Daarin verschilt de onderhavige zaak van die in HR 22 mei 2012, ECLI:NL:HR:BW6181.
HR, 07-10-2014, nr. 13/01771
ECLI:NL:HR:2014:2916
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
07-10-2014
- Zaaknummer
13/01771
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:2916, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑10‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1472
ECLI:NL:PHR:2014:1472, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑06‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:2916
Beroepschrift, Hoge Raad, 30‑07‑2013
- Wetingang
art. 285 Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
NJ 2014/489 met annotatie van
SR-Updates.nl 2014-0386
NbSr 2014/260
Uitspraak 07‑10‑2014
Inhoudsindicatie
Bedreiging Wilders, art. 285 Sr. Voor een bewezenverklaring van bedreiging is onder meer vereist dat het opzet van verdachte erop is gericht dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging. Het Hof heeft geoordeeld dat verdachte met het plaatsen van haar bericht met betrekking tot het Tweede Kamerlid Wilders op de internetsite www.twitter.com “op zijn minst de aanmerkelijke kans [heeft] aanvaard dat Wilders dit bericht zou lezen”. Gelet op hetgeen door en namens verdachte ttz. in h.b. is aangevoerd – hetgeen erop neerkomt dat de verdachte Wilders niet wilde bedreigen en dat zij niet wist of beoogde dat Wilders het twitterbericht zou lezen – is het kennelijke oordeel van het Hof dat verdachtes opzet erop was gericht dat Wilders op de hoogte zou geraken van de als bedreigend aangemerkte inhoud van de tweet, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk. De enkele plaatsing van het bericht op twitter biedt nog niet een toereikende motivering voor het oordeel dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat bij Wilders in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen.
Partij(en)
7 oktober 2014
Strafkamer
nr. S 13/01771
LBS/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 26 maart 2013, nummer 21/004919-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.M.P.M. Adank, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt onder meer over het oordeel van het Hof dat bij de verdachte sprake is geweest van opzet op bedreiging.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"zij in de periode van 09 februari 2011 tot en met 21 februari 2011 te Utrecht, G. Wilders (lid Tweede Kamer) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een bericht op twitter geplaatst met daarin de tekst: 'Als het zo doorgaat, ga ik die Wilders zelf vermoorden, het zou me een eer zijn hiervoor in de bak te gaan zitten echt waar!'."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 26 november 2012 van de politierechter in de rechtbank Utrecht, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte:
In de periode van 9 februari 2011 tot en met 21 februari 2011 heb ik te Utrecht Geert Wilders, lid Tweede Kamer bedreigd door een bericht op twitter te plaatsen met daarin de tekst: Als het zo doorgaat, ga ik die Wilders zelf vermoorden, het zou me een eer zijn hiervoor in de bak te gaan zitten echt waar!
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte (als bijlage op pagina 6-7 van het proces-verbaal genummerd PL9010 2011080990) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van G. Wilders:
Op 9 februari 2011 ben ik middels een tweet via de website www.twitter.com bedreigd. De tweet werd op 9 februari 2011 om 10.42 PM verstuurd. De inhoud van de tweet is: 'Als het zo doorgaat, ga ik die Wilders zelf vermoorden, het zou me een eer zijn hiervoor in de bak te gaan zitten echt waar!' Ik voel me door de inhoud van bovenstaande tweet ernstig bedreigd. Verder maakt deze tweet deel uit van een grote reeks bedreigingen die ik ten aanzien van mijn persoon ontvang. Dit maakt de dreiging die van deze tweet uit gaat nog ernstiger voor mij.
3. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een uitdraai van www.twitter.com van @[...], voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (als bijlage op pagina 16 van het proces-verbaal genummerd PL9010 2011080990):
Als het zo doorgaat, ga ik die Wilders zelf vermoorden, het zou me een eer zijn hiervoor in de bak te gaan zitten echt waar!"
