Hof 's-Hertogenbosch, 14-09-2010, nr. HV 200.047.220
ECLI:NL:GHSHE:2010:BN7154
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
14-09-2010
- Zaaknummer
HV 200.047.220
- LJN
BN7154
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2010:BN7154, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 14‑09‑2010; (Hoger beroep)
Uitspraak 14‑09‑2010
Inhoudsindicatie
Limitering alimentatie ‘oud geval’, toegewezen
Partij(en)
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 14 september 2010
Zaaknummer: HV 200.047.220/01
Zaaknummer eerste aanleg: 92762 / FA RK 09-397
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellante in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S.C. van Heerd,
tegen
[Y.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. L.C.M. Muris.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Roermond van 5 augustus 2009.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 november 2009, heeft de vrouw verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de man alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot beëindiging van de alimentatieverplichting jegens de vrouw, althans dat verzoek af te wijzen en te bepalen dat de alimentatie- verplichting van de man met ingang van 19 oktober 2005 zal worden verlengd voor de duur van 15 jaar, althans met ingang van een zodanige datum en voor een zodanige termijn als het hof juist acht, en te bepalen dat verlenging van die termijn mogelijk is.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 januari 2010, heeft de man verzocht - verkort weergegeven - de bestreden beschikking te bekrachtigen en de vrouw in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans dit aan haar als ongegrond en onbewezen te ontzeggen, subsidiair te bepalen dat de alimentatieverplichting over de periode van 1 jaar gefaseerd zal worden afgebouwd met de bepaling dat verlenging van die termijn niet mogelijk is.
Tevens heeft de man incidenteel appel ingesteld en verzocht, indien en voor zover het hof van oordeel is dat de rechtbank Roermond in voormelde beschikking niet expliciet heeft bepaald dat verlenging van de termijn niet mogelijk is, die beschikking te verbeteren door alsnog te bepalen dat de alimentatieverplichting van de man met ingang van 1 januari 2010 definitief, dan wel met ingang van een datum als het hof juist acht, zal zijn geëindigd en dat verlenging van deze termijn niet mogelijk is.
2.2.1.
Bij verweerschrift in incidenteel appel, ingekomen ter griffie op 22 januari 2010, heeft de vrouw verzocht de man in zijn incidenteel appel niet-ontvankelijk te verklaren, althans dat verzoek af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 juni 2010. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- -
de vrouw, bijgestaan door mr. M.M.A.F.C. Lienaerts, kantoorgenoot van mr. Van Heerd;
- -
de man, bijgestaan door mr. Muris.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- -
het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 23 juli 2009.
3. De beoordeling
In het principaal en incidenteel appel
3.1.
Partijen zijn op 15 maart 1985 met elkaar gehuwd.
Bij vonnis d.d. 16 september 1993 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Tevens werd de man veroordeeld tot betaling van partneralimentatie aan de vrouw van fl 1.200,- (€ 554,54) per maand. Dat vonnis is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op 19 oktober 1993.
Na een daartoe door de man ingesteld hoger beroep is de man veroordeeld tot betaling van partneralimentatie van
fl. 1.500,- (€ 680,67) per maand tot 1 april 1994 en vanaf 1 april 1994 van fl 825,- (€ 374,37) per maand. Na indexering bedraagt de alimentatie in 2009 € 535,93 per maand.
3.2.
Bij op 25 maart 2009 ter griffie van voormelde rechtbank ingekomen verzoekschrift heeft de man verzocht - verkort weergegeven - zijn onderhoudsverplichting te beëindigen met ingang van 19 oktober 2005, subsidiair met ingang van 19 oktober 2008.
De vrouw heeft tegen dat verzoek verweer gevoerd en verzocht te bepalen dat het verzoek van de man wordt afgewezen, subsidiair te bepalen dat de alimentatieverplichting met ingang van 19 oktober 2005 wordt verlengd voor de duur van vijftien jaar.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw beëindigd met ingang van 1 januari 2010.
3.4.
De vrouw en de man kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De vrouw heeft in principaal appel aangevoerd dat de rechtbank de beëindiging van de alimentatie onvoldoende heeft gemotiveerd door de draagkracht van de man niet in de beoordeling te betrekken. Ook heeft de rechtbank naar de mening van de vrouw ten onrechte niet de leeftijd en de gezondheidssituatie van partijen in haar oordeel betrokken, en evenmin daarin betrokken:
- -
dat de vrouw geen aanspraak heeft op een deel van het ouderdomspensioen van de man;
- -
dat bij het beëindigen van de alimentatie geen substantiële verhoging plaatsvindt van de huur- en zorgtoeslag;
- -
dat limitering van de alimentatie reeds eerder werd afgewezen;
- -
dat de verdiencapaciteit van de vrouw niet zal toenemen;
- -
dat het feit dat de man reeds langer alimentatie heeft betaald dan het huwelijk heeft geduurd beëindiging niet rechtvaardigt.
De vrouw is voorts van mening dat de alimentatieverplichting dient te worden verlengd met 15 jaar.
