Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2024/1348 tot vaststelling van een gemeenschappelijke procedure voor internationale bescherming in de Unie en tot intrekking van Richtlijn 2013/32/EU
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 11-06-2024
- Bronpublicatie:
14-05-2024, PbEU L 2024, 2024/1348 (uitgifte: 22-05-2024, regelingnummer: 2024/1348)
- Inwerkingtreding
11-06-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
14-05-2024, PbEU L 2024, 2024/1348 (uitgifte: 22-05-2024, regelingnummer: 2024/1348)
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht / Algemeen
Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 tot vaststelling van een gemeenschappelijke procedure voor internationale bescherming in de Unie en tot intrekking van Richtlijn 2013/32/EU
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 78, lid 2, punt d),
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien de adviezen van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Gezien de adviezen van het Comité van de Regio's (2),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
Deze verordening heeft tot doel de procedurele regelingen van de lidstaten te stroomlijnen, te vereenvoudigen en te harmoniseren door de vaststelling van een gemeenschappelijke procedure voor internationale bescherming in de Unie. Om die doelstelling te verwezenlijken, wordt in Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad (4) een aantal materiële wijzigingen aangebracht en moet die richtlijn worden ingetrokken en door een verordening worden vervangen. Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn moeten worden opgevat als verwijzingen naar deze verordening.
- (2)
Een gemeenschappelijk asielbeleid, gestoeld op de volledige en niet-restrictieve toepassing van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951, als aangevuld bij het Protocol van New York van 31 januari 1967 (het ‘Verdrag van Genève’), is een wezenlijk aspect van de doelstelling van de Europese Unie om geleidelijk een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht tot stand te brengen die openstaat voor onderdanen van derde landen en staatlozen die in de Unie bescherming zoeken. Dit beleid moet gebaseerd zijn op het beginsel van solidariteit en een eerlijke verdeling van de verantwoordelijkheid, inclusief de financiële gevolgen, tussen de lidstaten.
- (3)
Het gemeenschappelijk Europees asielstelsel (GEAS) is gebaseerd op gemeenschappelijke minimumnormen voor asielprocedures, erkenning en bescherming op het niveau van de Unie, en opvangvoorzieningen, en stelt een systeem in voor het bepalen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor het onderzoeken van een verzoek om internationale bescherming. Niettegenstaande de vooruitgang die is geboekt bij de ontwikkeling van het GEAS, zijn er nog grote verschillen tussen de lidstaten wat betreft de toegepaste procedures, de erkenningspercentages, het soort bescherming dat wordt verleend en de materiële opvangvoorzieningen en prestaties voor personen die om internationale bescherming verzoeken of die internationale bescherming genieten. Die verschillen zetten in grote mate aan tot secundaire bewegingen en ondermijnen de doelstelling om te verzekeren dat alle verzoekers in het GEAS gelijk worden behandeld, waar ook in de Unie zij een verzoek om internationale bescherming indienen.
- (4)
In haar mededeling van 6 april 2016 ‘Naar een hervorming van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel en een verbetering van de legale mogelijkheden om naar Europa te komen’, heeft de Commissie prioritaire gebieden bepaald waarop het GEAS structureel moet worden verbeterd, namelijk het tot stand brengen van een duurzaam en eerlijk systeem voor het vaststellen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor het behandelen van een verzoek om internationale bescherming, het versterken van het Eurodac-systeem, zorgen voor meer convergentie in het asielstelsel, het voorkomen van secundaire bewegingen binnen de Unie en een uitgebreider mandaat voor het bij Verordening (EU) 2021/2303 van het Europees Parlement en de Raad (5) ingestelde Asielagentschap van de Europese Unie (het ‘Asielagentschap’). Die mededeling strookt met de oproep van de Europese Raad van 18 en 19 februari 2016 om vorderingen te maken met de hervorming van het bestaande Uniekader, opdat een humaan, eerlijk en efficiënt asielbeleid kan worden gevoerd. Voorts worden in die mededeling vervolgstappen voorgesteld overeenkomstig de holistische aanpak van migratie die het Europees Parlement heeft uiteengezet in zijn resolutie van 12 april 2016 over de situatie in het Middellandse Zeegebied en de noodzaak van een holistische EU-aanpak van migratie.
- (5)
Ten behoeve van de goede werking van het GEAS moet de convergentie van de nationale asielstelsels aanzienlijk worden bevorderd. De bestaande ongelijksoortige asielprocedures in alle lidstaten moeten worden vervangen door een gemeenschappelijke procedure voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming, die in alle lidstaten van toepassing is op grond van Verordening (EU) 2024/1347 van het Europees Parlement en de Raad (6) en garandeert dat de procedure snel en doeltreffend is. Verzoeken om internationale bescherming die zijn gedaan door onderdanen van derde landen en staatlozen moeten worden behandeld in een procedure waarvoor dezelfde regels gelden, ongeacht de lidstaat waar het verzoek is ingediend, teneinde billijkheid in de behandeling van de verzoeken om internationale bescherming, duidelijkheid en rechtszekerheid voor de individuele verzoeker te waarborgen.
- (6)
Deze harmonisatie en convergentie van de nationale asielstelsels moet worden bereikt zonder de lidstaten te beletten gunstigere bepalingen in te voeren of te handhaven wanneer deze verordening daarin voorziet.
- (7)
Een gemeenschappelijke procedure voor de toekenning en intrekking van internationale bescherming moet helpen om de secundaire bewegingen van personen die om internationale bescherming verzoeken tussen de lidstaten te beperken, indien die stromen worden veroorzaakt door verschillen in de wetgeving, door de procedures te stroomlijnen en de rechten en verplichtingen van de verzoekers, inclusief de gevolgen van de niet-nakoming van die verplichtingen, te verduidelijken, en gelijkwaardige voorwaarden scheppen voor de toepassing van Verordening (EU) 2024/1347 in de lidstaten.
- (8)
Deze verordening moet van toepassing zijn op alle verzoeken om internationale bescherming die op het grondgebied van de lidstaten worden gedaan, met inbegrip van verzoeken die aan de buitengrens, op de territoriale zee of in transitzones van lidstaten worden gedaan, en op de intrekking van internationale bescherming. Personen die internationale bescherming zoeken en zich op de territoriale zee van een lidstaat bevinden, moeten aan land worden gebracht en hun verzoeken moeten overeenkomstig deze verordening worden behandeld.
- (9)
Deze verordening moet van toepassing zijn op verzoeken om internationale bescherming in een procedure waarin wordt onderzocht of de verzoeker in aanmerking komt voor erkenning als persoon die internationale bescherming geniet overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1347. Naast de internationale bescherming kunnen de lidstaten ook andere nationale humanitaire statussen op grond van hun nationale recht toekennen aan personen die niet in aanmerking komen voor de vluchtelingenstatus of de subsidiairebeschermingsstatus. Om de procedures in de lidstaten te stroomlijnen, moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben om deze verordening ook toe te passen op verzoeken om andere soorten bescherming.
- (10)
Wat betreft de behandeling van personen die onder deze verordening vallen, zijn de lidstaten gebonden aan hun verplichtingen op grond van instrumenten van internationaal recht waarbij zij partij zijn.
- (11)
Het moet mogelijk zijn de middelen van het bij Verordening (EU) 2021/1147 van het Europees Parlement en de Raad (7) opgerichte Fonds voor asiel, migratie en integratie, en van andere relevante fondsen van de Unie (de ‘fondsen’), beschikbaar te maken om de lidstaten ondersteuning te bieden bij de toepassing van deze verordening, strokend met de regels betreffende het gebruik van de desbetreffende fondsen en onverminderd andere door de fondsen ondersteunde prioriteiten. In dit verband moeten de lidstaten kunnen gebruikmaken van de toewijzingen in het kader van hun respectieve programma's, met inbegrip van de bedragen die beschikbaar worden gesteld na de tussentijdse evaluatie. Met name kunnen acties van de lidstaten om toereikende capaciteit voor de uitvoering van de grensprocedure te scheppen, financieel worden ondersteund door de fondsen, die beschikbaar worden gesteld in het meerjarig financieel kader 2021–2027. Het moet mogelijk zijn aanvullende steun in het kader van de thematische faciliteiten beschikbaar te stellen, in het bijzonder voor die lidstaten die hun capaciteit aan de buitengrenzen mogelijk moeten vergroten of die met specifieke druk op of behoeften met betrekking tot hun asiel- en opvangstelsels en hun buitengrenzen worden geconfronteerd.
- (12)
Het Asielagentschap moet de lidstaten de nodige operationele en technische bijstand bieden bij de toepassing van deze verordening, met name door deskundigen ter beschikking te stellen die de nationale autoriteiten helpen bij het ontvangen en registreren van verzoeken om internationale bescherming en de beslissingsautoriteit helpen bij de uitvoering van haar taken, mede bij het behandelen van verzoeken om internationale bescherming, en door actuele informatie en analyses over derde landen te verstrekken, waaronder informatie over landen van herkomst en aanwijzingen over de situatie in specifieke landen van herkomst. De lidstaten moeten bij de toepassing van deze verordening de operationele normen, indicatoren, richtsnoeren en beste praktijken van het Asielagentschap in aanmerking nemen.
- (13)
Ten behoeve van een correcte erkenning van personen die bescherming behoeven als vluchteling in de zin van artikel 1 van het Verdrag van Genève of als persoon die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komt, moet elke verzoeker daadwerkelijk toegang hebben tot de procedure, in de gelegenheid worden gesteld om volledige medewerking te verlenen aan en te communiceren met de bevoegde autoriteiten, teneinde in het bijzonder de voor zijn of haar zaak relevante feiten uiteen te zetten, en over voldoende procedurele waarborgen beschikken om zijn of haar rechten in alle fasen van de procedure te doen gelden.
- (14)
De verzoeker moet daadwerkelijk in de gelegenheid worden gesteld om aan de bevoegde autoriteiten alle elementen voor te leggen waarover hij of zij beschikt ter staving van het verzoek of die relevant zijn voor de procedures overeenkomstig deze verordening. De verzoeker moet daarom het recht hebben, afgezien van een beperkt aantal uitzonderingen, op een persoonlijk onderhoud over de ontvankelijkheid of over de gegrondheid van zijn of haar verzoek, naargelang het geval. Indien de verzoeker niet in staat is om zijn of haar persoonlijk onderhoud bij te wonen, kunnen de autoriteiten de verzoeker om overlegging van een medisch getuigschrift verzoeken. Het recht op een persoonlijk onderhoud kan slechts daadwerkelijk worden uitgeoefend, indien de verzoeker door een tolk wordt bijgestaan wanneer dat voor goede communicatie noodzakelijk is, en in de gelegenheid wordt gesteld om zijn of haar verzoek uitvoerig toe te lichten. De verzoeker moet voldoende tijd worden geboden voor voorbereiding en overleg met zijn of haar juridisch adviseur of andere counselor die door het nationale recht is erkend of toegelaten om juridisch advies te verstrekken (de ‘juridische adviseur’) of met een persoon die belast is met het verlenen van juridische counseling. Tijdens het onderhoud moet het de verzoeker zijn toegestaan te worden bijgestaan door de juridisch adviseur. Het persoonlijk onderhoud moet plaatsvinden in zodanige omstandigheden dat een passende bescherming van de persoonlijke levenssfeer en geheimhouding worden gewaarborgd, en worden gevoerd door adequaat opgeleid en bevoegd personeel, waaronder, zo nodig, deskundigen van het Asielagentschap of personeel van autoriteiten van andere lidstaten. Indien het onderhoud over de gegrondheid achterwege wordt gelaten, dient dit, met het oog op een snelle toegang tot internationale bescherming, de verplichting onverlet te laten om te onderzoeken of de verzoeker aan de voorwaarden van Verordening (EU) 2024/1347 voldoet voor toekenning van de vluchtelingenstatus alvorens te onderzoeken of de verzoeker voldoet aan de voorwaarden voor toekenning van subsidiaire bescherming. Omdat het persoonlijk onderhoud een wezenlijk onderdeel van de behandeling van het verzoek vormt, moet het onderhoud worden opgenomen en moeten de verzoekers, hun vertegenwoordigers en hun juridische adviseurs zo spoedig mogelijk na het onderhoud en in ieder geval tijdig voordat de beslissingsautoriteit beslist, toegang krijgen tot het verslag of de schriftelijke weergave van dat onderhoud.