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het opzet bij verdachte ontbreekt. Verdachte is er namelijk niet vanuit gegaan dat:
- Wilders het twitterbericht zou lezen en
- dat bij Wilders de redelijke vrees kon ontstaan dat hij zijn leven kon verliezen.
Het hof overweegt daarover het volgende.
Verdachte heeft erkend een bericht met de tenlastegelegde inhoud dat betrekking had op Geert Wilders, op de internetsite www.twitter.com geplaatst te hebben. Daarmee heeft zij op zijn minst de aanmerkelijke kans aanvaard dat Wilders dit bericht zou lezen. Het bericht heeft Wilders bovendien daadwerkelijk bereikt en wel op 17 februari 2011. Wilders deed hiervan een aantal dagen later, op 21 februari 2011, aangifte op welke dag verdachte het bericht overigens heeft verwijderd van de internetsite www.twitter.com en haar account heeft beëindigd. Met de politierechter is het hof van oordeel dat de bedreigende tekst van dien aard is en onder zulke omstandigheden is geuit dat bij Wilders de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou verliezen. Daarbij acht het hof tevens van belang de context en het huidige politieke klimaat, waaronder het algemeen bekende feit dat Wilders constant wordt beveiligd.
Het Hof verwerpt derhalve de verweren."
2.2.4.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte aldaar het volgende verklaard:
"Ik heb het Twitter bericht verwijderd en ik heb mijn hele account verwijderd. Dat was voordat iemand aangifte deed. Ik heb een brief gestuurd aan Wilders waarin ik mijn excuses heb aangeboden. Ik wilde hem niet zelf bedreigen, dan had ik dat wel persoonlijk gedaan. Ik heb dat bericht op Twitter gezet als reactie op een standpunt van Wilders. Ik vond dat over de grens. Ik heb mijn bericht verwijderd voordat Wilders aangifte deed. Als ik van tevoren had geweten welke gevolgen het had gehad, dan had ik dat bericht niet geplaatst. Het was niet de bedoeling om zoveel aandacht te trekken. Destijds waren veel minder mensen actief op Twitter. Ik weet niet precies hoeveel volgers ik had, misschien rond de 100."
2.3.
Voor een bewezenverklaring van bedreiging is onder meer vereist dat het opzet van de verdachte erop is gericht dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte geraakt van de bedreiging. Het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte met het plaatsen van haar bericht met betrekking tot het Tweede Kamerlid Wilders op de internetsite www.twitter.com "op zijn minst de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat Wilders dit bericht zou lezen". Gelet op hetgeen door en namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd - hetgeen erop neerkomt dat de verdachte Wilders niet wilde bedreigen en dat zij niet wist of beoogde dat Wilders het twitterbericht zou lezen - is het kennelijke oordeel van het Hof dat verdachtes opzet erop was gericht dat Wilders op de hoogte zou geraken van de als bedreigend aangemerkte inhoud van de tweet, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk. De enkele plaatsing van het bericht op twitter biedt nog niet een toereikende motivering voor het oordeel dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat bij Wilders in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen.
2.4.
Deze klacht van het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 oktober 2014.
Conclusie 03‑06‑2014
Inhoudsindicatie
Bedreiging Wilders, art. 285 Sr. Voor een bewezenverklaring van bedreiging is onder meer vereist dat het opzet van verdachte erop is gericht dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging. Het Hof heeft geoordeeld dat verdachte met het plaatsen van haar bericht met betrekking tot het Tweede Kamerlid Wilders op de internetsite www.twitter.com “op zijn minst de aanmerkelijke kans [heeft] aanvaard dat Wilders dit bericht zou lezen”. Gelet op hetgeen door en namens verdachte ttz. in h.b. is aangevoerd – hetgeen erop neerkomt dat de verdachte Wilders niet wilde bedreigen en dat zij niet wist of beoogde dat Wilders het twitterbericht zou lezen – is het kennelijke oordeel van het Hof dat verdachtes opzet erop was gericht dat Wilders op de hoogte zou geraken van de als bedreigend aangemerkte inhoud van de tweet, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk. De enkele plaatsing van het bericht op twitter biedt nog niet een toereikende motivering voor het oordeel dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat bij Wilders in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen.
