Hof 's-Hertogenbosch, 17-09-2015, nr. HR 200.172.690, 01
ECLI:NL:GHSHE:2015:3611
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
17-09-2015
- Zaaknummer
HR 200.172.690_01
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2015:3611, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 17‑09‑2015; (Verwijzing na Hoge Raad)
Na verwijzing door: ECLI:NL:HR:2015:926
- Wetingang
art. 35 Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen
Uitspraak 17‑09‑2015
Inhoudsindicatie
Kopje: Schadevergoeding ex art. 35 Wet BOPZ. Beschikking na verwijzing door de HR (10 april 2015, 14/05472). Hof is gebonden aan de uitspraak van de HR ten aanzien van de duur van de overschreden termijn ter hoogte van 17 dagen. Geen verdiscontering van de gehele duur van de procedure via ‘omweg’ hoogte schadevergoeding als voorgesteld door verzoeker. Het hof acht een bedrag van € 25,- per dag billijk.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 17 september 2015
Zaaknummer: HR 200.172.690/01
in de zaak van:
[verzoeker] ,
verblijvende te [plaats] ,
te dezer zake domicilie kiezende te [Domicilie] ),
verzoeker,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. E.A.C. Sandberg,
tegen
de Staat der Nederlanden,
geïntimeerde
hierna te noemen: de Staat,
vertegenwoordigd door Advocaat-Generaal mr. G.P.N. Robben, Hoofd legal office van het Ressortsparket ‘s-Hertogenbosch.
1. Het verloop van de zaak tot aan deze behandeling
Voor het verloop van deze zaak in eerste aanleg (beschikking rechtbank Oost-Nederland, zittingsplaats Zutphen, van 12 maart 2013 en de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 30 mei 2013), in cassatie (beschikking van de Hoge Raad van 15 november 2013, 13/04245, met conclusie van Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer), in hoger beroep na verwijzing (beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, van 31 juli 2014) en in cassatie (beschikking van de Hoge Raad van 10 april 2015, 14/05472, met conclusie van Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer) verwijst het hof naar de stukken als bijgevoegd bij de memorie na verwijzing (‘verzoek voortzetting na vernietiging en verwijzing’).
2. Het verloop van de zaak na verwijzing
2.1.
Bij memorie na verwijzing (‘verzoek voortzetting na vernietiging en verwijzing’) heeft [verzoeker] verzocht hem een schadevergoeding toe te kennen van € 17.000,-, althans van € 5.195,65, verhoogd met kosten en wettelijke rente vanaf het eerste verzoek, dan wel vanaf een door het hof in goede justitie te bepalen datum en tot een door het hof in goede justitie vast te stellen bedrag, kosten rechtens.
2.2.
Bij memorie van antwoord na verwijzing heeft mr. Robben namens het Openbaar Ministerie aangegeven van mening te zijn dat een vergoeding aan [verzoeker] van in totaal € 620,65 (17 x € 25,-- + € 193,-- eigen bijdrage + € 2,65 uittreksel handelsregister) billijk is. Over de proceskosten heeft de advocaat-generaal zich niet uitgelaten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 september 2015. Daarbij zijn gehoord:
- [verzoeker] , bijgestaan door mr. E.A.C. Sandberg
- mr. G.P.N. Robben
2.4.
Door mr. Sandberg is ter zitting in hoger beroep een pleitnota overgelegd.
3. De beoordeling
3.1.
Deze zaak betreft een verwijzing van een procedure krachtens artikel 35 van de Wet BOPZ. Op grond van dit wetsartikel bestaat, kort samengevat, de mogelijkheid op verzoek van betrokkene een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe te kennen ten laste van de Staat in de gevallen dat een tot de rechter of de officier van justitie gericht voorschrift, dat betrekking heeft op de procedure inzake het verlenen van een machtiging als bedoeld in de Wet BOPZ, niet in acht is genomen en deze niet-inachtneming nadeel voor de betrokkene tot gevolg heeft gehad. Daarbij gaat het met name om het nadeel dat door betrokkene is geleden als gevolg van het niet naleven van de bepalingen in hoofdstuk II Wet BOPZ (dat zijn de artikelen 2 tot en met 35 BOPZ) of artikel 49 Wet BOPZ.
3.2.
De Hoge Raad heeft naar aanleiding van het [verzoeker] ingestelde beroep in cassatie, waarbij het voorgestelde middel uit twee onderdelen bestond, tegen de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, van 31 juli 2014 in zijn beschikking van 10 april 2015 – kort weergegeven – overwogen dat op de voet van artikel 35 Wet BOPZ bij overschrijding door de rechter van de beslistermijn een vergoeding kan worden toegekend ter zake van immaterieel nadeel aan een betrokkene die stelt dat hij in de periode van overschrijding in onzekerheid heeft verkeerd over de rechtmatigheid van zijn gedwongen verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis. In het onderhavige geval heeft [verzoeker] voor het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden aangevoerd door de overschrijding van de beslistermijn in onzekerheid te hebben verkeerd. Vaststaat dat de rechtbank Gelderland met de beschikking van 30 mei 2013 de beslistermijn voor de machtiging tot voortgezet verblijf van [verzoeker] in een psychiatrisch ziekenhuis heeft overschreden, aldus de Hoge Raad. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in zijn beslissing van 31 juli 2014 dan ook ten onrechte geoordeeld dat niet aannemelijk is dat [verzoeker] nadeel heeft geleden dat aanspraak geeft op toekenning van schadevergoeding, zodat de klacht en daarmee onderdeel 1 van het cassatiemiddel slaagt.