- (15)
Het persoonlijk onderhoud is een essentieel onderdeel van een doeltreffende en eerlijke asielprocedure. Om de communicatie in een optimale omgeving te laten verlopen, moet de voorkeur worden gegeven aan een fysiek onderhoud, en blijft een onderhoud op afstand per videoconferentie de uitzondering. Afgezien van overwegingen op het gebied van de volksgezondheid, kan de beslissingsautoriteit legitieme redenen hebben om gebruik te maken van een onderhoud op afstand per videoconferentie, bijvoorbeeld wanneer een verzoeker te kwetsbaar is om te reizen of om gezondheids- of gezinsredenen te kwetsbaar is voor een onderhoud wanneer hij of zij zich in bewaring bevindt, in overzeese gebieden, of in situaties waarin de deelname op afstand van een tolk met gespecialiseerde tolkvaardigheden vereist is. In het geval van een onderhoud op afstand dient de beslissingsautoriteit te worden verplicht alle procedurele waarborgen van het fysieke onderhoud toe te passen, daarbij de bescherming van de levenssfeer en de vertrouwelijkheid te waarborgen en afdoende rekening te houden met gegevensbescherming. De vraag of het gebruik van het onderhoud op afstand per videoconferentie geschikt is, moet per geval vóór het onderhoud worden beoordeeld, aangezien een onderhoud op afstand mogelijk niet voor alle asielzoekers geschikt is vanwege hun jonge leeftijd, het bestaan van visuele of auditieve beperkingen of hun geestelijke gezondheid, met bijzondere aandacht voor bepaalde kwetsbare groepen, zoals slachtoffers van foltering of getraumatiseerde verzoekers. Het belang van het kind moet de eerste overweging vormen. Bijzondere aandacht moet worden besteed aan mogelijke technologische problemen die ontwrichtende gevolgen kunnen hebben voor het onderhoud, tot een onvolledig of onbegrijpelijk onderhoud kunnen leiden of van invloed kunnen zijn op het opslaan en opvragen van de opname.
- (16)
Het is in het belang van zowel de lidstaten als de verzoekers dat verzoekers in een zeer vroeg stadium uitgebreide informatie over de te volgen procedure en over hun rechten en verplichtingen ontvangen. Daarnaast is het van essentieel belang dat behoeften aan internationale bescherming al in de fase van de administratieve procedure correct worden erkend op grond van kwalitatief hoogwaardige informatie en juridische ondersteuning die tot efficiëntere en betere beslissingen leiden. Toegang tot juridische counseling, rechtsbijstand, en vertegenwoordiging moeten daarom een integraal onderdeel vormen van de gemeenschappelijke procedure voor internationale bescherming. Verzoekers moeten, zo spoedig mogelijk na de registratie van een verzoek om internationale bescherming, op hun verzoek kosteloze juridische counseling krijgen tijdens de administratieve procedure. Voorts moeten verzoekers, ten behoeve van een doeltreffende bescherming van hun rechten, in het bijzonder het recht van verdediging en het eerlijkheidsbeginsel, op hun verzoek en onder de in deze verordening bepaalde voorwaarden, kosteloze rechtsbijstand en wettelijke vertegenwoordiging krijgen in de beroepsprocedure. De lidstaten moeten ook overeenkomstig het nationale recht tijdens de administratieve procedure kunnen voorzien in kosteloze rechtsbijstand en wettelijke vertegenwoordiging.
- (17)
Sommige verzoekers kunnen bijzondere procedurele waarborgen behoeven, op grond van, onder meer, hun leeftijd, gender, seksuele gerichtheid, genderidentiteit, handicap, ernstige lichamelijke of geestelijke ziekten of aandoeningen, ook wanneer die een gevolg zijn van foltering, verkrachting of andere ernstige vormen van psychologisch, fysiek, seksueel of gendergerelateerd geweld. Bij elke individuele verzoeker moet worden beoordeeld of hij of zij bijzondere procedurele waarborgen behoeft.
- (18)
Het ter zake kundig personeel van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en de arts of psycholoog die de behoefte aan bijzondere procedurele waarborgen beoordeelt, moet op passende wijze zijn opgeleid om tekenen van kwetsbaarheid op te merken bij verzoekers die behoefte hebben aan bijzondere procedurele waarborgen en moet die behoeften aanpakken zodra die worden opgemerkt.
- (19)
Deze verordening laat de mogelijkheid voor de Commissie onverlet om overeenkomstig artikel 13 van Verordening (EU) 2021/2303 et Asielagentschap te verzoeken operationele normen, indicatoren, richtsnoeren en beste praktijken voor de uitvoering van het Unierecht inzake asiel te ontwikkelen.
- (20)
Verzoekers van wie is vastgesteld dat zij bijzondere procedurele waarborgen nodig hebben, dienen passende ondersteuning te krijgen om de voorwaarden te scheppen die nodig zijn om een echte en daadwerkelijke toegang tot de procedures te krijgen. Indien het in het kader van een versnelde behandelingsprocedure of een grensprocedure niet mogelijk is om passende steun te verlenen, moet een verzoeker die bijzondere procedurele waarborgen behoeft, van die procedures worden vrijgesteld.
- (21)
Om een wezenlijke gelijkheid tussen vrouwelijke en mannelijke verzoekers te garanderen, moeten behandelingsprocedures gendergevoelig zijn. Het persoonlijk onderhoud in het bijzonder moet zodanig worden georganiseerd dat zowel vrouwelijke als mannelijke verzoekers vrijuit over hun ervaringen kunnen spreken, ook wanneer sprake is van vervolging op basis van gender, genderidentiteit of seksuele gerichtheid. Verzoekers moeten daartoe daadwerkelijk in de gelegenheid worden gesteld om een apart onderhoud te hebben, zonder hun echtgenoot, partner of andere gezinsleden. De personen die het onderhoud voeren en de tolken dienen, voor zover de verzoeker dat wenst en indien mogelijk, van het door de verzoeker gewenste geslacht te zijn. Bij alle procedures moet terdege rekening worden gehouden met de complexiteit van gendergerelateerde beweringen.
- (22)
Indien dit nodig is en naar behoren is gerechtvaardigd voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming, moeten de bevoegde autoriteiten kunne vereisen dat de verzoeker wordt gefouilleerd of dat zijn of haar voorwerpen worden doorzocht. Daarbij kan het ook gaan om elektronische apparaten zoals laptops, tabletcomputers of mobiele telefoons. Deze fouilleringen of doorzoekingen moeten worden uitgevoerd met inachtneming van de grondrechten en het evenredigheidsbeginsel.
- (23)
Het belang van het kind dient bij de toepassing van deze verordening de eerste overweging van de lidstaten te vormen, overeenkomstig artikel 24 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het ‘Handvest’) en het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind van 1989. Bij het beoordelen van het belang van het kind moeten de lidstaten met name het welzijn en de sociale ontwikkeling van de minderjarige, met inbegrip van zijn of haar achtergrond, terdege in aanmerking nemen. Gelet op artikel 12 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind betreffende het recht van het kind om te worden gehoord, dient de beslissingsautoriteit een minderjarige de mogelijkheid te bieden om een persoonlijk onderhoud te hebben, tenzij dit niet in het belang van het kind is. De beslissingsautoriteit moet voor een minderjarige een persoonlijk onderhoud organiseren en daarbij in het bijzonder rekening houden met zijn leeftijd en maturiteit.
- (24)
Onverminderd de bevoegdheid van de lidstaten inzake het verkrijgen van de nationaliteit en het internationaal recht, staat het aan elke lidstaat om, met inachtneming van het recht van de Unie, bij de toepassing van deze verordening de voorwaarden voor het verkrijgen en het verlies van de nationaliteit vast te stellen en dienen de lidstaten hun internationale verplichtingen jegens staatlozen na te komen, in overeenstemming met de instrumenten van het internationaal recht inzake de mensenrechten, waaronder in voorkomend geval het Verdrag betreffende de status van staatlozen, aangenomen te New York op 28 september 1954. De lidstaten moeten, waar nodig, ernaar streven staatlozen te identificeren en hun bescherming te versterken, zodat staatlozen de essentiële grondrechten kunnen genieten en het risico op discriminatie of ongelijke behandeling wordt verkleind.
- (25)
Wanneer de bevoegde nationale autoriteiten na een grondige beoordeling concluderen dat de verzoeker een gevaar vormt voor de nationale veiligheid of de openbare orde, met name in verband met ernstige misdrijven of terrorisme, moet een lidstaat de mogelijkheid hebben om tijdens de administratieve procedure een uitzondering te maken op het recht van de verzoeker om op zijn grondgebied te blijven, mits de toepassing van een dergelijke uitzondering er niet toe leidt dat de verzoeker in strijd met het beginsel van non-refoulement naar een derde land wordt verwijderd.
- (26)
De gemeenschappelijke procedure stroomlijnt de termijnen voor de toegang van een persoon tot de procedure en voor de behandeling van het verzoek door de beslissingsautoriteit. Omdat het risico bestaat dat de toegang tot de procedure en de behandeling van verzoeken door een onevenredig aantal in dezelfde periode gedane verzoeken vertraging oplopen, kan er soms behoefte zijn aan flexibiliteit om die termijnen uitzonderlijk te verlengen. Om een doeltreffende procesbeheersing te garanderen, moet een verlenging van die termijnen echter een laatste redmiddel zijn, aangezien de lidstaten regelmatig hun behoeften moeten inventariseren om een efficiënt asielstelsel in stand te houden, onder meer door zo nodig noodplannen op te stellen, mede overwegende dat het Asielagentschap de lidstaten de nodige operationele en technische bijstand moet bieden. Indien de lidstaten voorzien dat zij niet in staat zijn om de vastgestelde termijnen in acht te nemen, moeten zij het Asielagentschap om bijstand verzoeken. Indien een dergelijk verzoek niet wordt gedaan en het asielstelsel in een lidstaat vanwege de onevenredige druk ondoeltreffend wordt voor de werking van het GEAS, moet het Asielagentschap, op basis van een uitvoeringshandeling van de Raad na een voorstel van de Commissie, maatregelen ter ondersteuning van die lidstaat kunnen nemen.