Nr. 13/01771 Zitting: 3 juni 2014 | Mr. Knigge Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft bij arrest van 26 maart 2013 verdachte wegens “bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht” veroordeeld tot een geldboete van € 250,-.
2. Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.
3. Namens verdachte heeft mr. A.M.P.M. Adank, advocaat te Utrecht, een middel van cassatie voorgesteld.
4. Het middel
4.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte heeft overwogen dat de bedreigende tekst van dien aard is en onder zulke omstandigheden is geuit dat bij de heer Wilders de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou verliezen (in de schriftuur aangeduid als A). Voorst klaagt het middel dat het Hof ten onrechte de zakelijke weergave van op de zitting van de Politierechter afgelegde verklaring van de verdachte als bewijsmiddel is gebruikt zonder daarbij het overigens door de verdachte ter zitting verklaarde mee te nemen (B). Ook klaagt het middel dat het Hof niet heeft aangegeven waarom juist de onderhavige tweet een ernstige bedreiging kon vormen voor Wilders (C). Tenslotte klaagt het middel dat het Hof ten onrechte heeft aangenomen dat bij de verdachte sprake was van opzet (D).
4.2. Ten aanzien van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“zij in de periode van 09 februari 2011 tot en met 21 februari 2011 te Utrecht, G. Wilders (lid Tweede Kamer) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een bericht op twitter geplaatst met daarin de tekst: "Als het zo doorgaat, ga ik die Wilders zelf vermoorden, het zou me een eer zijn hiervoor in de bak te gaan zitten echt waar!.”
4.3. De door het Hof gebezigde bewijsmiddelen houden het volgende in:
“1. Het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 26 november 2012 van de politierechter in de rechtbank Utrecht, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven – als verklaring van verdachte:
In de periode van 9 februari 2011 tot en met 21 februari 2011 heb ik te Utrecht Geert Wilders, lid Tweede Kamer bedreigd door een bericht op twitter te plaatsen met daarin de tekst: Als het zo doorgaat, ga ik die Wilders zelf vermoorden, het zou me een eer zijn hiervoor in de bak te gaan zitten echt waar!
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte (als bijlage op pagina 6-7 van het proces-verbaal genummerd PL9010 2011080990) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van G. Wilders:
Op 9 februari 2011 ben ik middels een tweet via de website www.twitter.com bedreigd. De tweet werd op 9 februari 2011 om 10.42 PM verstuurd. De inhoud van de tweet is: "Als het zo doorgaat, ga ik die Wilders zelf vermoorden, het zou me een eer zijn hiervoor in de bak te gaan zitten echt waar!" Ik voel me door de inhoud van bovenstaande tweet ernstig bedreigd. Verder maakt deze tweet deel uit van een grote reeks bedreigingen die ik ten aanzien van mijn persoon ontvang. Dit maakt de dreiging die van deze tweet uit gaat nog ernstiger voor mij.
3. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een uitdraai van www.twitter.com van [...], voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (als bijlage op pagina 16 van het proces-verbaal genummerd PL9010 2011080990):
Als het zo doorgaat, ga ik die Wilders zelf vermoorden, het zou me een eer zijn hiervoor in de bak te gaan zitten echt waar.”
4.4. In zijn arrest heeft het Hof voorts nog het volgende overwogen:
“Overweging met betrekking tot het bewijsHet hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het opzet bij verdachte ontbreekt. Verdachte is er namelijk niet vanuit gegaan dat:
- Wilders het twitterbericht zou lezen en
- dat bij Wilders de redelijke vrees kon ontstaan dat hij zijn leven kon verliezen.