De man heeft de grieven van de vrouw in principaal appel gemotiveerd bestreden. In incidenteel appel is de grief van de man erop gericht dat beëindiging van de alimentatieverplichting definitief dient te zijn en dat verlenging niet mogelijk is, hetgeen de vrouw gemotiveerd heeft bestreden. De grieven van de vrouw en de man zullen gezamenlijk worden behandeld.
3.6.
Het hof overweegt het navolgende.
3.6.1.
Het verzoek van de man in eerste aanleg strekt tot limitering van zijn onderhoudsverplichting jegens de vrouw. In de onderhavige zaak is er sprake van een zogenaamd ‘oud geval’ nu de uitkering tot levensonderhoud, waarvan thans door de man beëindiging wordt verzocht, is vastgesteld vóór de inwerkingtreding van de nieuwe wettelijke regeling op 1 juli 1994, welke nieuwe regeling als uitgangspunt heeft dat partneralimentatie eindig is.
Ingevolge de overgangsbepalingen van de wet van 28 april 1994 tot wijziging van bepalingen in het Burgerlijk Wetboek in verband met de regeling van de limitering van de alimentatie na scheiding (Stb. 1994, 324 en 325), hierna: WLA, is deze wet alleen van toepassing op de uitkeringen die na 1 juli 1994 door de rechter zijn toegekend of tussen partijen zijn overeengekomen. Voor deze zogenaamd ‘oude gevallen’ kan op grond van artikel II, lid 2 van de overgangsbepalingen de onderhoudsplichtige de rechter verzoeken de verplichting tot een uitkering tot levensonderhoud te beëindigen, indien deze vijftien jaar heeft geduurd. De rechter beëindigt deze verplichting, tenzij de beëindiging van zo ingrijpende aard is dat deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de onderhoudsgerechtigde kan worden gevergd.
Allereerst dient derhalve beoordeeld te worden of de beëindiging ingrijpend van aard is.
Ingeval de beëindiging van de uitkering ingrijpend van aard is, dient bezien te worden of de beëindiging zó ingrijpend is, dat deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de alimentatiegerechtigde kan worden gevergd. In dat geval stelt de rechter op verzoek van de alimentatiegerechtigde alsnog een termijn vast. Bij de beoordeling hiervan dient de rechter in ieder geval rekening te houden met:
- a.
de leeftijd van de alimentatiegerechtigde;
- b.
de omstandigheid dat uit het huwelijk kinderen zijn geboren;
- c.
de datum en duur van het huwelijk en de mate waarin zulks de verdiencapaciteit van de vrouw heeft beïnvloed;
- d.
de omstandigheid dat de alimentatiegerechtigde wel of geen recht heeft op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen van degene die tot de uitkering gehouden is.
3.6.2.
Uit de memorie van toelichting bij de WLA blijkt dat het thans in het algemeen als onredelijk wordt gevoeld dat voormalige echtgenoten levenslang door een alimentatieplicht aan elkaar gebonden zijn, welke onredelijkheid temeer wordt gevoeld omdat bij huwelijksontbinding de schuldvraag niet meer ter discussie staat. De wetgever heeft in de WLA als regel een limiteringstermijn van twaalf jaar en voor de ‘oude gevallen’ van vijftien jaar vastgesteld, en de mogelijkheid geschapen, bij wijze van uitzondering, die termijn in onredelijke situaties te verlengen.
De WLA is weliswaar pas na de echtscheiding van partijen in werking getreden, doch in de media werd ook al ten tijde van de echtscheiding van partijen veel aandacht besteed aan de plannen van de regering om aan de levenslange alimentatieplicht van gewezen echtgenoten een einde te maken.
3.7.
Het hof overweegt te dien aanzien.
3.7.1.
Het hof dient allereerst te beoordelen of de beëindiging van de alimentatie voor de vrouw ingrijpend is. De rechtbank heeft de terugval in het inkomen van de vrouw op 12,7 procent gesteld en deze ingrijpend geacht. Deze ingrijpendheid is tussen partijen niet in geschil.
3.7.2.
Het hof dient voorts te beoordelen of beëindiging zo ingrijpend is dat deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de onderhoudsgerechtigde kan worden gevergd. Daarbij dienen alle omstandigheden van het geval, zowel aan de zijde van de man als aan de zijde van de vrouw, in aanmerking te worden genomen en in onderlinge samenhang te worden gewogen.
3.7.3.
Uit hetgeen partijen over en weer hebben gesteld kan het volgende worden afgeleid.
Partijen zijn op gevorderde leeftijd met elkaar gehuwd, het betreft voor beide partijen een tweede huwelijk. Beide hebben kinderen uit hun eerste huwelijk. Anderhalve maand na het huwelijk is de man 65 jaar geworden. De vrouw was bij het aangaan van het huwelijk 56 jaar. Partijen zijn gehuwd onder huwelijksvoorwaarden (koude uitsluiting).
3.7.4.
Het hof constateert dat de vrouw als gevolg van het huwelijk met de man geen loopbaan of carrièremogelijkheden opzij heeft gezet dan wel niet heeft kunnen realiseren. Het huwelijk heeft haar verdiencapaciteit derhalve niet beïnvloed.
