liep. Terwijl ik mijn collega belde, rook ik ineens een sterke brandlucht vanuit de richting van de reeks geparkeerde auto's.
Ik hoorde ondertussen van mijn collega dat hij de eerder omschreven persoon weer terug zag komen in de richting van de Gerard Ter Borchstraat. Toen ik bij de geparkeerde auto's aankwam, zag ik bij een voertuig iets branden op het rechter achterwiel. Ik had de indruk dat het een stuk doek was dat in brand stond. Ik zag dat de vlammen begonnen op te laaien. Hierop ben ik ter hoogte van perceel 189 post gaan vatten. Ik zag dat er omstreeks 21:26 uur een vrouw van 1.70 meter, met blond opgestoken haar, een tenger postuur en een zwarte halflange jas uit het perceel kwam lopen. Ik herkende haar als de persoon die eerder is genoemd in dit proces-verbaal. Hierop heb ik haar aangehouden.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten van de verdediging overweegt de rechtbank het volgende. In het hiervoor onder 3. genoemde proces-verbaal wordt gerelateerd dat de eerder geobserveerde persoon dezelfde is als de persoon die door de politie is aangehouden. Op basis van deze ambtsedige verklaring stelt de rechtbank vast dat verdachte degene is geweest die door de politie is geobserveerd.
Uit het relaas van de verbalisant (en de daarbij gevoegde luchtfoto's en plattegrond) leidt de rechtbank verder het volgende af. Verdachte is om 21.10 uur vanuit haar woning aan de Adriaan van Ostadestraat in de richting van de Eerste Spoorstraat gelopen. Bij een reeks geparkeerde auto's verdween zij plotseling uit het zicht. Zij is niet doorgelopen de Eerste Spoorstraat in. Dan had de verbalisant, die daar vervolgens had postgevat, haar immers moeten zien. Korte tijd later is verdachte weer teruglopen door de Adriaan van Ostadestraat in de richting van haar woning. In de tussenliggende periode was er volgens de verbalisanten niemand anders op straat. Op het moment dat verbalisant van zijn collega vernam dat verdachte weer terug kwam lopen, rook hij een brandlucht, spoedde zich naar de reeks geparkeerd staande auto's en zag bij een voertuig iets branden op het rechter achterwiel. Hij heeft dit om 21.13 uur aan zijn collega's gemeld1.. Gelet op het feit dat verdachte even daarvoor naar deze geparkeerde auto's was gelopen, ter plaatse opeens uit het zicht verdween, en vervolgens weer terug kwam lopen uit de richting van de geparkeerde auto's, het zeer korte tijdsbestek tussen haar aanwezigheid bij de auto's en de ontdekking van de beginnende brand en het feit dat er dat tijdvak niemand anders in de betreffende straat heeft gelopen, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte degene is geweest die deze brand heeft gesticht.
De rechtbank acht het onder 4. ten laste gelegde daarom wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
zij op 10 september 2017, in de gemeente Groningen, opzettelijk brand heeft gesticht aan een auto (Volkswagen [kenteken] ), welke zich bevond op de Adriaan van Ostadestraat, immers heeft verdachte opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met die auto, ten gevolge waarvan die auto gedeeltelijk is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor die auto en nabij die auto geparkeerde auto's en een dichtbijzijnde parkeermeter te duchten was.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
4. Opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 445 dagen met aftrek, waarvan 360 voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Aan het voorwaardelijke deel van de straf moeten de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals de reclassering heeft geadviseerd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in geval van een bewezenverklaring gepleit voor een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals de reclassering heeft geadviseerd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over haar opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in de avonduren in Groningen een auto in brand gestoken. Zij heeft brand gesticht bij het rechter achterwiel van de auto. Hierdoor is de hele rechter achterzijde van deze auto beschadigd. De achterruit was niet meer aanwezig. Het interieur in de kofferbak en de achterzijde van de stoelen van de achterbank waren door de brand beschadigd en beroet. Tevens was er gevaar te duchten voor een parkeermeter en een andere auto die vlak bij de brandende auto stonden.
Verdachte heeft met het plegen van dit feit getoond geen respect te hebben voor de eigendom van anderen. Met haar handelen heeft zij de eigenaar van de auto schade toegebracht. Brand is naar zijn aard moeilijk beheersbaar en brengt gevoelens van onveiligheid bij mensen in de betreffende buurt teweeg.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het haar betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Voorts heeft de rechtbank gelet op het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van
7 juni 2018. Daaruit blijkt dat bij verdachte sprake is van een borderline persoonlijkheidsstoornis. Daarbij kan zij bij spanning en onrust overmatig alcohol gebruiken. Bij haar aanhouding op 11 september 2017 bleek zij ook onder invloed. Momenteel wordt verdachte voor haar problematiek behandeld in de FPA te Zuidlaren. De reclassering acht het aangewezen dat deze behandeling, na uitstroom uit de FPA, wordt overgenomen door de AFPN. Om dit mogelijk te maken adviseert de reclassering om aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daaraan verbonden drie bijzondere voorwaarden, waaronder het volgen van een ambulante behandeling bij de AFPN. Ter zitting heeft verdachte zich bereid verklaard om aan deze bijzondere voorwaarden mee te werken. Conform het advies van de reclassering legt de rechtbank aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op van na te noemen duur. Deze straf is aanzienlijk lager dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank slechts één van de drie brandstichtingen bewezen acht. Aan het voorwaardelijke deel van de straf zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden.
Benadeelde partijen
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 2.375,- ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 980,- ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
De rechtbank acht de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan niet bewezen . De benadeelde partijen zullen daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a,14b, 14c, 14d en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Uitspraak
De rechtbank
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte 1, 2 en 3 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 5 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 3 jaar, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen 14 dagen volgend op het onherroepelijk worden van het vonnis meldt bij Reclassering Leger des Heils aan het Damsterdiep 271 te Groningen. Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en lang de reclassering dit noodzakelijk acht;
2. dat de veroordeelde verplicht wordt om zich te laten behandelen bij de AFPN of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die haar in het kader van die behandeling door of namens de instelling/ behandelaar zullen worden gegeven;
3. dat de veroordeelde wordt verboden om alcohol te gebruiken zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht. De controle op de naleving van deze bijzondere voorwaarde zal ondersteund worden door middel van middelencontrole.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] in haar vordering niet ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] in haar vordering niet ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.L.J.M.A. Janssens, voorzitter, mr. M.B.W. Venema en
mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. K.E. van Rhijn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 juni 2018.
Mr. Van Sloten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 22‑06‑2018