Het hof overweegt daarover het volgende. Verdachte heeft erkend een bericht met de tenlastegelegde inhoud dat betrekking had op Geert Wilders, op de internetsite www.twitter.com geplaatst te hebben. Daarmee heeft zij op zijn minst de aanmerkelijke kans aanvaard dat Wilders dit bericht zou lezen. Het bericht heeft Wilders bovendien daadwerkelijk bereikt en wel op 17 februari 2011. Wilders deed hiervan een aantal dagen later, op 21 februari 2011, aangifte op welke dag verdachte het bericht overigens heeft verwijderd van de internetsite www.twitter.com en haar account heeft beëindigd. Met de politierechter is het hof van oordeel dat de bedreigende tekst van dien aard is en onder zulke omstandigheden is geuit dat bij Wilders de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou verliezen. Daarbij acht het hof tevens van belang de context en het huidige politieke klimaat, waaronder het algemeen bekende feit dat Wilders constant wordt beveiligd. Het hof verwerpt derhalve de verweren.”
4.5. Ik begin met de onder B geformuleerde klacht. Het eerste bewijsmiddel houdt als zakelijk weergegeven verklaring van de verdachte in dat zij, voor zover hier van belang, Geert Wilders heeft “bedreigd”. Anders dan wordt gesteld, heeft het Hof, gezien zijn nadere bewijsoverweging, deze verklaring niet verstaan – en gebruikt – als een volledige bekentenis van de tenlastegelegde bedreiging. Het Hof overweegt immers dat verdachte heeft erkend een bericht van de tenlastegelegde inhoud op twitter te hebben geplaatst. Verder gaat het gebruik dat het Hof van de bedoelde verklaring heeft gemaakt dus niet. De klacht faalt dan ook bij gebrek aan feitelijke grondslag.
4.6. De klachten A en C lenen zich voor gezamenlijke bespreking. Het Hof heeft bij zijn oordeel dat de inhoud van de onderhavige tweet zodanig is dat bij Wilders de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou verliezen, “de context en het politieke klimaat” betrokken, waaronder “het algemeen bekende feit dat Wilders constant wordt beveiligd”. Op het eerste gezicht is deze overweging weinig begrijpelijk. Doordat Wilders constant wordt beveiligd, heeft hij, zou men zeggen, weinig reden om bang te zijn. Het Hof bedoelde evenwel kennelijk tot uitdrukking te brengen dat het noodzakelijk is om Wilders constant te beveiligen onder meer vanwege de vele bedreigingen aan zijn adres. In dat licht moet ook het gebruik van de verklaring van Wilders begrepen worden voor zover die inhoudt dat hij zich door de tweet ernstig bedreigd voelde en dat de (door hem als bedreiging ervaren) tweet deel uitmaakte “van een grote reeks bedreigingen” en dat dit de dreiging die van de tweet uitging voor hem nog ernstiger maakte. Uit het gebruik van deze verklaring voor het bewijs kan niet afgeleid worden dat het Hof blind is gevaren op het subjectieve oordeel van Wilders dat in casu sprake was van een bedreiging die deel uitmaakte van een reeks. Het Hof heeft er immers blijk van gegeven te hebben onderzocht of de vrees waardoor Wilders naar eigen zeggen is bevangen, in redelijkheid door de tweet kon worden gewekt. De redengevende betekenis die het Hof aan de bedoelde verklaring van Wilders heeft gehecht, moet dan ook kennelijk gezocht worden in het feit dat Wilders een groot aantal bedreigingen ontvangt en dat dit feit medebepalend is voor het effect dat de onderhavige tweet op hem heeft. Kennelijk was het Hof van oordeel dat de vele bedreigingen elkaar kunnen versterken in die zin dat zij tezamen een klimaat kunnen scheppen waarin bepaalde mensen zich geroepen kunnen gaan voelen om de daad bij het woord te voegen. Omgekeerd geldt dan dat het vreesaanjagend effect van elke afzonderlijke bedreiging mede door deze context wordt bepaald.
