Hof Arnhem-Leeuwarden, 30-09-2014, nr. 200.143.675
ECLI:NL:GHARL:2014:7477
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
30-09-2014
- Zaaknummer
200.143.675
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2014:7477, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 30‑09‑2014; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2013:3764
- Vindplaatsen
Uitspraak 30‑09‑2014
Inhoudsindicatie
Hoger beroep van beschikking in deelgeschilprocedure. Vraag of de deelgeschilrechter buiten het toepassingsgebied van de deelgeschilprocedure is getreden door bewijslevering in de deelgeschilprocedure te gelasten.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.143.675
(zaaknummer rechtbank Gelderland, team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Zutphen C05/241784)
beschikking van de zesde civiele kamer van 30 september 2014
inzake
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Euro Insurances Limited,
gevestigd te Dublin, Ierland,
appellante,
hierna: Euro Insurances,
advocaat: mr. W.A.M. Rupert,
tegen:
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. F.A. Janse.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de beschikkingen van 15 juli 2013 en 13 januari 2014 die de rechtbank Gelderland tussen [geïntimeerde] als verzoeker en Euro Insurances als verweerster heeft gegeven.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift, binnengekomen op 12 maart 2014, is Euro Insurances van voornoemde beschikkingen in hoger beroep gekomen, heeft zij gesteld dat de rechtbank de deelgeschilprocedure ten onrechte heeft toegepast en heeft zij drie grieven tegen de bestreden beschikkingen aangevoerd en toegelicht. Zij heeft het hof verzocht de bestreden beschikkingen te vernietigen en [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van het geding, zowel in eerste als in tweede instantie.
2.2.
Bij verweerschrift heeft [geïntimeerde] verweer gevoerd en een aantal producties in het geding gebracht. Hij heeft het hof verzocht het verzoek van Euro Insurances af te wijzen, en op grond van artikel 1019aa Rv de redelijke kosten van [geïntimeerde] te begroten en Euro Insurances te bevelen, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vastgestelde bedrag binnen zeven dagen na de datum van de beschikking te betalen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 juni 2014. Bij die gelegenheid hebben partijen de zaak mondeling doen toelichten, Euro Insurances door mr. J.T. Suijdendorp, advocaat te Rotterdam, en [geïntimeerde] door mr. F.A. Janse, advocaat te Barneveld. Mr. Suijdendorp heeft daarbij pleitnotities in het geding gebracht.
2.4.
Vervolgens heeft het hof de zaak aangehouden tot 1 oktober 2014, in afwachting van bericht van mr. Suijdendorp over de voortgang van de procedure.
2.5.
Bij faxbericht van 28 augustus 2014 heeft mr. Suijdendorp het hof verzocht een akte te mogen nemen. Bij faxbericht van 2 september 2014 heeft mr. Janse zich daartegen verzet en het hof verzocht over te gaan tot het wijzen van (bedoeld zal zijn:) beschikking. Bij faxbericht van 3 september 2014 heeft mr. Suijdendorp een nadere toelichting gegeven op het verzoek van 2 september 2014. De griffier van het hof heeft op 9 september 2014 telefonisch aan de advocaten van partijen doorgegeven dat geen nadere stukkenwisseling plaats zal vinden en dat het hof een beschikking zal geven.
2.6.
Vervolgens is beschikking bepaald op heden.
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende. Op 9 april 2004 is aan [geïntimeerde] een verkeersongeval overkomen, toen zijn auto van achteren werd aangereden door een verzekerde van Euro Insurances. Euro Insurances heeft aansprakelijkheid voor de door het ongeval veroorzaakte schade erkend. [geïntimeerde] heeft bij verzoekschrift van 8 april 2013 een deelgeschilprocedure als bedoeld in artikel 1019w van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) jegens Euro Insurances aanhangig gemaakt. Hij heeft daarbij, samengevat weergegeven, verzocht dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat zijn inkomen zonder ongeval vanaf 1 januari 2005 € 65.000,00 bruto per jaar zou bedragen en vanaf 1 januari 2006 € 70.000,00 per jaar, met een uitloop tot € 80.000,00 per jaar op enig moment. Verder heeft hij de rechtbank verzocht Euro Insurances te bevelen mee te werken aan een herberekening van zijn verlies van verdienvermogen op basis van die uitgangspunten, alsmede Euro Insurances te veroordelen tot betaling van het aldus uitgerekende bedrag, met begroting van de kosten van [geïntimeerde] op grond van artikel 1019aa Rv.