Daarentegen heeft de Hoge Raad in zijn beschikking van 10 april 2015 overwogen dat onderdeel 2 van het cassatiemiddel faalt. Met dit onderdeel klaagde [verzoeker] er met name over dat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in zijn beslissing van 31 juli 2014 zou hebben miskend dat in het geval van [verzoeker] sprake was van een termijn van vrijheidsbeneming waarvoor de Algemene Termijnwet volgens artikel 4 van die wet niet geldt. De Hoge Raad is evenwel van oordeel dat de termijn waarbinnen de rechter dient te beslissen op een verzoek tot het verlenen van een van de machtigingen als bedoeld in hoofdstuk II van de Wet BOPZ een beslistermijn is die is gericht tot de rechter en (daarmee), anders door [verzoeker] in cassatie wordt voorgestaan, geen termijn van vrijheidsbeneming in de zin van artikel 4 Algemene Termijnwet is. Dit betekent dat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in de beslissing waarvan cassatie, gezien artikel 1 lid 1 in verbinding met artikel 3 lid 1 Algemene Termijnenwet, terecht heeft geoordeeld dat de beslistermijn die op Hemelvaartsdag eindigde, werd verlengd tot en met de eerstvolgende werkdag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag was.
3.2.1.
Laatstgenoemd oordeel van de Hoge Raad betekent feitelijk dat, nu de rechtbank niet op uiterlijk 13 mei 2013 maar op 30 mei 2013 had beslist op het verzoek tot machtiging tot voortgezet verblijf van [verzoeker] in een psychiatrisch ziekenhuis, er een termijnoverschrijding van 17 dagen heeft plaatsgevonden, als gevolg waarvan, nu hij immers heeft aangevoerd door de overschrijding van de beslistermijn in onzekerheid te hebben verkeerd, aannemelijk is dat [verzoeker] nadeel heeft geleden dat aanspraak geeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding ten laste van de Nederlandse Staat.
3.3.
Tijdens de behandeling ter zitting in hoger beroep na verwijzing bij dit hof bleken partijen het onderling eens dat – gelet op de uitspraak van de Hoge Raad – een eventueel toe te kennen vergoeding ex artikel 35 Wet BOPZ moet worden bepaald voor de periode van zeventien dagen. Naar het oordeel van dit hof laat, ook gelet op het namens [verzoeker] op 31 oktober 2014 voorgestelde en uit twee onderdelen bestaande middel van cassatie, de uitspraak van de Hoge Raad van 10 april 2015 (redelijkerwijs) ook geen andere uitleg toe. In verband met het voorgaande merkt het hof voor de goede orde nog op, dat, ofschoon in de memorie na verwijzing onder punt 5, punt 6 en punt 7 melding wordt gemaakt van herhaaldelijke forse termijnoverschrijdingen (bij punt 7 wordt zelfs gesproken over 200 dagen), ter zitting na verwijzing op 2 september 2015 door en namens [verzoeker] is erkend dat op grond van de beschikking van de Hoge Raad van 10 april 2015 duidelijk is dat het hof een eventueel toe te kennen vergoeding dient toe te kennen op basis van een termijn van 17 dagen. Het hof gaat derhalve in zijn beschikking dan ook uit van een met 17 dagen overschreden termijn en niet met een langere periode.
3.4.
Teneinde een vergoeding toe te kennen dient de betrokkene (enige) schade aannemelijk te maken. [verzoeker] stelt hiertoe in de memorie na verwijzing dat hij nadeel heeft geleden (punt 5). [verzoeker] heeft ten aanzien van dit punt ter zitting in hoger beroep na verwijzing op 2 september 2015 verklaard dat hij het vervelend vindt dat hij steeds in onzekerheid verkeert of de maatregel wel of niet wordt verlengd, mede gelet op het feit dat hij al bijna zijn gehele leven in instellingen verblijft. Ook de Advocaat-Generaal gaat er in zijn memorie van antwoord na verwijzing van uit dat [verzoeker] in onzekerheid heeft verkeerd omtrent de beslissing van de rechtbank over toe- of afwijzing van het verzoek om een machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis. Ook gelet reeds op hetgeen door de Hoge Raad al eerder in zijn beschikking van 10 april 2015 is beslist, acht dit hof het derhalve aannemelijk dat [verzoeker] nadeel heeft geleden dat aanspraak geeft op toekenning van schadevergoeding naar billijkheid.
3.5.