4.7. Daarmee is uiteraard niet gezegd dat iedere kritisch getoonzette uitlating die betrekking heeft op Wilders als een bedreiging aan diens adres moet worden opgevat. De door de verdachte gebezigde bewoordingen zijn echter zeer expliciet en leveren – letterlijk genomen – een regelrechte doodsbedreiging op. Nu is de vraag of deze bewoordingen letterlijk moeten worden genomen, of beter, of deze woorden in redelijkheid letterlijk genomen kunnen worden. Het antwoord op die vraag vraagt om een oordeel dat verweven is met waarderingen van feitelijke aard en dat daardoor in cassatie slechts beperkt toetsbaar is. Ik had mij, gelet op het feit dat de gewraakte uitlating niet tot Wilders was gericht1.en – zoals in feitelijke aanleg is aangevoerd – een reactie vormde op uitlatingen die Wilders als politicus had gedaan, een ander oordeel van het Hof kunnen voorstellen, in die zin dat de uitlating moet worden beschouwd als een bijdrage aan het publieke debat, waarbij de verdachte ervoor koos om op overdrachtelijke wijze – in bewoordingen die “offend, shock or disturb” – uitdrukking te geven aan de afkeuring die Wilders uitlatingen volgens haar verdienden.2.Gelet evenwel op het feit dat ook voor het publieke debat geldt dat de vrijheid van meningsuiting aan grenzen is gebonden en in aanmerking genomen dat de uitlating in haar letterlijke betekenis een expliciete bedreiging inhoudt en voorts hetgeen het Hof kennelijk heeft bedoeld met zijn referte aan het politieke klimaat en de constante beveiliging van Wilders, kan denk ik niet, of niet zonder meer, gezegd worden dat het oordeel van het Hof onbegrijpelijk is.
4.8. Wel rijst de vraag of het Hof, mede gelet op hetgeen door de verdediging is aangevoerd, zijn oordeel toereikend heeft gemotiveerd. Ik meen dat het antwoord op die vraag in het midden kan blijven gelet op de slotsom waartoe de bespreking van klacht D leidt. Ik merk slechts op dat de referte van het Hof aan het politieke klimaat de nodige inlegkunde vergt om begrepen te worden en dat het Hof niet uiteenzet op welke wijze de door het Hof genoemde “context” in zijn oordeelsvorming heeft meegewogen.3.Dat de uitlating in een bepaalde context is gedaan is gezien de zinsnede “Als het zo doorgaat” onmiskenbaar, maar wat die context is, blijft in het duister.
4.9. De als vierde geformuleerde klacht D heeft als gezegd betrekking op het opzet van de verdachte. Het is voor een bewezenverklaring ten aanzien van bedreiging vereist dat de verdachte opzet had op het bedreigende karakter van de uitlating. Daarnaast is vereist dat het opzet van de verdachte erop was gericht dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte geraakt van de bedreiging.4.
4.10. De raadsvrouwe van verdachte heeft gepleit overeenkomstig haar aan het Hof overlegde en aan het proces-verbaal van de terechtzitting gehechte pleitnota en daarin onder meer aangevoerd dat de verdachte heeft getwitterd naar aanleiding van het standpunt van Wilders dat mensen die overlast veroorzaken, waaronder ouders die hun kinderen niet goed op konden voeden, in tuigdorpen in containers gestopt moeten worden. De verdachte had zich zeer aan dit bericht gestoord en plaatste daarom de gewraakte tweet. Die was figuurlijk bedoeld. Opzet op het aanjagen van vrees bij Wilders heeft de verdachte niet gehad. In dit verband wees de raadsvrouwe erop dat het bericht niet persoonlijk aan Wilders was gericht. Voorts voerde de raadsvrouwe aan dat de verdachte nooit de intentie had gehad en zelfs niet eens had verwacht dat Wilders het bericht zou lezen. Zij wees er daarbij op dat het gebeuren zich in februari 2011 had voorgedaan toen twitteren nog in opkomst was en veel minder bekend was over de impact van twitterberichten. Het bericht was gericht aan en bedoeld voor de volgers van verdachte. De verdachte was dan ook verbaasd door de heftige reacties van niet-volgers. Daarbij wees de raadsvrouwe erop dat de verdachte haar tweet heeft verwijderd en haar account heeft opgezegd zodat het bericht niet verder geretweet kon worden.