3.2.
De rechtbank heeft bij beschikking van 15 juli 2013 [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat hij, het ongeval weggedacht, titulair directeur zou zijn geworden van [vennootschap 1] en dat zijn brutosalaris per 1 januari 2005 zou worden verhoogd tot € 65.000,00 per jaar en per 1 januari 2006 tot € 70.000,00 met een verdere uitloop naar € 80.000,00 op enig moment. Vervolgens heeft [geïntimeerde] een getuige doen horen, te weten [getuige 1], directeur-grootaandeelhouder van Van Asselts werkgeefster [vennootschap 1] Bij beschikking van 13 januari 2014 heeft de rechtbank voor recht verklaard dat het door [getuige 1] genoemde carrière- en inkomensverloop in de denkbeeldige situatie zonder ongeval voldoende aannemelijk is geworden voor zover daarbij is gesteld dat [geïntimeerde], het ongeval weggedacht, titulair directeur zou zijn geworden van [vennootschap 1] en dat zijn brutosalaris per 1 januari 2005 zou worden verhoogd tot € 65.000,00 en per 1 januari 2006 tot € 70.000,00. Daarnaast heeft de rechtbank de kosten ex artikel 1019aa Rv begroot en Euro Insurances bevolen die kosten te betalen. De overige verzoeken heeft de rechtbank afgewezen.
3.3.
Euro Insurances is tijdig van deze beschikkingen in hoger beroep gekomen. Zij heeft gesteld dat de discussie tussen partijen in deze procedure onder meer draait om de vraag wat de carrièreperspectieven van [geïntimeerde] zouden zijn geweest in de hypothetische situatie zonder ongeval. Zij heeft aangevoerd dat de rechtbank op basis van de verklaring van één getuige in samenhang met een “brief” van 6 januari 2004 heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] in het hem opgedragen bewijs is geslaagd. Zij heeft voorts aangevoerd dat de rechtbank de deelgeschilprocedure in dit geval ten onrechte heeft toegepast, nu het bewijs van de stelling van [geïntimeerde] een veel omvangrijkere en meer complexe bewijslevering vergde dan alleen het verhoor van een getuige (zijn werkgever). In deze bewijslevering had ook de vraag moeten worden betrokken of de bedrijfseconomische situatie van [vennootschap 1] betaling van de overeengekomen salarisverhogingen wel zou hebben toegelaten. Een deelgeschilprocedure leent zich niet voor een dergelijke uitgebreide bewijsvoering, aldus nog steeds Euro Insurances. Vervolgens heeft Euro Insurances in haar grieven I en II nader uitgewerkt waarom de deelgeschilprocedure zich in deze zaak niet leent voor bewijsvoering, terwijl zij zich in grief III heeft beklaagd over de begroting van de kosten van [geïntimeerde].
3.4.
Hierover wordt het volgende overwogen. Zoals ook partijen onderkennen, staat tegen de in eerste aanleg gewezen beschikkingen ingevolge artikel 1019bb Rv geen voorziening open (afgezien van de - hier niet aan de orde zijnde - mogelijkheid een bodemprocedure te beginnen en in die procedure op grond van artikel 1019cc lid 3 Rv van de beschikking hoger beroep in te stellen als van een tussenvonnis). Een wettelijk rechtsmiddelenverbod kan volgens vaste rechtspraak worden doorbroken op een van de in de rechtspraak ontwikkelde doorbrekingsgronden, te weten indien de rechter buiten het toepassingsgebied van de desbetreffende regeling is getreden, deze ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten, dan wel bij de behandeling van de zaak een zodanig fundamenteel rechtsbeginsel heeft veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken. Deze doorbrekingsgronden kunnen worden ingeroepen met betrekking tot een beschikking op de voet van art. 1019w Rv, ongeacht of een rechtsmiddel in de zin van art. 1019cc lid 3 Rv openstaat of zal openstaan (zie Hoge Raad 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:943). Euro Insurances heeft een doorbrekingsgrond ingeroepen, te weten de grond dat de rechtbank de deelgeschilprocedure ten onrechte heeft toegepast (hetgeen het hof leest als: buiten het toepassingsgebied van de deelgeschilprocedure is getreden), zodat zij ontvankelijk is in haar hoger beroep.