- (27)
De toegang tot de gemeenschappelijke procedure moet op een aanpak in drie stappen gebaseerd zijn, bestaande uit het doen, het registreren en het indienen van een verzoek. Het doen van een verzoek is de eerste stap, die de toepassing van deze verordening teweegbrengt. Een onderdaan van een derde land of een staatloze wordt geacht een verzoek te hebben gedaan wanneer hij of zij de wens uitdrukt om internationale bescherming van een lidstaat te ontvangen. Wanneer het verzoek wordt ontvangen door een autoriteit die niet verantwoordelijk is voor de registratie van verzoeken, dienen de lidstaten, overeenkomstig hun interne procedures en organisatie, deze verordening zodanig toe te passen dat de daadwerkelijke toegang tot de procedure kan worden gewaarborgd. Het moet mogelijk zijn die wens om internationale bescherming van een lidstaat te ontvangen in elke vorm uit te drukken en de individuele verzoeker hoeft niet noodzakelijkerwijs specifieke woorden als ‘internationale bescherming’, ‘asiel’ of ‘subsidiaire bescherming’ te gebruiken. Het bepalende element moet zijn dat de onderdaan van een derde land of de staatloze uitdrukking geeft aan een vrees voor vervolging of ernstige schade bij terugkeer naar zijn of haar land van herkomst of, in het geval van een staatloze, naar het land van zijn of haar vroegere gewone verblijfplaats. In geval van twijfel of een bepaalde verklaring kan worden opgevat als een verzoek om internationale bescherming, moet de onderdaan van een derde land of de staatloze uitdrukkelijk worden gevraagd of hij of zij internationale bescherming wenst te ontvangen. Zodra de verzoeker een verzoek doet, moet hij of zij de rechten uit hoofde van deze verordening en Richtlijn (EU) 2024/1346 van het Europees Parlement en de Raad (8) genieten.
- (28)
Een verzoek moet nadat het is gedaan onverwijld worden geregistreerd. In deze fase moeten de bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het registreren van verzoeken of deskundigen van het Asielagentschap die hen daarin bijstaan, het verzoek registreren samen met de persoonlijke gegevens van de verzoeker. Die autoriteiten of deskundigen moeten de verzoeker informeren over zijn of haar rechten en verplichtingen, en over de gevolgen voor de verzoeker bij niet-nakoming van die verplichtingen. Ook organisaties die met de bevoegde autoriteiten samenwerken en hen bijstaan, moeten deze informatie kunnen verstrekken. Aan de verzoeker moet een document ter hand worden gesteld met de vermelding dat een verzoek is gedaan en geregistreerd. De termijn voor de indiening van een verzoek loopt vanaf het tijdstip waarop een verzoek is geregistreerd.
- (29)
De indiening van het verzoek is de handeling die het verzoek om internationale bescherming formaliseert. De verzoeker moet de nodige informatie ontvangen over hoe en wanneer hij of zij zijn of haar verzoek moet indienen, en moet daadwerkelijk in de gelegenheid worden gesteld om dat te doen. In deze fase moet de verzoeker zo spoedig mogelijk alle nodige elementen en documenten verstrekken waarover hij of zij beschikt ter staving en ter vervollediging van het verzoek, tenzij anders in deze verordening wordt bepaald. De termijn voor de administratieve procedure begint te lopen vanaf het tijdstip waarop een verzoek is ingediend. Kort na de indiening van het verzoek moet de verzoeker een document ontvangen waarin zijn of haar status van verzoeker is vermeld.
- (30)
Het is van bijzonder belang ervoor te zorgen dat minderjarigen op kindvriendelijke wijze worden geïnformeerd.
- (31)
De verzoeker moet tijdig, schriftelijk en indien nodig mondeling, adequaat worden geïnformeerd over zijn of haar rechten en verplichtingen in een taal die hij of zij begrijpt of redelijkerwijs mag worden geacht te begrijpen. Indien een verzoeker bijvoorbeeld weigert mee te werken met de nationale autoriteiten, in het bijzonder door niet de voor de behandeling van zijn verzoek vereiste elementen te verstrekken of door zijn of haar vingerafdrukken en gezichtsopname niet af te staan, en het verzoek wordt afgewezen of als impliciet ingetrokken wordt verklaard, is het noodzakelijk dat de verzoeker geïnformeerd werd over de gevolgen van de niet-nakoming van die verplichtingen.
- (32)
Om hun verplichtingen te kunnen nakomen, moeten het personeel van de autoriteiten die deze verordening toepassen over voldoende kennis beschikken en opleiding krijgen op het gebied van internationale bescherming, onder meer met de steun van het Asielagentschap. Zij moeten ook adequate middelen, met inbegrip van voldoende bekwaam personeel, en sturing krijgen om hun taken doeltreffend te kunnen uitvoeren. Daartoe moet elke lidstaat regelmatig de behoeften van de beslissingsautoriteit en de andere bevoegde autoriteiten beoordelen, zodat deze altijd in staat zijn om verzoeken om internationale bescherming op een doeltreffende manier te behandelen, in het bijzonder wanneer er in dezelfde periode een onevenredig aantal verzoeken wordt ingediend.
- (33)
Ten behoeve van een daadwerkelijke toegang tot de behandelingsprocedure aan grensdoorlaatposten en in faciliteiten voor bewaring moet informatie ter beschikking worden gesteld over de mogelijkheid om een verzoek om internationale bescherming te doen. Via tolkdiensten moet worden gezorgd voor de elementaire communicatie die noodzakelijk is voor de bevoegde autoriteiten om te kunnen begrijpen of personen een verzoek om internationale bescherming wensen te doen.
- (34)
Deze verordening moet voorzien in de mogelijkheid voor verzoekers om een verzoek in te dienen namens volwassenen die bijstand nodig hebben om in rechte op te treden, en namens minderjarigen indien zij krachtens het nationale recht niet handelingsbekwaam zijn om in eigen naam een verzoek in te dienen. De gezamenlijke behandeling van die verzoeken moet worden toegestaan.
- (35)
Om te garanderen dat niet-begeleide minderjarigen daadwerkelijk toegang tot de procedure hebben en de rechten kunnen genieten en de verplichtingen kunnen nakomen uit hoofde van deze verordening, Verordening (EU) 2024/1351(9), Richtlijn (EU) 2024/1346 en Verordening (EU) 2024/1358 (10) van het Europees Parlement en de Raad, moet er voor hen een vertegenwoordiger worden aangesteld, ook indien op enig tijdstip in de asielprocedure wordt vastgesteld dat de verzoeker een niet-begeleide minderjarige is. De vertegenwoordiger moet de minderjarige bijstaan en door de procedure leiden teneinde het belang van het kind te waarborgen, en moet met name hulp bieden bij het indienen van het verzoek en bij het persoonlijk onderhoud. Zo nodig moet de vertegenwoordiger het verzoek namens de minderjarige indienen. Een persoon moet worden aangewezen om niet-begeleide minderjarigen bij te staan totdat er een vertegenwoordiger is aangesteld, mede, in voorkomend geval, in samenhang met de leeftijdsbeoordelingsprocedure en de uit hoofde van Verordening (EU) 2024/1351 en Verordening (EU) 2024/1358 voorziene procedures. Om de niet-begeleide minderjarigen doeltreffende steun te verlenen, moeten vertegenwoordigers of een persoon die geschikt is om voorlopig als vertegenwoordiger op te treden, voor een evenredig en beperkt aantal niet-begeleide minderjarigen tegelijkertijd worden aangesteld, in normale omstandigheden niet meer dan dertig. De lidstaten moeten administratieve of gerechtelijke autoriteiten of andere entiteiten aanwijzen die ervoor verantwoordelijk zijn om regelmatig op deze vertegenwoordigers bij de uitvoering van hun taken toe te zien. Een niet-begeleide minderjarige moet het recht hebben in eigen naam een verzoek in te dienen indien hij of zij overeenkomstig het nationale recht handelingsbekwaam is. Ter waarborging van de rechten en procedurele waarborgen van een niet-begeleide minderjarige die overeenkomstig het nationale recht niet handelingsbekwaam is, moet het verzoek door de vertegenwoordiger zo spoedig mogelijk worden ingediend, rekening houdend met het belang van het kind. Het feit dat een niet-begeleide minderjarige een verzoek in eigen naam indient, mag niet uitsluiten dat voor hem of haar een vertegenwoordiger wordt aangesteld.
- (36)
Om ervoor te zorgen dat bij de behandeling van verzoeken om internationale bescherming terdege rekening wordt gehouden met de rechten van het kind, moeten specifieke kindvriendelijke procedurele waarborgen en bijzondere opvangvoorzieningen worden geboden aan minderjarigen. Indien er na verklaringen van een verzoeker redenen zijn om te twijfelen of een verzoeker al dan niet minderjarig is, moet de beslissingsautoriteit een leeftijdsbeoordeling van de betrokken persoon kunnen uitvoeren. Er kunnen over de leeftijd van een verzoeker twijfels ontstaan wanneer de verzoeker beweert minderjarig te zijn, maar ook wanneer hij of zij beweert meerderjarig te zijn. Gezien de bijzondere kwetsbaarheid van niet-begeleide minderjarigen, die waarschijnlijk geen identificatie- of andere documenten hebben, is het van cruciaal belang te zorgen voor sterke waarborgen, zodat deze verzoekers niet worden onderworpen aan onjuiste of onredelijke leeftijdsbeoordelingsprocedures.
- (37)
In alle gevallen moeten leeftijdsbeoordelingen zodanig worden uitgevoerd dat tijdens de gehele procedure het belang van het kind de eerste overweging vormt. Een leeftijdsbeoordeling moet in twee stappen worden uitgevoerd. Een eerste stap moet een multidisciplinaire beoordeling omvatten, met eventueel een psychosociale beoordeling en andere niet-medische methoden, zoals een interview, een visuele beoordeling op basis van het fysieke uiterlijk of een beoordeling van de documenten. Die beoordeling moet worden uitgevoerd door beroepsbeoefenaars met expertise op het gebied van leeftijdsbepaling en de ontwikkeling van kinderen, zoals maatschappelijk werkers, psychologen of kinderartsen, om verschillende factoren, zoals fysieke, psychologische, ontwikkelings-, omgevings- en culturele factoren, te beoordelen. Indien het resultaat van de multidisciplinaire leeftijdsbeoordeling geen uitsluitsel geeft, moet als tweede stap, de beslissingsautoriteit als uiterste maatregel en met volledige eerbiediging van de waardigheid van het individu, om een medisch onderzoek kunnen verzoeken. Indien verschillende procedures kunnen worden gevolgd, moet bij een medisch onderzoek voorrang worden gegeven aan de minst invasieve procedures voordat tot meer invasieve procedures wordt overgegaan, in voorkomend geval rekening houdend met de richtsnoeren van het Asielagentschap. Indien de resultaten na de leeftijdsbeoordeling nog steeds geen uitsluitsel geven, moet de beslissingsautoriteit ervan uitgaan dat de verzoeker minderjarig is.
