Zie de in afschrift bij de stukken gevoegde brief van 27 mei 2009 aan mr. M.H. Ettema.
HR, 22-09-2009, nr. 08/02584 BdW
ECLI:NL:HR:2009:BJ7993
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
22-09-2009
- Zaaknummer
08/02584 BdW
- Conclusie
Mr. Bleichrodt
- LJN
BJ7993
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BJ7993, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑09‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BJ7993
ECLI:NL:PHR:2009:BJ7993, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑08‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BJ7993
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑09‑2009
Inhoudsindicatie
Beslissing over dwangbevel ex art. 575.3 Sv. Ingevolge art. 575.3 Sv is een veroordeelde in zijn cassatieberoep slechts ontvankelijk na voorafgaande consignatie van het nog verschuldigde bedrag en van de kosten ter griffie van het gerecht dat de beschikking heeft gegeven of tot hetwelk de rechter van wie de beschikking afkomstig is, behoort. Uit de stukken van het dossier kan niet volgen dat de veroordeelde op haar desbetreffende verplichting is gewezen of dat aan de verplichting tot consignatie is voldaan. Veroordeelde wordt alsnog in de gelegenheid gesteld om een nader door de griffier van de Rb te bepalen bedrag bij wijze van consignatie te betalen.
22 september 2009
Strafkamer
Nr. 08/02584 BdW
Hoge Raad der Nederlanden
Tussenbeschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Amsterdam van 23 oktober 2007, nummer RK 07/2152, op een bezwaarschrift als bedoeld in artikel 575, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[De veroordeelde], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft de veroordeelde niet-ontvankelijk verklaard in het door haar aangetekende verzet tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de veroordeelde. Namens deze heeft mr. P.P. Klokkers, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad in een tussenbeschikking de veroordeelde alsnog in de gelegenheid zal stellen aan haar verplichting tot consignatie te voldoen door binnen een door de Hoge Raad te stellen termijn alsnog het verschuldigde bedrag te voldoen aan de Griffier van de Rechtbank en iedere verdere beslissing zal aanhouden.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1. De veroordeelde is bij onherroepelijk vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam van 20 april 2006 veroordeeld tot een geldboete van € 220,-, subsidiair 4 dagen hechtenis. Het vonnis is door de Officier van Justitie ter executie overgedragen aan het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) te Leeuwarden. Het CJIB heeft een dwangbevel uitgevaardigd dat aan de veroordeelde bij deurwaardersexploit is betekend. De veroordeelde is vervolgens in verzet gekomen bij de Rechtbank tegen het dwangbevel, in welk verzet zij niet-ontvankelijk is verklaard. Haar cassatieberoep is tegen die beslissing gericht.
3.2. Ingevolge art. 575, derde lid, Sv is een veroordeelde in zijn cassatieberoep slechts ontvankelijk na voorafgaande consignatie van het nog verschuldigde bedrag en van al de kosten ter griffie van het gerecht dat de beschikking heeft gegeven of tot hetwelk de rechter, van wie de beschikking afkomstig is, behoort.
3.3. Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het dossier bevinden zich geen stukken waaruit kan volgen dat de veroordeelde op haar desbetreffende verplichting is gewezen of dat aan de verplichting tot consignatie is voldaan. Gelet op de door de waarnemend Advocaat-Generaal ingewonnen inlichtingen, zoals weergegeven in zijn conclusie onder 4, en de stukken van het geding zal de veroordeelde alsnog in de gelegenheid worden gesteld om binnen de hieronder te vermelden termijn een nader door de Griffier van de Rechtbank te Amsterdam te bepalen bedrag bij wijze van consignatie te betalen en dient als volgt te worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
stelt de veroordeelde in de gelegenheid om binnen veertien dagen nadat de Griffier van de Rechtbank te Amsterdam haar daartoe schriftelijk heeft aangemaand een nader te bepalen bedrag ter griffie van de Rechtbank te consigneren;
bepaalt dat daartoe een afschrift van deze beschikking aan de Griffier van de Rechtbank zal worden verstuurd;
verstaat dat de Griffier van de Rechtbank de hiervoor vermelde schriftelijke aanmaning aan de veroordeelde zal versturen en aan de Griffier van de Hoge Raad na afloop van de hiervoor vermelde termijn mededeling zal doen of door de veroordeelde is voldaan aan de verlangde consignatie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 september 2009.
Conclusie 25‑08‑2009
Mr. Bleichrodt
Partij(en)
Conclusie inzake:
[De veroordeelde]
1.
De Rechtbank te Amsterdam heeft bij beschikking van 23 oktober 2007 het door de veroordeelde op de voet van art. 575, derde lid, Sv aangetekende verzet tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel ongegrond verklaard.
2.
Namens veroordeelde heeft mr. P.P. Klokkers, advocaat te Amsterdam, beroep in cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden, houdende een middel van cassatie.
3.
Aan een bespreking van het middel kom ik niet toe gelet op het volgende.
4.
Ingevolge art. 575, derde lid, Sv is de veroordeelde in zijn cassatieberoep slechts ontvankelijk na voorafgaande consignatie van het nog verschuldigde bedrag en van al de kosten ter griffie van het gerecht dat de beschikking heeft gegeven. In het aan de Hoge Raad toegezonden dossier bevinden zich geen stukken waaruit kan volgen dat aan de verplichting tot consignatie is voldaan en evenmin blijkt dat de veroordeelde op haar desbetreffende verplichting is gewezen. Hierop is namens mij bij brief van 27 mei 2009 aan de Griffier van de Rechtbank Amsterdam verzocht om nadere inlichtingen. Voor het geval geen consignatie zou hebben plaatsgevonden is de Griffier verzocht om ervoor zorg te dragen dat de veroordeelde alsnog de gelegenheid zou worden geboden tot zekerheidstelling.1. Na een rappèl is op 13 juli 2009 een emailbericht van de Griffier van de Rechtbank Amsterdam ingekomen dat in de kern erop neerkomt dat er geen stappen zijn ondernomen met betrekking tot de verplichting tot consignatie. Evenmin blijkt dat veroordeelde alsnog in de gelegenheid is gesteld om het nog verschuldigde bedrag en al de kosten te betalen2., zodat thans een niet-ontvankelijkverklaring van het beroep niet kan volgen.
5.
Gelet op het vorenstaande concludeer ik dat de Hoge Raad in een tussenbeschikking zal bepalen dat de veroordeelde alsnog in de gelegenheid zal worden gesteld aan haar verplichting tot consignatie te voldoen door binnen een door de Hoge Raad te stellen termijn alsnog het nog verschuldigde bedrag en al de kosten te voldoen aan de Griffier van de Rechtbank te Amsterdam en dat iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.3.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 25‑08‑2009
Zie het uitgeprinte emailbericht van 13 juli 2009.
Zie ook HR 15 mei 2001, LJN AB1597 en vgl. HR 4 november 1997, LJN ZD9654. In het eerstgenoemde geval heeft de Griffier van de Hoge Raad de betrokkene de gelegenheid tot zekerheidstelling geboden, in het andere geval werd daarvoor de Griffier van (toen) het Hof aangewezen. De laatste oplossing lijkt mij te verkiezen omdat mededeling en ontvangst (en controle van) de betaling in een hand blijven.