Over de hoogte van de toe te kennen schadevergoeding per dag zijn partijen het in zoverre eens, dat in de memorie na verwijzing onder punt 7 een vergoeding van € 25,- per dag redelijk wordt genoemd. Ook de Advocaat-Generaal acht, getuige de door hem genomen memorie van antwoord na verwijzing een bedrag van € 25,- per dag billijk. Dit zou betekenen dat [verzoeker] een bedrag van (17 dagen x € 25,- per dag =) € 425,- zou moeten worden toegekend.
[verzoeker] stelt zich echter ook op het standpunt dat bij de bepaling van de hoogte van de schadevergoeding moet worden gelet op de gehele duur van de procedure van het indienen van een verzoek tot en met het toewijzen ervan, mede gelet op het bepaalde in artikel 5 EVRM. Ter zitting heeft mr. Sandberg aangegeven dat [verzoeker] lang in onzekerheid heeft verkeerd en dat hier een ruimhartige vergoeding bij hoort. In zijn pleitnota geeft mr. Sandberg voorbeelden uit de jurisprudentie van € 50,- per dag. Mr. Sandberg noemt ook voorbeelden van € 2.000,- voor 96 dagen, derhalve € 20,83 per dag, of van € 4.000,- voor 4 maanden, hetgeen op ongeveer € 33,- per dag zou uitkomen. Naar het oordeel van het hof zou, ofschoon het niet onaannemelijk lijkt dat [verzoeker] langer in onzekerheid heeft verkeerd dan 17 dagen, het verdisconteren van de gehele duur van de procedure zoals voorgesteld door [verzoeker] er feitelijk op neerkomen, dat indirect althans via een omweg alsnog wordt getracht rechtsoverweging 5.3. van de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 31 juli 2014 aan te tasten door immers bij de vaststelling van de schadevergoeding naar billijkheid formeel uit te gaan van 17 dagen overschrijding maar daarbij feitelijk (vooral) ook rekening te houden met een veel langdurige en/of herhaaldelijke overschrijding van de termijnen. Zo [verzoeker] van oordeel was en is dat in zijn geval van een herhaalde overschrijding van de termijnen sprake was, had hij (ook) tegen dit onderdeel van meergenoemde rechtsoverweging tijdig beroep in cassatie moeten instellen. Dit heeft hij echter niet gedaan. Het hof zal bij het bepalen van de hoogte van de naar billijkheid toe te kennen schadevergoeding naar billijkheid dan ook geen rekening houden met de gehele duur van de procedure.
3.6.
Al met al acht het hof een vergoeding van € 25,- per dag in dit geval, mede gelet op hetgeen ter zitting in hoger beroep naar voren is gekomen en op de grond dat, mogelijk omdat hier om een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding gaat, hier geen wettelijke tabellen gelden laat staan op grond waarvan steeds in abstracto en bij voorbaat een hogere schadevergoeding dient te worden vastgesteld. Het hof ziet geen aanleiding om voor de hoogte van het toe te kennen bedrag aan te sluiten bij hetgeen op grond van artikel 89 Sv pleegt te worden toegekend, nu in deze zaak geen sprake is van een verblijf in een instelling in het kader van een strafvorderlijk belang.
3.7.
Het hof komt tot de volgende berekening: 17 dagen ad € 25,- per dag, derhalve een bedrag van € 425,-. Hierbij dient nog een bedrag van € 2,65 te worden opgeteld in verband met de kosten voor een uittreksel. Over dit bedrag zal tevens wettelijke rente worden toegewezen, nu het verzoek op dit punt door de Advocaat-Generaal niet wordt betwist. Anders dan door de Advocaat-Generaal voorgesteld zal het hof in het aan [verzoeker] te betalen bedrag niet meenemen een bedrag van € 193,- wegens ‘eigen bijdrage’, nu ter zitting is vastgesteld dat [verzoeker] geen eigen bijdrage behoeft te betalen. De totale vergoeding wordt derhalve door het hof vastgesteld op € 427,65, te vermeerderen met wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 mei 2013. Het hof zal dienovereenkomstig beslissen.
3.8.
[verzoeker] heeft verzocht om een proceskostenvergoeding. De Advocaat-Generaal van het ressortsparket ‘s-Hertogenbosch heeft zich hierover niet uitgelaten. Het hof is van oordeel dat [verzoeker] een proceskostenvergoeding moet worden toegekend, conform het liquidatietarief. Het hof zal aldus beslissen.
4. De beslissing
Het hof:
veroordeelt de Staat der Nederlanden om aan [verzoeker] te voldoen tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag van € 427,65,- (zegge: vierhonderdenzevenentwintig euro en vijfenzestig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2013.
veroordeelt de Staat in de proceskosten van het hoger beroep na verwijzing door de Hoge Raad, welke kosten tot op heden aan de zijde van [verzoeker] worden begroot op € 311,-aan verschotten en op € 1.788,- aan salaris advocaat;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.Th.L.G. Pellis, A.P. Zweers-van Vollenhoven en F.J.M. Walstock en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2015.