- (38)
Om de rechten van de verzoekers te waarborgen, moeten alle beslissingen over verzoeken om internationale bescherming worden genomen op basis van de feiten, op objectieve en onpartijdige wijze en op individuele basis na een grondige behandeling waarbij rekening wordt gehouden met alle door de verzoeker verstrekte gegevens en de individuele omstandigheden van de verzoeker. Om een zorgvuldige behandeling van een verzoek te garanderen, moet de beslissingsautoriteit rekening houden met relevante, precieze en actuele informatie over de situatie in het land van herkomst van de verzoeker op het moment waarop een beslissing over het verzoek wordt genomen. Deze informatie kan worden ingewonnen bij het Asielagentschap en andere bronnen, zoals de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen. De beslissingsautoriteit moet ook rekening houden met, indien deze beschikbaar zijn, de gemeenschappelijke analyse van de situatie in specifieke landen van herkomst en de door het Asielagentschap ontwikkelde richtsnoeren. Een uitstel van het afronden van de procedure moet volledig stroken met de verplichtingen van de lidstaten krachtens Verordening (EU) 2024/1347 en met het recht op behoorlijk bestuur, onverminderd de efficiëntie en de eerlijkheid van de procedure krachtens deze verordening.
- (39)
Om de rechten van de verzoeker te waarborgen, moet een beslissing over zijn verzoek schriftelijk worden meegedeeld. Indien bij de beslissing geen internationale bescherming wordt toegekend, moet de verzoeker op de hoogte worden gebracht van de feitelijke en de rechtsgronden, de gevolgen van de beslissing en de wijze waarop die kan worden aangevochten.
- (40)
Om de procedures efficiënter te maken en het risico op onderduiken en de waarschijnlijkheid van onrechtmatige verplaatsingen te beperken, mogen er geen procedurele leemten zijn tussen de uitvaardiging van een negatieve beslissing over een verzoek om internationale bescherming en van een terugkeerbesluit. Ten aanzien van verzoekers van wie het verzoek is afgewezen, moet onmiddellijk een terugkeerbesluit worden uitgevaardigd. Onverminderd het recht op een doeltreffende voorziening in rechte moet het terugkeerbesluit deel uitmaken van de negatieve beslissing over een verzoek om internationale bescherming of, als het om afzonderlijke handelingen gaat, tegelijkertijd en samen met of zonder onnodige vertraging na de negatieve beslissing worden uitgevaardigd.
- (41)
In het geval van een uitlevering of overlevering aan, of een overbrenging van een internationaal strafgerecht naar, een derde land of een andere lidstaat, zou de betrokken bevoegde autoriteit rekening kunnen houden met elementen die in aanmerking worden genomen bij het nemen van een besluit over de uitlevering, overlevering of overbrenging, die relevant kunnen zijn voor een beoordeling van het risico op direct of indirect refoulement.
- (42)
Het is noodzakelijk dat beslissingen over verzoeken om internationale bescherming worden genomen door autoriteiten waarvan het personeel wat betreft de toepasselijke normen op het gebied van het asiel- en vluchtelingenrecht over voldoende kennis beschikken en adequate opleiding hebben gekregen, waaronder de opleiding ter zake van het Asielagentschap, en dat zij hun activiteiten verrichten met inachtneming van de toepasselijke ethische beginselen. Dit moet gelden voor het personeel van autoriteiten van andere lidstaten en deskundigen van het Asielagentschap dat wordt ingezet om de beslissingsautoriteit van een lidstaat bij te staan bij de behandeling van verzoeken om internationale bescherming.
- (43)
Onverminderd het gegeven dat een verzoek om internationale bescherming adequaat en volledig moet worden behandeld, is het in het belang van zowel de lidstaten als de verzoekers dat een beslissing zo spoedig mogelijk wordt genomen. Er moeten maximumtermijnen voor de duur van de administratieve procedure worden vastgesteld om de procedure voor internationale bescherming te stroomlijnen. Op die manier moeten verzoekers in alle lidstaten binnen de kortst mogelijke termijn een beslissing over hun verzoek kunnen ontvangen, waardoor een snelle en efficiënte procedure wordt gewaarborgd.
- (44)
Teneinde in bepaalde gevallen de totale duur van de procedure in te korten, moeten de lidstaten over de flexibiliteit beschikken om, in overeenstemming met hun nationale behoeften, een verzoek met voorrang boven andere, eerder gedane verzoeken te behandelen. Het met voorrang behandelen van verzoeken moet geschieden zonder af te wijken van de normaal toepasselijke procedures, met name de ontvankelijkheidsprocedure of de versnelde behandelingsprocedure, termijnen, beginselen en waarborgen. Het vereiste van deze verordening om bepaalde verzoeken volgens de versnelde procedure of de grensprocedure te behandelen, moet derhalve de flexibiliteit van de lidstaten om al dan niet voorrang te geven aan dergelijke verzoeken, onverlet laten. In bepaalde gevallen, met name wanneer gezinnen minderjarigen aan de grensprocedure zijn onderworpen, dienen de lidstaten hun verzoek met voorrang te behandelen.
- (45)
De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben een verzoek als niet-ontvankelijk af te wijzen, bijvoorbeeld wanneer een land dat geen lidstaat is, als een eerste land van asiel of een veilig derde land voor de verzoeker wordt beschouwd, of wanneer een internationaal strafhof of tribunaal heeft gezorgd voor veilige herplaatsing van de verzoeker in een lidstaat of derde land, of wanneer het verzoek pas wordt gedaan na zeven werkdagen na de datum waarop de verzoeker het terugkeerbesluit ontvangt, mits hij of zij op de hoogte was gebracht van de gevolgen van het niet doen van een verzoek binnen die termijn en er geen nieuwe relevante elementen naar voren zijn gekomen. Aangezien het GEAS is gebaseerd op wederzijds vertrouwen en het vermoeden van eerbiediging van de grondrechten, waaronder de rechten op basis van het Verdrag van Genève en op het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, vormt het feit dat een andere lidstaat reeds internationale bescherming heeft verleend, in de regel een reden om een verzoek van dezelfde verzoeker als niet-ontvankelijk af te wijzen. Daarom moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben om een verzoek als niet-ontvankelijk af te wijzen wanneer aan een verzoeker reeds internationale bescherming is verleend in een andere lidstaat. Bovendien moet een verzoek als niet-ontvankelijk worden beschouwd wanneer het een volgend verzoek betreft zonder nieuwe relevante elementen.
- (46)
Voor de toepassing van de begrippen ‘eerste land van asiel’ en ‘veilig derde land’ is het van essentieel belang dat het derde land ten aanzien waarvan de begrippen worden toegepast, partij is bij en voldoet aan het Verdrag van Genève, tenzij dat derde land anderszins voorziet in doeltreffende bescherming in rechte en in de praktijk overeenkomstig de fundamentele mensenrechtennormen, zoals toegang tot voldoende bestaansmiddelen om een toereikende levensstandaard te handhaven ten aanzien van de algemene situatie van dat ontvangende derde land, tot gezondheidszorg en essentiële behandeling van ziekten en toegang tot basisonderwijs onder de voorwaarden die in dat derde land gangbaar zijn. Deze doeltreffende bescherming dient gewaarborgd te zijn totdat er een duurzame oplossing wordt gevonden. Het moet mogelijk zijn een derde land als veilig derde land aan te wijzen met uitzonderingen voor specifieke delen van zijn grondgebied of duidelijk identificeerbare categorieën personen.
- (47)
De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben om het begrip ‘eerste land van asiel’ als grond voor niet-ontvankelijkheid toe te passen indien de verzoeker doeltreffende bescherming heeft genoten en op die bescherming nog steeds een beroep kan doen in een derde land waar zijn of haar leven en vrijheid niet worden bedreigd op grond van ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep, of politieke overtuiging, indien hij of zij niet aan vervolging is onderworpen en geen reëel risico loopt op ernstige schade als gedefinieerd in Verordening (EU) 2024/1347 en indien de verzoeker beschermd is tegen refoulement en tegen verwijdering in strijd met het recht op vrijwaring tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of straffen, zoals neergelegd in het internationaal recht.
- (48)
De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben om het begrip ‘veilig derde land’ als grond voor niet-ontvankelijkheid toe te passen indien voor de verzoeker de mogelijkheid bestaat om doeltreffende bescherming te vragen en, indien aan de voorwaarden is voldaan, te krijgen in een derde land waar zijn of haar leven en vrijheid niet worden bedreigd op grond van ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep, of politieke overtuiging, indien hij of zij niet aan vervolging is onderworpen en geen reëel risico loopt op ernstige schade als gedefinieerd in Verordening (EU) 2024/1347 en hij of zij beschermd is tegen refoulement en tegen verwijdering in strijd met het recht op vrijwaring tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of straffen, zoals neergelegd in het internationaal recht. Niettemin moeten de beslissingsautoriteiten van de lidstaten het recht behouden om, zelfs als aan de voorwaarden om een verzoek als niet-ontvankelijk te beschouwen is voldaan, de gegrondheid van het verzoek te beoordelen, in het bijzonder wanneer zij daartoe genoodzaakt zijn op grond van hun nationale verplichtingen. Het moet voor een lidstaat mogelijk zijn het begrip ‘veilig derde land’ alleen toe te passen indien er een band bestaat tussen de verzoeker en het derde land op grond waarvan het voor de verzoeker redelijk zou zijn naar dat land te gaan. De band tussen de verzoeker en het veilige derde land kan met name als bewezen worden beschouwd indien zich gezinsleden van de verzoeker in dat land bevinden of indien de verzoeker zich heeft gevestigd of heeft verbleven in dat land.
- (49)
Het vermoeden van veiligheid ten aanzien van derde landen waarmee overeenkomsten als bedoeld in deze verordening zijn gesloten, is niet van toepassing indien deze overeenkomsten worden geschorst overeenkomstig artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).
- (50)
De begrippen ‘eerste land van asiel’ en ‘veilig derde land’ mogen niet worden toegepast op verzoekers die als gezinslid van een onderdaan van een derde land of van een burger van de Unie een verzoek indienen en die in de lidstaat die het verzoek behandelt, aanspraak kunnen maken op de rechten die zijn vastgelegd in Richtlijn 2003/86/EG van de Raad (11) of Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad (12).
- (51)
Bij de beoordeling van de vraag of een derde land voldoet aan de in deze verordening vastgestelde criteria voor doeltreffende bescherming, moet onder ‘toegang tot middelen van bestaan die toereikend zijn voor een adequate levensstandaard’, worden verstaan de toegang tot voedsel, kleding, huisvesting of onderdak, en het recht om betaald werk te verrichten, bijvoorbeeld door toegang tot de arbeidsmarkt, onder voorwaarden die niet minder gunstig zijn dan die voor niet-onderdanen van het derde land die in het algemeen in dezelfde omstandigheden verkeren.