3.7.5.
Het hof gaat ervan uit dat de vrouw, redelijkerwijs gesproken, ten tijde van de echtscheiding bekend moet zijn geweest met die nieuwe wettelijke regeling en zich bewust was van de mogelijkheid tot beëindiging op termijn van haar alimentatie- aanspraken. Dat dit hof op 16 maart 1995 na daartoe door de man ingesteld hoger beroep een eerder limiteringsverzoek van de man heeft afgewezen doet daar niet aan af, daar de toetsing destijds niet in het kader van voormelde overgangsregeling met betrekking tot de WLA heeft plaatsgevonden.
3.7.6.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de man, die thans 90 jaar oud is, een AOW-uitkering voor een alleenstaande ontvangt en dat hij daarnaast een pensioen heeft van € 19.645,- bruto per jaar. De man betaalt een huur van afgerond € 490,- per maand en een premie ziektekostenverzekering van € 117,- per maand, Ter zitting van het hof heeft de man verklaard op dit moment spaargeld te hebben van ongeveer € 19.000,-, welk bedrag volgens de man in ieder geval besteed zal moeten worden aan hulp die hij in verband met zijn macula degeneratie en het daarmee gepaard gaande feit dat hij thans nagenoeg blind is hard nodig zal hebben.
Het hof overweegt dat de alimentatie die de man betaalt een substantieel deel uitmaakt van zijn inkomen. Het hof is van oordeel dat de inkomens- en vermogenspositie van de man in ieder geval niet zodanig is dat gesteld kan worden dat de man de alimentatie zonder moeite kan betalen.
3.7.7.
De vrouw heeft ter zitting verklaard dat zij, nu zij al enige tijd heeft geleefd zonder alimentatie van de man te hebben ontvangen, heeft ervaren dat zij een stapje terug heeft moeten doen. Zij kan vanwege de kosten niet meer (zo vaak) met de bus naar haar kinderen. Gebleken is echter dat de kinderen hun moeder behulpzaam zijn en haar met de auto halen en brengen. De vrouw heeft voorts verklaard dat zij, ondanks het feit dat zij thans minder te besteden heeft, in staat is haar gebruikelijke activiteiten te continueren en zij bijvoorbeeld is blijven bridgen zoals zij gewend was te doen.
Het hof overweegt dat de vrouw zonder de alimentatie van de man voldoende in staat is gebleken haar dagelijkse bezig- heden te continueren. Met betrekking tot de kosten van openbaar vervoer is ter zitting gebleken dat de kinderen van de vrouw haar tegemoet komen en haar adequaat te hulp schieten. Verder is niet gebleken dat de gezondheidssituatie van de vrouw financiële gevolgen heeft.
3.7.8.
De omstandigheid dat de vrouw niet deelt in het ouderdomspensioen van de man dient in de onderhavige situatie geen grote rol te spelen, nu de man zijn ouderdomspensioen volledig heeft opgebouwd voor het huwelijk met de vrouw.
3.7.9.
Ten slotte overweegt het hof dat het feit dat het huwelijk ruim acht jaar heeft geduurd en de man gedurende bijna zeventien jaar alimentatie heeft betaald op zichzelf niet tot beëindiging van de alimentatieverplichting kan leiden. De negentig jarige man heeft evenwel ter zitting voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat doorbetaling van de alimentatie na zeventien jaar hem aanzienlijk psychisch belast. Het hof acht het aannemelijk dat er gezien de aard van het huwelijk van partijen (voor beiden tweede huwelijk, duur van acht jaar, kinderloos en op oudere leeftijd) na zeventien jaar een einde is gekomen aan de lotsverbondenheid tussen partijen.
3.8.
Het hof komt alles in onderling verband en samenhang afwegende tot de conclusie dat beëindiging van de partner- alimentatie niet zo ingrijpend is dat deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de vrouw kan worden gevergd.
3.9.
De man heeft geen grief gericht tegen de datum waarop de rechtbank de alimentatieverplichting heeft beëindigd, 1 januari 2010, zodat het hof die datum handhaaft.
De vrouw gaat er in grief II ten onrechte van uit, dat er bij deze beëindiging sprake is van een zeer beperkte verlenging van de alimentatieverplichting en dat de rechtbank had moeten bepalen of verdere verlenging mogelijk is. Ook de man gaat in zijn incidenteel appel uit van de veronderstelling, dat de rechter ook bij de beëindiging van de alimentatieverplichting dient te bepalen of verlenging mogelijk is.
Het hof wijst erop, dat de rechtbank de alimentatieverplichting niet heeft verlengd, doch beëindigd. De omstandigheid dat die beëindiging niet samenvalt met het verstrijken van de termijn van 15 jaar doet daaraan niet af. Dit leidt tot de conclusie dat grief II van de vrouw faalt en dat de man geen belang heeft bij zijn appel.
3.10.
De beschikking waarvan beroep dient dus te worden bekrachtigd.
4. De beslissing
Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Roermond van 5 augustus 2009;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Renckens, Koens en Mertens en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2010.