4.11. De verdachte verklaarde ter terechtzitting het volgende:
“Ik heb het Twitter bericht verwijderd en ik heb mijn hele account verwijderd. Dat was voordat iemand aangifte deed. Ik heb een brief gestuurd aan Wilders waarin ik mijn excuses heb aangeboden. Ik wilde hem niet zelf bedreigen, dan had ik dat wel persoonlijk gedaan. Ik heb dat bericht op Twitter gezet als reactie op een standpunt van Wilders. Ik vond dat over de grens. Ik heb mijn bericht verwijderd voordat Wilders aangifte deed. Als ik van tevoren had geweten welke gevolgen het had gehad, dan had ik dat bericht niet geplaatst. Het was niet de bedoeling om zoveel aandacht te trekken. Destijds waren veel minder mensen actief op Twitter. Ik weet niet precies hoeveel volgers ik had, misschien rond de 100.”
4.12. Het Hof heeft het gevoerde verweer verworpen met als enige argument dat verdachte het bewuste bericht op twitter heeft geplaatst. Een weerlegging van het aangevoerde levert dat niet op. Dit terwijl het bericht heel wel zo gelezen kan worden dat daarin door middel van een choquerende stijlfiguur lucht wordt gegeven aan verdachtes verontwaardiging over de uitlatingen van Wilders (hiervoor, punt 4.7) en het feit dat verdachte het bericht heeft verwijderd toen zij met de reacties daarop werd geconfronteerd, lijkt te ondersteunen dat zij niet beseft heeft – laat staan bewust aanvaard – dat Wilders het bericht onder ogen zou krijgen en daarvan bang zou worden. De bewezenverklaring is derhalve ontoereikend gemotiveerd.
4.13. Het middel slaagt.
5. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 03‑06‑2014
Aantekening daarbij verdient dat het EHRM bij herhaling heeft gesteld dat de grenzen voor acceptabele kritiek ruimer zijn als het om een politicus gaat en dat derhalve geldt dat “a politician must in this regard display a greater degree of tolerance than a private individual, especially when he himself makes public statements that are susceptible to criticism”. Zie bijv, EHRM 17 april 2014, nr. 20981/10 (Mladina D.D. Ljubljana tegen Slovenië), § 40.
Dat de Hoge Raad op dit punt aan een expliciete motivering hecht, kan misschien afgeleid worden uit HR 10 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:686, welk arrest eveneens betrekking had op de bedreiging van een politicus en waarin de Hoge Raad casseerde en overwoog: “Het Hof heeft immers niets naders vastgesteld omtrent de context waarin de bewezenverklaarde uitlatingen zijn gedaan, zoals de betekenis van de overige inhoud van de e-mail voor het bedreigende karakter van de bewezenverklaarde passage of het gewicht van de omstandigheid dat die uitlatingen zijn gericht tegen Hamer als landelijk bekend politicus, van wie met haar toestemming openbaar gemaakte zakelijke en persoonlijke gegevens eenvoudig te achterhalen kunnen zijn”.
HR 17 januari 1984, ECLI:NL:HR:1984:AC8252.
Beroepschrift 30‑07‑2013
CASSATIESCHRIFTUUR
Zaaknummer: S13/01771
Aan de HOGE RAAD der Nederlanden
te
DEN HAAG.-
Geeft eerbiedig te kennen:
[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] ([land]) en wonende te [woonplaats] ([postcode]) aan het [adres], te dezer zake domicilie kiezende te Utrecht (3521 AV) aan de Groenmarktstraat 20 ten kantore van de advocaat mr. A.M.P.M. Adank, die ten deze als raadsman optreedt en die bepaaldelijk gevolmachtigd is tot het indienen van deze cassatieschriftuur.
dat zij cassatie ingesteld heeft van een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden locatie Arnhem d.d. 26 maart 2013 waarbij zij terzake van het bedreigen van G. Wilders met enig misdrijf tot het leven gericht in hoger beroep veroordeeld is tot een geldboete van € 250,- bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door vijf dagen hechtenis.
dat voor haar cassatie het navolgende cassatiemiddel voorgesteld wordt:
Cassatiemiddel
Schending van het recht alsmede verzuim van vormen, op straffe van nietigheid voorgeschreven, door als in voormeld vonnis weergegeven te overwegen en te beslissen, op een of meer van de navolgende gronden zowel elk op zichzelf als in onderling verband.