- (52)
Om een lidstaat in staat te stellen een verzoek als niet-ontvankelijk af te wijzen op basis van de begrippen ‘eerste land van asiel’ of ‘veilig derde land’, moeten de bijzondere omstandigheden van de verzoeker individueel worden beoordeeld, met inbegrip van alle door de verzoeker ingediende elementen ter onderbouwing van waarom die begrippen niet op hem of haar van toepassing zouden zijn. Indien de verzoeker een niet-begeleide minderjarige is, houdt de bevoegde autoriteit rekening met het belang van het kind, met name wat betreft de beschikbaarheid van duurzame passende zorg en opvang.
- (53)
Een verzoek mag niet op basis van de begrippen ‘eerste land van asiel’ of ‘veilig derde land’ als niet-ontvankelijk worden afgewezen indien reeds in het stadium van het ontvankelijkheidsonderzoek duidelijk is dat het betrokken derde land de verzoeker geen of niet opnieuw toegang zal verlenen. Indien de verzoeker uiteindelijk niet (opnieuw) tot het derde land wordt toegelaten nadat het verzoek als niet-ontvankelijk is afgewezen, moet de verzoeker overeenkomstig deze verordening opnieuw toegang krijgen tot de procedure voor internationale bescherming.
- (54)
Een verzoek om internationale bescherming moet ten gronde worden behandeld om te bepalen of een verzoeker in aanmerking komt voor internationale bescherming overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1347. Een verzoek hoeft niet ten gronde te worden behandeld indien het overeenkomstig deze verordening als niet-ontvankelijk is afgewezen, indien een andere lidstaat verantwoordelijk is overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1351, of indien een verzoek impliciet of expliciet ingetrokken is verklaard.
- (55)
De behandeling van een verzoek moet in een beperkt aantal gevallen worden versneld en worden afgerond binnen een termijn van ten hoogste drie maanden, onder meer indien een verzoeker uit een veilig land van herkomst komt of een verzoeker enkel een verzoek indient om de uitvoering van een terugkeerbesluit te vertragen of te verhinderen, of indien de nationale veiligheid of de openbare orde ernstig in het gedrang komt. Het moet voor de lidstaten enkel binnen de beperkte omstandigheden die in deze verordening zijn vastgesteld mogelijk zijn op niet-begeleide minderjarigen een versnelde behandelingsprocedure toe te passen.
- (56)
Om een snelle en eerlijke procedure voor alle verzoekers te waarborgen en er tegelijkertijd voor te zorgen dat het verblijf in de Unie van verzoekers die niet in aanmerking komen voor internationale bescherming, niet onnodig wordt verlengd, ook als het gaat om onderdanen van derde landen die krachtens Verordening (EU) 2018/1806 van de visumplicht zijn vrijgesteld, moeten de lidstaten de behandeling versnellen van verzoeken van verzoekers die onderdaan zijn van of, in het geval van staatlozen, hun gewone verblijfplaats hadden in een derde land waarvoor het percentage erkende verzoeken om internationale bescherming niet meer dan 20 % bedraagt, met inachtneming van onder meer de significante verschillen tussen beslissingen in eerste aanleg en definitieve beslissingen. De behandeling van het verzoek mag niet worden versneld indien zich sinds de publicatie van de desbetreffende Eurostat-gegevens, rekening houdend met de richtsnoeren uit hoofde van artikel 11 van Verordening (EU) 2021/2303, een belangrijke verandering in het betrokken derde land heeft voorgedaan, of wanneer de verzoeker behoort tot een specifieke categorie van personen voor wie het lage erkenningspercentage wegens een specifieke vervolgingsgrond niet als representatief voor hun beschermingsbehoeften kan worden beschouwd. Het feit dat een derde land kan worden beschouwd als een voor de verzoeker veilig land van herkomst of veilig derde land in de zin van deze verordening, moet onverminderd in aanmerking kunnen worden genomen als aparte grond voor respectievelijk de versnelde behandelingsprocedure of de ontvankelijkheidsprocedure.
- (57)
Veel verzoeken om internationale bescherming worden gedaan aan de buitengrens of in een transitzone van een lidstaat, onder meer door personen die zijn aangehouden wegens het onrechtmatig overschrijden van de buitengrens, met andere woorden op het moment van de irreguliere overschrijding van de buitengrens of na de overschrijding in de nabijheid van die buitengrens, of door personen die zijn ontscheept na een opsporings- en reddingsoperatie. Om aan de buitengrens identiteits-, veiligheids- en medische controles te kunnen uitvoeren en de betrokken onderdanen van derde landen en staatlozen naar de geschikte procedure te kunnen doorverwijzen, is een screening nodig. Na de screening moeten onderdanen van derde landen en staatlozen naar de passende asiel- of terugkeerprocedure worden doorverwezen, of moet hun de toegang worden geweigerd. Daartoe moet een fase vóór binnenkomst worden ingevoerd, die bestaat uit een screening en uit grensprocedures voor asiel en terugkeer. Er moeten naadloze en efficiënte koppelingen tussen alle fasen van de desbetreffende procedures voor alle irreguliere binnenkomsten tot stand worden gebracht.
- (58)
De grensprocedure voor asiel en terugkeer moet erop gericht zijn snel, in beginsel aan de buitengrenzen, te beoordelen of een verzoek ongegrond of niet-ontvankelijk is en te zorgen voor een snelle terugkeer van wie geen recht heeft om te blijven, op zodanige wijze dat het beginsel van non-refoulement volledig in acht wordt genomen, terwijl er tegelijkertijd voor wordt gezorgd dat personen met een gegrond verzoek naar de gewone procedure worden geleid en snel toegang krijgen tot internationale bescherming. Daarom moeten de lidstaten verzoekers om internationale bescherming kunnen verplichten om met het oog op de beoordeling van de ontvankelijkheid van hun verzoek als algemene regel aan of in de nabijheid van de buitengrens of in een transitzone of op andere aangewezen locaties binnen hun grondgebied, te verblijven. De lidstaten moeten ook de mogelijkheid hebben om in welomschreven omstandigheden te voorzien in het onderzoek van de gegrondheid van een verzoek en, als het verzoek wordt afgewezen, in de terugkeer van de betrokken onderdanen van derde landen en staatlozen. Met het oog op de uitvoering van de asielgrensprocedure en de bij Verordening (EU) 2024/1349 van het Europees Parlement en de Raad (13) ingestelde terugkeergrensprocedure, moeten de lidstaten de maatregelen nemen die nodig zijn om een toereikende opvang- en personele capaciteit tot stand te brengen, in het bijzonder gekwalificeerd en goed opgeleid personeel, om te allen tijde een vastgesteld aantal verzoeken te behandelen en terugkeerbesluiten te handhaven.
- (59)
Teneinde eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening wat betreft de berekening van de aantallen die overeenstemmen met de toereikende capaciteit van elke lidstaat en het maximumaantal verzoeken die een lidstaat vereist is jaarlijks in de grensprocedure te behandelen, moeten uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend aan de Commissie. Wat voor een lidstaat een toereikende capaciteit is, moet worden vastgesteld aan de hand van een formule die gebaseerd is op de totale door de lidstaten aan het Europees Grens- en kustwachtagentschap dat is opgericht bij Verordening (EU) 2019/1896 van het Europees Parlement en de Raad (14) (‘Frontex’) gerapporteerde irreguliere grensoverschrijdingen, waaronder aankomsten na opsporings- en reddingsoperaties, en weigeringen van toegang aan de buitengrens, volgens Eurostat-gegevens, berekend over een periode van drie jaar. Indien de uitvoeringshandeling overeenkomstig deze verordening wordt vastgesteld, moet de vaststelling ervan worden afgestemd op de aanneming van het Europees jaarverslag over asiel en migratie [in het kader van Verordening (EU) 2024/1351, waarin de situatie op alle migratieroutes en in alle lidstaten wordt beoordeeld. Als extra element van stabiliteit en voorspelbaarheid moet het maximumaantal verzoeken dat een lidstaat moet zijn gehouden per jaar te behandelen in de grensprocedure, worden vastgesteld op viermaal de toereikende capaciteit van die lidstaat. Bij de omvang van de verplichting van de lidstaat om toereikende capaciteit op te zetten, moet op passende wijze rekening worden gehouden met de bezorgdheid van de lidstaten met betrekking tot de nationale veiligheid en de openbare orde. Alleen verzoeken die onder de grensprocedure vallen mogen worden meegerekend om de toereikende capaciteit te halen.
- (60)
De lidstaten moeten een verzoek in een grensprocedure beoordelen indien de verzoeker een gevaar vormt voor de nationale veiligheid of de openbare orde, indien de verzoeker, na voldoende mogelijkheden te hebben gekregen om gegronde redenen aan te voeren, geacht wordt de autoriteiten bewust te hebben misleid door omtrent zijn of haar identiteit of nationaliteit valse informatie of documenten te verstrekken of relevante informatie of documenten die een negatieve invloed op de beslissing hadden kunnen hebben, achter te houden of indien het verzoek waarschijnlijk ongegrond is omdat de verzoeker de nationaliteit heeft van een derde land waarvoor het percentage erkende verzoeken om internationale bescherming niet meer dan 20 % bedraagt. Teneinde eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van artikel 50, derde lid, van deze verordening, moeten uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend aan de Commissie. In andere gevallen, zoals wanneer de verzoeker afkomstig is uit een veilig land van herkomst of een veilig derde land, moet het gebruik van de grensprocedure voor de lidstaten facultatief zijn.
- (61)
Op grond van hoofdstuk IV van Richtlijn (EU) 2024/1346 zijn de lidstaten die opvangfaciliteiten aanbieden voor de uitvoering van de asielgrensprocedure verplicht rekening te houden met de bijzondere situatie en behoeften van kwetsbare personen, waaronder minderjarigen, personen met een handicap en ouderen. Bijgevolg mogen dergelijke personen alleen tot een grensprocedure worden toegelaten indien de opvangvoorzieningen in het kader van die procedure voldoen aan de vereisten van hoofdstuk IV van die richtlijn. Indien de opvangvoorzieningen in het kader van een grensprocedure niet langer voldoen aan de vereisten en normen van hoofdstuk IV van die richtlijn, mag de grensprocedure niet langer van toepassing zijn op de betrokken personen.
- (62)
Er kunnen zich ook omstandigheden voordoen waarin, ongeacht de beschikbare faciliteiten, de specifieke situatie of de bijzondere behoeften van verzoekers in elk geval zullen verhinderen dat zij worden toegelaten of in een grensprocedure blijven. In dit verband mag een grensprocedure niet of niet langer worden toegepast wanneer aan verzoekers die behoefte hebben aan bijzondere procedurele waarborgen of om gezondheidsredenen, waaronder redenen met betrekking tot met de geestelijke gezondheid van een persoon, niet de noodzakelijke ondersteuning kan worden verleend. Evenzo mogen niet-begeleide minderjarigen, gezien het belang van de rechten van het kind en de noodzaak om rekening te houden met het belang van het kind, in de regel niet aan de grensprocedure worden onderworpen, tenzij er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat de minderjarige een gevaar vormt voor de nationale veiligheid of de openbare orde van de lidstaat of de verzoeker krachtens het nationale recht om ernstige redenen van nationale veiligheid of openbare orde onder dwang is uitgezet.
- (63)
Een grensprocedure mag evenmin niet of niet langer worden toegepast indien zij tot de bewaring van verzoekers leidt en niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor het in bewaring houden van personen en de voor bewaring toepasselijke waarborgen als vastgelegd Richtlijn (EU) 2024/1346.
- (64)
Aangezien de grensprocedure onder meer tot doel heeft verzoeken die waarschijnlijk niet-ontvankelijk of ongegrond zullen zijn, snel te kunnen beoordelen, zodat personen zonder verblijfsrecht snel kunnen terugkeren, mag die procedure niet of niet langer worden toegepast indien de beslissingsautoriteit van oordeel is dat de gronden om een verzoek als niet-ontvankelijk af te wijzen of de versnelde behandelingsprocedure toe te passen, niet of niet langer van toepassing zijn.
- (65)
Bij de toepassing van de grensprocedure voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de nodige regelingen worden getroffen opdat de verzoekers in de regel aan of in de nabijheid van de buitengrens of in transitzones kunnen worden opgevangen, in overeenstemming met Richtlijn (EU) 2024/1346. De lidstaten mogen de verzoeken behandelen op een andere locatie aan de buitengrens dan waar het asielverzoek is gedaan, door verzoekers over te brengen naar een specifieke locatie aan of in de nabijheid van de buitengrens van de betrokken lidstaat, of op andere aangewezen locaties binnen hun grondgebied waar passende faciliteiten voorhanden zijn. De lidstaten moeten zelf kunnen beslissen op welke specifieke locaties die faciliteiten worden ingericht. Niettemin moeten de lidstaten proberen de noodzaak van dergelijke overbrengingen te beperken door ernaar te streven dergelijke faciliteiten met voldoende capaciteit op te zetten aan de grensdoorlaatposten of de delen van de buitengrens waar de meeste verzoeken om internationale bescherming worden gedaan, mede rekening houdend met de lengte van de buitengrens en het aantal grensdoorlaatposten of transitzones. Zij moeten de Commissie in kennis stellen van de specifieke locaties waar de grensprocedures zullen worden uitgevoerd.
- (66)
Aangezien bepaalde faciliteiten zich op moeilijk toegankelijke locaties kunnen bevinden, moeten de lidstaten adequate toegang garanderen voor het personeel dat in dergelijke faciliteiten werkzaam is.
- (67)
Het belang van het kind moet bij de lidstaten de eerste overweging vormen wanneer zij uitvoering geven aan de bepalingen van deze verordening die mogelijk van invloed zijn op minderjarigen. In dit verband en gezien de bijzondere opvangbehoeften van minderjarigen, mag een lidstaat, wanneer de grensprocedure wordt toegepast en het aantal verzoekers op een bepaald moment groter is dan zijn toereikende capaciteit, geen voorrang geven aan minderjarigen en hun gezinsleden bij het overwegen van de vraag op wie aan een grensprocedure moet worden toegepast, tenzij zij om ernstige redenen worden geacht een gevaar te vormen voor de nationale veiligheid en de openbare orde van een lidstaat. Wanneer de grensprocedure op hen wordt toegepast, moet aan de behandeling van hun verzoeken voorrang worden gegeven. De opvangvoorzieningen voor minderjarigen en hun gezinsleden moeten aangepast zijn aan hun behoeften, met volledige inachtneming van Richtlijn (EU) 2024/1346. Aangezien de bescherming van kinderen van primair belang is, moet de Commissie aanbevelen dat de toepassing van de grensprocedure op gezinnen met minderjarigen wordt geschorst, wanneer uit de informatie die is verkregen via het toezicht uit hoofde van Verordening (EU) 2021/2303 blijkt dat een lidstaat de opvangvereisten voor minderjarigen en hun gezinsleden niet naleeft, en moet de betrokken lidstaat de Commissie in kennis stellen van de maatregelen die zijn genomen om eventuele tekortkomingen in de aanbeveling van de Commissie aan te pakken. De aanbeveling moet openbaar worden gemaakt.
- (68)
De grensprocedure voor de behandeling van verzoeken om internationale bescherming moet zo kort mogelijk worden gehouden, terwijl tegelijkertijd een volledig en eerlijk onderzoek van de verzoeken moet worden gewaarborgd. De termijn mag in geen geval langer zijn dan 12 weken, met inbegrip van de tijd die nodige is om de verantwoordelijke lidstaat vast te stellen. De lidstaten moeten deze termijn kunnen verlengen tot 16 weken indien de persoon is overgedragen op grond van Verordening (EU) 2024/1351. Die termijn moet worden opgevat als een op zichzelf staande termijn voor de asielgrensprocedure, vanaf de registratie van het verzoek totdat de verzoeker niet langer het recht heeft om te blijven en geen toestemming heeft om te blijven. Binnen die termijn staat het de lidstaten vrij om in hun nationale recht de termijn voor de administratieve en de verschillende daaropvolgende procedurele stappen vast te leggen, waarbij zij er evenwel voor moeten zorgen dat de behandelingsprocedure kan worden afgerond en dat vervolgens, in voorkomend geval, de beslissing over het verzoek om te blijven en, indien van toepassing, de beslissing betreffende het beroep binnen 12 of, indien van toepassing, 16 weken worden genomen. Indien de lidstaat er binnen die termijn toch niet in slaagt de desbetreffende beslissingen te nemen, moet de verzoeker, afgezien van een beperkt aantal uitzonderingen, toegelaten worden tot het grondgebied van die lidstaat, zodat de passende procedure kan worden voortgezet. Verzoekers mogen niet tot het grondgebied worden toegelaten indien zij geen recht hebben om te blijven, indien zij niet hebben verzocht om te mogen blijven ten behoeve van een beroepsprocedure, of indien een rechterlijke instantie heeft besloten dat zij niet mogen blijven in afwachting van de uitkomst van een beroepsprocedure. In dergelijke gevallen moet, om de continuïteit tussen de asielprocedure en de terugkeerprocedure te waarborgen, de terugkeergrensprocedure ook worden uitgevoerd in het kader van een grensprocedure als voorzien in Verordening (EU) 2024/1349 die ten hoogste 12 weken duurt.
- (69)
Hoewel de grensprocedure voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming kan worden toegepast zonder een beroep te doen op bewaring, moeten de lidstaten toch de mogelijkheid hebben om tijdens de grensprocedure de gronden voor bewaring toe te passen overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn (EU) 2024/1346, teneinde een beslissing te nemen over het recht van de verzoeker om het grondgebied binnen te komen. Indien tijdens een dergelijke procedure wordt gebruikgemaakt van bewaring, moeten de bepalingen inzake bewaring van die richtlijn van toepassing zijn, onder meer inzake de waarborgen voor verzoekers in bewaring, de voorwaarden met betrekking tot bewaring, rechterlijke toetsing en de noodzaak om elk geval individueel te beoordelen. In de regel mogen minderjarigen niet in bewaring worden gesteld. Minderjarigen mogen enkel in uitzonderlijke omstandigheden in bewaring worden gesteld, als maatregel in laatste instantie en nadat is vastgesteld dat andere, minder dwingende alternatieve maatregelen, onder meer niet-vrijheidsbenemende plaatsing in de gemeenschap, niet doeltreffend kunnen worden toegepast, en nadat overeenkomstig Richtlijn (EU) 2024/1346 is beoordeeld dat bewaring in hun belang is.
- (70)
Wanneer een verzoek in de grensprocedure wordt afgewezen, moet onmiddellijk jegens de betrokken verzoeker, onderdaan van een derde land of staatloze een terugkeerbesluit of, indien aan de toepasselijke voorwaarden van Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad (15) is voldaan, een weigering van toegang worden uitgevaardigd. Om de gelijke behandeling te waarborgen van alle onderdanen van derde landen en staatlozen van wie het verzoek in de grensprocedure is afgewezen, moet, indien een lidstaat heeft besloten de bepalingen van Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad (16) krachtens de desbetreffende daarin opgenomen afwijking niet toe te passen jegens onderdanen van derde landen en staatlozen en tegen de onderdaan van een derde land geen terugkeerbesluit uitvaardigt, de behandeling en het beschermingsniveau van de betrokken verzoeker, onderdaan van een derde land of staatloze in overeenstemming zijn met de bepaling van Richtlijn 2008/115/EG betreffende gunstiger bepalingen wat betreft onderdanen van derde landen wat betreft onderdanen van derde landen die buiten het toepassingsgebied van die richtlijn vallen en gelijkwaardig zijn aan die welke van toepassing zijn op personen jegens wie een terugkeerbesluit wordt uitgevaardigd.
- (71)
De grensprocedure moet worden uitgevoerd met volledige inachtneming van het Handvest en het EU-recht. Elke lidstaat moet in dat verband voorzien in een mechanisme voor toezicht op de grondrechten met betrekking tot de grensprocedure dat voldoet aan de criteria van Verordening (EU) 2024/1356 van het Europees Parlement en de Raad (17).
- (72)
Binnen hun respectieve mandaten moeten de agentschappen van de Unie, en met name het Asielagentschap, op hun verzoek steun kunnen verlenen aan de lidstaten en de Commissie met het oog op de goede uitvoering en werking van deze verordening, met inbegrip van de bepalingen van deze verordening met betrekking tot de versnelde procedures en de grensprocedures. Agentschappen van de Unie, en met name het Asielagentschap, kunnen voorstellen een lidstaat specifieke steun te verlenen.
- (73)
Een lidstaat waaraan een verzoeker overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1351 is overgedragen, moet de mogelijkheid hebben het verzoek te behandelen in een grensprocedure, op voorwaarde dat de verzoeker nog geen toestemming heeft gekregen om het grondgebied van de betrokken lidstaten binnen te komen en er is voldaan aan de voorwaarden voor de toepassing van die procedure door de lidstaat waaruit en de lidstaat waaraan de verzoeker is overgedragen.
- (74)
Het begrip ‘openbare orde’ kan onder meer een veroordeling wegens een ernstig misdrijf bestrijken.
- (75)
Zolang een verzoeker gegronde redenen kan aanvoeren, mag het ontbreken van documenten bij binnenkomst of het gebruik van vervalste documenten op zich niet leiden tot automatische toepassing van een versnelde behandelingsprocedure of een grensprocedure.
- (76)
Indien een verzoeker bepaalde verplichtingen die uit deze verordening, Verordening (EU) 2024/1351 of Richtlijn (EU) 2024/1346 voortvloeien, niet nakomt, mag het verzoek niet verder worden behandeld en moet het in beginsel worden afgewezen of impliciet ingetrokken worden verklaard, en moeten alle nieuwe verzoeken die na die beslissing door dezelfde verzoeker in de lidstaten worden gedaan, als een volgend verzoek worden beschouwd. Indien een persoon een volgend verzoek heeft gedaan in een andere lidstaat en aan de op grond van Verordening (EU) 2024/1351 verantwoordelijke lidstaat wordt overgedragen, mag de verantwoordelijke lidstaat niet worden verplicht het in de andere lidstaat gedane verzoek te behandelen.