- A.
Requirante merkt in de eerste plaats op dat het Gerechtshof haars inziens ten onrechte overweegt dat de bedreigende tekst van dien aard is en onder zulke omstandigheden is geuit dat bij de heer Wilders de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou verliezen.
Toelichting
1.
Uit een tal van omstandigheden is af te leiden dat requirante niet de intentie had om de heer Wilders wat aan te doen. Requirante heeft het bericht op twitter geplaatst naar aanleiding van het horen van een standpunt van de heer Wilders, namelijk dat mensen die overlast veroorzaken, waaronder ouders die hun kinderen niet goed op konden voeden, in tuigdorpen in containers gestopt zouden moeten worden. Requirante stoorde zich zeer aan dit standpunt en reageerde hierop door het twitterbericht te plaatsen. Achteraf ziet requirante in dat dit in een opwelling is geweest en dat dit dom is geweest van haar. Zij is ook erg geschrokken van de reacties en gevolgen van haar twitterbericht. Requirante heeft haar account kort nadien opgeheven, alles verwijderd en ook haar excuses aangeboden aan de heer Wilders en hem uitgelegd wat de reden en aanleiding van haar twitterbericht was. Ook heeft zij de heer Wilders laten weten dat zij nimmer de intentie heeft gehad om hem wat aan te doen. Zij bedoelde het figuurlijk.
2.
Dat het bericht figuurlijk was, is ook af te leiden uit de context waarin het is geplaatst en de omstandigheden waaronder het is geplaatst. Ten eerste was het bericht niet persoonlijk gericht aan de heer Wilders, maar in zijn algemeenheid op twitter geplaatst. Voorts is het een voorwaardelijke bedreiging. De tweet begint immers met ‘Als het zo doorgaat… Als wat zo doorgaat? Bovendien is het duidelijk dat het een reactie is op een uitlating van Wilders waaraan — niet alleen — requirante zich enorm ergerde en die zij wilde delen met vrienden zonder dat het de bedoeling was deze bij Wilders terecht kwam. Kortom er was sprake van beeldspraak en niet van een bedreiging en uitsluitend door de tweet los de te zien van de rest zou daarin een bedreiging gezien kunnen worden.
3.
Requirante heeft de indruk dat Wilders juist vanwege het politieke klimaat aangifte gedaan heeft tegen requirante. Wilders doet allerlei politieke discutabele uitspraken, waarvoor hij zichzelf ook al eens heeft moeten verantwoorden bij de rechter, en neemt om die reden elke bedreiging serieus zonder enig onderzoek naar de achtergrond van zowel ‘de bedreiging’ als de persoon die ‘die bedreiging’ geuit heeft. In het geval van requirante is er noch op het gebied van het strafrecht noch op het gebied van de politiek noch anderszins enige reden om een bedreiging richting Wilders serieus te nemen.
- B.
Ten onrechte heeft het Gerechtshof de zakelijke vertaling door de griffier bij de zitting van de Politierechter in het proces-verbaal als bewijsmiddel gebruikt zonder daarbij het overigens door requirante bij de politie en ter zitting van het Gerechtshof verklaarde mee te nemen.
Toelichting
1.
In het proces-verbaal van de zitting bij de Politierechter geeft de griffier aan dat requirante zakelijk weergegeven heeft verklaard, dat zij Wilders heeft bedreigd. Door in de ‘aanvulling’ op het arrest deze zakelijke vertaling te bezigen als bewijsmiddel lijkt het Gerechtshof deze zakelijke vertaling te beschouwen als een ‘bekentenis’, hetgeen naar het oordeel van requirante onterecht is.