- (77)
Indien een verzoeker een volgend verzoek doet zonder nieuwe elementen voor te leggen die de kans aanzienlijk groter maken dat hij of zij in aanmerking komt voor erkenning als persoon die internationale bescherming geniet, of die verband houden met de redenen waarom het eerdere verzoek niet-ontvankelijk is verklaard, mag dat volgend verzoek niet aan een nieuwe volledige behandelingsprocedure worden onderworpen. In die gevallen moeten verzoeken na een voorafgaand onderzoek als niet-ontvankelijk worden afgewezen op grond van het beginsel van het gezag van gewijsde. Het voorafgaand onderzoek moet plaatsvinden op grond van schriftelijke toelichtingen of een persoonlijk onderhoud. Van het persoonlijk onderhoud kan met name worden afgezien indien het op grond van de schriftelijke toelichtingen duidelijk is dat het verzoek geen nieuwe elementen bevat. In geval van volgende verzoeken kunnen uitzonderingen worden gemaakt op het recht van het individu om op het grondgebied van een lidstaat te blijven.
- (78)
Een verzoeker die op het laatste moment een volgend verzoek indient louter om zijn of haar verwijdering te vertragen of te verhinderen, mag geen toestemming krijgen om in afwachting van de beslissing waarbij het verzoek niet-ontvankelijk wordt verklaard, te blijven in gevallen waarin het voor de beslissingsautoriteit onmiddellijk duidelijk is dat geen nieuwe elementen zijn voorgelegd en er geen risico op refoulement bestaat. De beslissingsautoriteit moet een beslissing krachtens het nationale recht uitvaardigen waarin wordt bevestigd dat is voldaan aan deze criteria en dat de verzoeker dus geen toestemming krijgt om te blijven.
- (79)
Fundamenteel voor de gegrondheid van een verzoek om internationale bescherming is de veiligheid van de verzoeker in zijn of haar land van herkomst. Gezien het feit dat Verordening (EU) 2024/1347 streeft naar een hoog niveau van convergentie van de normen om onderdanen van derde landen en staatlozen in aanmerking te nemen voor erkenning als personen die internationale bescherming genieten, stelt deze verordening gemeenschappelijke criteria vast om derde landen als veilige landen van herkomst aan te wijzen; omdat de toepassing van het begrip ‘veilig land van herkomst’ moet worden versterkt als een wezenlijk instrument om verzoeken die waarschijnlijk ongegrond zijn, sneller te behandelen.
- (80)
Het moet mogelijk zijn een derde land als veilig land van herkomst aan te wijzen met uitzonderingen voor specifieke delen van het grondgebied ervan of voor duidelijk identificeerbare categorieën personen. Daarnaast kan het feit dat een derde land op een lijst van veilige landen van herkomst is vermeld geen absolute waarborg vormen voor de veiligheid van de onderdanen van dat land, zelfs niet voor degenen die niet behoren tot een categorie van personen voor wie een dergelijke uitzondering is gemaakt, en maakt dit dus een passende individuele behandeling van het verzoek om internationale bescherming niet overbodig. De aard van de aan de aanwijzing ten grondslag liggende beoordeling impliceert dat er enkel rekening kan worden gehouden met de algemene civiele, juridische en politieke omstandigheden in dat land en met het feit dat actoren van vervolging, foltering of onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de praktijk worden gestraft wanneer zij in dat land schuldig worden bevonden. Daarom mag het begrip veilig land van herkomst alleen kunnen worden toegepast indien de verzoeker in het kader van een individuele beoordeling geen elementen kan verstrekken die rechtvaardigen dat het begrip veilig land van herkomst niet op hem of haar van toepassing is.
- (81)
Door op het niveau van de Unie veilige landen van herkomst en veilige derde landen aan te wijzen, moet een antwoord kunnen worden geboden op sommige van de bestaande verschillen tussen de nationale lijsten van veilige landen van de lidstaten. Hoewel de lidstaten bevoegd moeten blijven om wetgeving toe te passen of in te voeren die het mogelijk maakt om op nationaal niveau andere derde landen aan te wijzen dan die welke op het niveau van de Unie als veilige derde landen of veilige landen van herkomst zijn aangewezen, moet het gemeenschappelijk aanwijzen of een gemeenschappelijke lijst ervoor zorgen dat de begrippen door alle lidstaten op eenvormige wijze worden toegepast met betrekking tot verzoekers wier landen van herkomst zijn aangewezen of voor wie er een veilig derde land is. Dit moet een eenvormige toepassing van de procedures vergemakkelijken en daardoor ook secundaire bewegingen van verzoekers om internationale bescherming tegengaan.
- (82)
De Commissie, hierin bijgestaan door het Asielagentschap, moet de situatie in derde landen die op het niveau van de Unie als veilige derde landen of veilige landen van herkomst zijn aangewezen, evalueren. Indien de situatie van een dergelijk derde land significant verslechtert en na een onderbouwde beoordeling, moet de Commissie de aanwijzing op het niveau van de Unie van dat derde land als veilig derde land of veilig land van herkomst voor een beperkte termijn kunnen schorsen door middel van een gedelegeerde handeling. De Commissie moet de schorsing van de aanwijzing van een derde land op Unieniveau als veilig derde land of veilig land van herkomst gedurende een termijn van zes maanden kunnen verlengen, met een mogelijkheid om die verlenging eenmaal te hernieuwen. Om te reageren op verregaande verslechteringen in een derde land dat op het niveau van de Unie als veilig derde land of veilig land van herkomst is aangewezen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van de schorsing van de aanwijzing op het niveau van de Unie van dat derde land als veilig derde land of veilig land van herkomst gedurende een termijn van zes maanden wanneer de Commissie op basis van een onderbouwde beoordeling van oordeel is dat niet langer is voldaan aan de in deze verordening vastgestelde voorwaarden, en om de schorsing van de aanwijzing op het niveau van de Unie van een derde land als veilig derde land of als veilig land van herkomst met een periode van zes maanden te verlengen, met een mogelijkheid om die verlenging eenmaal te hernieuwen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven(18). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen, ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen
- (83)
De Commissie moet de situatie in het betrokken derde land voortdurend evalueren, waarbij zij onder meer rekening houdt met de door de lidstaten en het Asielagentschap verstrekte informatie over veranderingen in de situatie van dat derde land die zich naderhand voordoen. Daarenboven moet de Commissie in dat geval binnen drie maanden na de vaststelling van de gedelegeerde handeling waarbij het derde land wordt geschorst, een wijziging voorstellen overeenkomstig de gewone wetgevingsprocedure om dat derde land te schrappen als land dat op het niveau van de Unie is aangewezen als veilig land. Ten behoeve van de onderbouwde beoordeling moet de Commissie rekening houden met een reeks voor haar beschikbare informatiebronnen, met name de jaarlijkse voortgangsverslagen van de Commissie voor derde landen die door de Europese Raad als kandidaat-lidstaat zijn aangewezen, regelmatige verslagen van de Europese Dienst voor extern optreden en de informatie van de lidstaten, het Asielagentschap, de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen, de Raad van Europa en andere relevante internationale organisaties.
- (84)
Indien de geldigheidsduur van de gedelegeerde handeling en de verlengingen ervan verstrijkt zonder dat een nieuwe gedelegeerde handeling is vastgesteld, mag de aanwijzing op het niveau van de Unie van een derde land als veilig derde land of als veilig land van herkomst niet langer geschorst zijn. Dit moet alle voorgestelde wijzigingen om het derde land als aangewezen land te schrappen, onverlet laten.
- (85)
De Commissie moet de situatie in derde landen die hun aanwijzing op het niveau van de Unie als veilig land van herkomst of veilig derde land hebben verloren, evalueren met de hulp van het Asielagentschap, onder meer indien een lidstaat de Commissie meedeelt dat hij op basis van een onderbouwde beoordeling van oordeel is dat een derde land na veranderingen in de situatie van dat land opnieuw voldoet aan de voorwaarden die in deze verordening zijn vastgesteld om het als veilig aan te wijzen. In een dergelijk geval kunnen de lidstaten dat derde land alleen op nationaal niveau als veilig land van herkomst of veilig derde land aanwijzen, zolang de Commissie tegen die aanwijzing geen bezwaar maakt binnen een termijn van twee jaar na de datum waarop dat derde land de aanwijzing op het niveau van de Unie als veilig land van herkomst of veilig derde land is verloren. Indien de Commissie van oordeel is dat aan deze voorwaarden is voldaan, kan zij een wijziging voorstellen van de aanwijzing op het niveau van de Unie van veilige derde landen of veilige landen van herkomst zodat het derde land wordt toegevoegd.
- (86)
Met betrekking tot de intrekking van de vluchtelingenstatus of de subsidiairebeschermingsstatus moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de personen die internationale bescherming genieten, naar behoren worden ingelicht over een eventuele heroverweging van hun status en in de gelegenheid worden gesteld om binnen een redelijke termijn door middel van een schriftelijke verklaring en in een persoonlijk onderhoud hun standpunt naar voren te brengen, voordat de autoriteiten een met redenen omklede beslissing tot intrekking van hun status kunnen nemen.
- (87)
Tegen beslissingen tot afwijzing van een verzoek om internationale bescherming als niet-ontvankelijk, ongegrond of kennelijk ongegrond met betrekking tot de vluchtelingenstatus of de subsidiairebeschermingsstatus, of als impliciet ingetrokken, alsook tegen beslissingen tot intrekking van de vluchtelingenstatus of de subsidiairebeschermingsstatus, moet een doeltreffende voorziening in rechte bij een rechterlijke instantie mogelijk zijn overeenkomstig alle vereisten en voorwaarden die in artikel 47 van het Handvest zijn vastgelegd. Om de procedure doeltreffend te maken, moet de verzoeker zijn of haar beroep binnen een vastgestelde termijn aantekenen. Om de verzoeker in staat te stellen die termijnen te eerbiedigen en een doeltreffende toetsing door een rechterlijke instantie te waarborgen, moet hij of zij recht hebben op kosteloze rechtsbijstand en wettelijke vertegenwoordiging. Dit mag geen afbreuk doen aan de mogelijkheid voor verzoekers om internationale bescherming of personen die internationale bescherming genieten om gebruik te maken van andere algemeen toepasselijke rechtsmiddelen waarin op nationaal niveau is voorzien en die niet specifiek zijn voor de procedure voor de toekenning of intrekking van internationale bescherming.
- (88)
In sommige lidstaten is het op grond van wettelijke procedurele bepalingen verplicht te voorzien in een tweede niveau van beroep in een hogere instantie dan vereist bij deze verordening. In het licht van het evenredigheids- en het subsidiariteitsbeginsel en met inachtneming van de procedurele autonomie van de lidstaten en de doelstellingen van deze verordening, moet worden voorzien in een flexibele definitie van wat een definitief besluit is door te verwijzen naar het nationale recht, met dien verstande dat de lidstaten minstens moeten voorzien in de in hoofdstuk V van deze verordening vastgelegde rechtsmiddelen voordat een besluit overeenkomstig het nationale recht definitief wordt. Wanneer een volgend verzoek is ingediend voordat de beslissing over een eerder verzoek definitief is geworden, moet het worden beschouwd als een nadere verklaring en moet het worden onderzocht in het kader van de lopende administratieve of beroepsprocedure, naargelang het geval.