2.
Juist uit hetgeen requirante (zelf dan wel namens haar door haar advocaat) overigens verklaard heeft, blijkt dat zij nimmer de intentie heeft gehad Wilders persoonlijk te bedreigen en zich er ook niet van bewust te zijn geweest dat zij door het plaatsen van de betreffende tweet een strafbaar feit zou kunnen plegen.
3.
Mede door de reacties heeft requirante haar account en alles wat erop stond verwijderd zonder dat zij wist dat er aangifte gedaan was of zou worden gedaan door Wilders.
- C.
Het Gerechtshof heeft niet aangegeven waarom juist deze tweet een ernstige bedreiging kon vormen voor Wilders.
Toelichting
- a.
Het Gerechtshof gaat zonder meer uit van de aangifte van Wilders, die aangeeft veelvuldig ten aanzien van zijn persoon bedreigd te worden en dat daarom de dreiging die van de onderhavige tweet uitgaat nog ernstiger voor hem maakt.
- b.
Requirante heeft haar bedreiging helemaal niet persoonlijk aan Wilders gericht en had niet eens verwacht dat Wilders überhaupt kennis zou (kunnen) nemen van de inhoud van deze tweet.
- D.
Ten onrechte heeft het Gerechtshof geoordeeld dat er bij requirante geen sprake was van het ontbreken van opzet.
Toelichting
1.
Zoals hiervoor vermeld heeft requirante het onderhavige bericht op haar eigen account geplaatst. Het was absoluut niet haar bedoeling om Wilders te bedreigen. Zij wilde enkel uiting geven aan haar ongenoegen over het standpunt van Wilders dat zij hoorde. Requirante had niet het flauwste vermoeden dat het bericht bij Wilders terecht zou komen. Van het aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat Wilders het bericht zou lezen- zoals het Gerechtshof overweegt, is derhalve geen sprake geweest. Zo er bij requirante enig vermoeden zou zijn geweest wat de consequentie van het plaatsen van de tweet kon zijn dan had zij die tweet nooit geplaatst. Door de aangifte en de daaruit volgende veroordelingen kan zij beroepsmatig grote problemen krijgen, omdat zij nu immers een strafblad heeft.
2.
Het plaatsen van de tweet op haar persoonlijke account was bedoeld voor haar eigen kring en niet voor derden. Achteraf realiseerde requirante zich dat derden de mogelijkheid hadden het bericht te retweten. Gelet ook op de aangiftedatum zal Wilders door het geretweet zijn van het bericht, van het bericht op de hoogte zijn gebracht.
3.
Zoals zij meerdere keren aangegeven heeft, is zij geschrokken van alle reacties en de wijze waarop haar bericht aan derden geretweet werd. Kort daarna heeft zij om die reden de account gesloten en alles verwijderd. Dat dit gebeurd is op de dag van de aangifte is toeval, want requirante is pas veel later op de hoogte gebracht van de aangifte.
Overigens motiveert het Gerechtshof onvoldoende waarom de onderhavige casus wel/niet te vergelijken is met de casussen van de door de raadsvrouw in haar pleitnotities aangehaalde uitspraken. Zeker de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam d.d. 31 oktober 2012, waarin het Gerechtshof benadrukt dat niet alleen naar de bewoordingen gekeken moeten worden, maar ook naar de context van de bewoordingen, is daarbij van belang. Het Gerechtshof gaat echter in het geheel niet in op deze en de andere uitspraken. De motivering van de uitspraak is mede om die reden onvoldoende.
Weshalve
Requirant verzoekt het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden te Arnhem onder parketnummer 21-004919-12 gewezen op 26 maart 2013 te vernietigen en de zaak hetzij zelf af te doen hetzij te verwijzen ter verdere afdoening.
Utrecht, 30 juli 2013.
Hetwelk doende, enz.
Raadsmam