- (89)
Het begrip ‘rechterlijke instantie’ is een begrip dat wordt beheerst door het recht van de Unie en door het Hof van Justitie van de Europese Unie is uitgelegd. Zo kan dat begrip per definitie slechts betrekking hebben op een instantie die de hoedanigheid van derde heeft ten opzichte van de autoriteit die de aangevochten beslissing heeft genomen. Die instantie moet rechterlijke taken vervullen en het is niet doorslaggevend of die instantie krachtens het nationale recht als een rechterlijke instantie wordt erkend. Deze verordening mag geen afbreuk doen aan de bevoegdheid van de lidstaten om hun nationale rechtsstelsel te organiseren en het aantal instanties van beroep te bepalen. Indien in het nationale recht wordt voorzien in de mogelijkheid om verdere beroepen in te stellen tegen een eerste of volgende beslissing in beroep, moeten de procedure en de schorsende werking van die beroepen overeenkomstig het recht van de Unie en internationale verplichtingen worden geregeld door het nationale recht.
- (90)
Voor de toepassing van de beroepsprocedure kunnen de lidstaten bepalen dat hoorzittingen voor een rechterlijke instantie van eerste aanleg per videoconferentie kunnen plaatsvinden, mits de nodige regelingen worden getroffen.
- (91)
Om een verzoeker in staat te stellen zijn of haar recht op een doeltreffende voorziening in rechte tegen een beslissing tot weigering van een verzoek om internationale bescherming uit te oefenen, moeten alle gevolgen van het terugkeerbesluit automatisch worden geschorst zolang de verzoeker het recht of de toestemming heeft om op het grondgebied van een lidstaat te blijven.
- (92)
Verzoekers moeten in beginsel het recht hebben op het grondgebied van een lidstaat te blijven totdat de termijn voor het instellen van een beroep bij een rechterlijke instantie van eerste aanleg verstrijkt en, indien dat recht binnen de vastgestelde termijn wordt uitgeoefend, in afwachting van de uitkomst van het beroep. Slechts in een beperkt aantal gevallen dat in deze verordening is vastgelegd, waarin het verzoek waarschijnlijk ongegrond is, en onverminderd het beginsel van non-refoulement, mag de verzoeker niet automatisch het recht hebben om te blijven ten behoeve van het beroep.
- (93)
In gevallen waarin de verzoeker niet automatisch het recht heeft om te blijven ten behoeve van het beroep, moet een rechterlijke instantie toch, op verzoek van de verzoeker of ambtshalve, de verzoeker kunnen toestaan om in afwachting van de uitkomst van het beroep op het grondgebied van de lidstaat te blijven. In dergelijke gevallen moeten verzoekers het recht hebben om te blijven tot de termijn waarbinnen een verzoek om te mogen blijven bij een rechterlijke instantie moet worden ingediend, verstrijkt en, indien de verzoeker binnen die termijn een dergelijk verzoek heeft ingediend, tot de bevoegde rechterlijke instantie een beslissing neemt. Om volgende verzoeken die een oneigenlijk gebruik van recht vormen of op het laatste moment worden ingediend, te ontmoedigen, moeten de lidstaten in hun nationale recht kunnen bepalen dat verzoekers, in geval van een afwijzing van een volgend verzoek, geen recht hebben om gedurende die periode te blijven, teneinde te voorkomen dat verdere ongegronde volgende verzoeken worden ingediend. In het kader van de procedure voor het bepalen of de verzoeker al dan niet mag blijven in afwachting van de uitkomst van het beroep, moeten de rechten van de verdediging van de verzoeker voldoende worden gewaarborgd door te voorzien in de nodige tolkdiensten en rechtsbijstand. Voorts moet de bevoegde rechterlijke instantie de beslissing tot weigering van internationale bescherming op feitelijke en juridische gronden kunnen onderzoeken.
- (94)
Om daadwerkelijke terugkeer te waarborgen, mogen verzoekers tijdens een beroep voor een rechterlijke instantie in tweede of hogere aanleg tegen een negatieve beslissing over een verzoek om internationale bescherming geen recht hebben om op het grondgebied van de lidstaat te blijven, tenzij een rechterlijke instantie de verzoeker toestemming geeft om te blijven.
- (95)
Met het oog op een consistente rechterlijke toetsing van een beslissing tot afwijzing van een verzoek om internationale bescherming en het bijbehorende terugkeerbesluit, een snellere behandeling van de betrokken zaken en een vermindering van de last voor de bevoegde gerechtelijke autoriteiten, moeten dergelijke besluiten, indien zij deel uitmaken van het gerelateerde besluit over het verzoek om internationale bescherming of de beslissing tot intrekking van de internationale bescherming, voorwerp uitmaken van dezelfde procedure voor dezelfde rechterlijke instantie.
- (96)
Om een eerlijk en doeltreffend beheer van verzoeken en een doeltreffende gemeenschappelijke procedure voor internationale bescherming te waarborgen, moeten termijnen worden vastgesteld voor de administratieve procedure.
- (97)
Overeenkomstig artikel 72 VWEU laat deze verordening de uitoefening van de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de handhaving van de openbare orde en de bescherming van de binnenlandse veiligheid onverlet.
- (98)
Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (19) is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door de lidstaten in het kader van de toepassing van deze verordening.
- (99)
Bij elke verwerking van persoonsgegevens door het Asielagentschap in het kader van deze verordening moet worden voldaan aan Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (20) en aan Verordening (EU) 2021/2303, en moeten met name de beginselen van noodzakelijkheid en evenredigheid in acht worden genomen.
- (100)
Alle persoonsgegevens die bij de registratie of de indiening van een verzoek om internationale bescherming en tijdens het persoonlijk onderhoud worden verzameld, moeten worden geacht deel uit te maken van het dossier van de verzoeker en moeten gedurende een voldoende aantal jaar worden bewaard, omdat onderdanen van derde landen of staatlozen die in een lidstaat om internationale bescherming verzoeken, kunnen proberen om in een andere lidstaat om internationale bescherming te verzoeken, of in de komende jaren in dezelfde of in een andere lidstaat verdere volgende verzoeken kunnen indienen. Omdat de meeste onderdanen van derde landen of staatlozen die verscheidene jaren in de Unie hebben verbleven een vaste status of zelfs het burgerschap van een lidstaat zullen hebben verkregen na een termijn van tien jaar vanaf het tijdstip waarop hun internationale bescherming is toegekend, moet die termijn worden beschouwd als een noodzakelijke termijn voor de opslag van persoonsgegevens, met inbegrip van vingerafdrukken en gezichtsopnamen.
- (101)
Deze verordening heeft geen betrekking op procedures tussen lidstaten die vallen onder Verordening (EU) 2024/1351, ook niet op beroepen in het kader van die procedures.
- (102)
Deze verordening moet van toepassing zijn op verzoekers op wie Verordening (EU) 2024/1351 van toepassing is, in aanvulling op en onverminderd de bepalingen van die verordening.
- (103)
Met het oog op een consistente uitvoering van deze verordening zodra deze van toepassing wordt, moeten op het niveau van de Unie en op nationaal niveau uitvoeringsplannen worden ontwikkeld en uitgevoerd waarin lacunes en operationele stappen voor elke lidstaat worden vastgesteld.
- (104)
De toepassing van deze verordening moet regelmatig worden geëvalueerd.
- (105)
Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk de vaststelling van een gemeenschappelijke procedure voor de toekenning en intrekking van internationale bescherming, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.
- (106)
Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 en artikel 4 bis, lid 1, van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het VEU en het VWEU, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, neemt Ierland niet deel aan de vaststelling van deze verordening en is deze niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat.
- (107)
Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze verordening; deze is bijgevolg niet bindend voor noch van toepassing op deze lidstaat.
- (108)
Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name in het Handvest worden erkend. Deze verordening beoogt met name te waarborgen dat de menselijke waardigheid ten volle wordt geëerbiedigd, en te bevorderen dat de artikelen 1, 4, 8, 18, 19, 21, 23, 24 en 47 van het Handvest worden toegepast,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Voetnoten
PB C 75 van 10.3.2017, blz. 97, en PB C 155 van 30.4.2021, blz. 64.
PB C 207 van 30.6.2017, blz. 67, en PB C 175 van 7.5.2021, blz. 32.
Standpunt van het Europees Parlement van 10 april 2024 (nog niet bekendgemaakt in het Europees Parlement) en besluit van de Raad van 14 mei 2024.
Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (herschikking) (PB L 180 van 29.6.2013, blz. 60).
Verordening (EU) 2021/2303 van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2021 inzake het Asielagentschap van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 439/2010 (PB L 468 van 30.12.2021, blz. 1).
Verordening (EU) 2024/1347 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming, tot wijziging van Richtlijn 2003/109/EG van de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad (PB L, 2024/1347, 22.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1347/oj).
Verordening (EU) 2021/1147 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot oprichting van het Fonds voor asiel, migratie en integratie (PB L 251 van 15.7.2021, blz. 1).
Richtlijn (EU) 2024/1346 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (PB L, 2024/1346, 22.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2024/1346/oj).
Verordening (EU) 2024/1351 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 betreffende asiel- en migratiebeheer, tot wijziging van Verordeningen (EU) 2021/1147 en (EU) 2021/1060 en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 604/2013 (PB L, 2024/1351, 22.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1351/oj).
Verordening (EU 2024/1358 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 betreffende de instelling van ‘Eurodac’ voor de vergelijking van biometrische gegevens om de Verordeningen (EU) 2024/1351 en (EU) 2024/1350 van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2001/55/EG van de Raad doeltreffend toe te passen en om illegaal verblijvende onderdanen van derde landen en staatlozen te identificeren en betreffende verzoeken van rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten en Europol om vergelijkingen van Eurodac-gegevens ten behoeve van rechtshandhaving, tot wijziging van de Verordeningen (EU) 2018/1240 en (EU) 2019/818 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 603/2013 van het Europees Parlement en de Raad (PB L, 2024/1358, 22.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1358/oj).
Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (PB L 251 van 3.10.2003, blz. 12).
Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77).
Verordening (EU) 2024/1349 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 tot vaststelling van een terugkeergrensprocedure, en tot wijziging van Verordening (EU) 2021/1148 (PB L, 2024/1349, 22.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1349/oj).
Verordening (EU) 2019/1896 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2019 betreffende de Europese grens- en kustwacht en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1052/2013 en Verordening (EU) 2016/1624 (PB L 295 van 14.11.2019, blz. 1).
Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (PB L 77 van 23.3.2016, blz. 1).
Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB L 348 van 24.12.2008, blz. 98).
Verordening (EU) 2024/1356 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 tot invoering van de screening van onderdanen van derde landen aan de buitengrenzen en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 767/2008, (EU) 2017/2226, (EU) 2018/1240 en (EU) 2019/817 (PB L, 2024/1356, 22.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1356/oj).
PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.
Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).
Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).