3.5.
Het hof is van oordeel dat de stelling, dat de rechtbank ten onrechte de deelgeschilprocedure heeft toegepast, niet opgaat. Het staat niet ter discussie dat sprake is van een situatie waarin ‘een persoon een ander aansprakelijk houdt voor schade die hij lijdt door dood of letsel’ als bedoeld in artikel 1019w lid 1 Rv, zodat de rechtbank in zoverre niet buiten het toepassingsgebied van de deelgeschilprocedure is getreden. Het gaat hier om de vraag of de beslissing van de deelgeschilrechter ‘kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst’ als bedoeld in artikel 1019w lid 1 en 1019z Rv. De beoordeling van de vraag of bewijslevering in een deelgeschilprocedure mogelijk en/of aangewezen is, en zo ja, in hoeverre, hangt immers samen met de vraag of de beëindiging van het deelgeschil kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.
3.6.
In de parlementaire geschiedenis is in dat verband overwogen:
“De rechter zal zich bij elke deelgeschilprocedure moeten afvragen of de investering daarvan in tijd, geld en moeite opweegt tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing kan leveren aan de totstandkoming van een minnelijke regeling. De rechter heeft hier een ruime beoordelingsvrijheid.” (Nota naar aanleiding van het Verslag, TK 2008-2009, nr. 31 518, nr. 8, p. 9)
“In de tweede plaats is het aan de rechter om te beoordelen of het in het kader van de deelgeschilprocedure wenselijk is om een deskundigenbericht of een getuigenverhoor te gelasten.” (Memorie van Antwoord, EK 2009-2010, 31 518, C, p. 6)
“De leden van de PvdA-fractie vragen wat de criteria zijn op grond waarvan de rechter mag oordelen dat de verzochte beslissing onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De rechter is in deze niet beperkt en het is van de omstandigheden afhankelijk aan de hand van welke criteria de rechter tot een oordeel zal komen. Bij de beantwoording van de vraag of het mogelijk is om in een deelgeschilprocedure een deskundige te raadplegen, zal de rechter zich ingevolge artikel 1019z Rv dienen af te vragen of de daarmee te investeren tijd, geld en moeite opwegen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die zijn beslissing kan leveren aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.” (Memorie van Antwoord, EK 2009-2010, 31 518, C, p. 11)
3.7.
Gezien de parlementaire geschiedenis heeft de deelgeschilrechter een ruime mate van vrijheid bij de beoordeling van de vraag of de beëindiging van een deelgeschil kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De stelling dat beëindiging van een deelgeschil niet kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering als bedoeld in art. 1019x lid 3, aanhef en onder a, Rv, levert geen doorbrekingsgrond op (zie HR 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:943, rov. 5.6.).
3.8.
De wijze waarop de rechtbank in deze procedure van haar vrijheid om al dan niet instructie te gelasten gebruik heeft gemaakt, leidt naar het oordeel van het hof niet tot de conclusie dat zij buiten het toepassingsgebied van de deelgeschilprocedure is getreden. Dat betekent dat het hoger beroep wordt verworpen. Aan de behandeling van de grieven komt het hof daarom niet toe.
3.9.
In deze procedure in hoger beroep zijn de bepalingen van de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade van toepassing, waaronder artikel 1019aa Rv. Euro Insurances heeft aangevoerd dat de door [geïntimeerde] gevorderde kosten niet redelijk zijn. Het hof zal de redelijke kosten voor de behandeling van dit deelgeschil in hoger beroep als volgt begroten: 22 uren en 30 minuten vermenigvuldigd met het ook door de rechtbank gehanteerde uurtarief van € 225,00 exclusief kantoorkosten en omzetbelasting, dat wil zeggen (22,5 x € 225,00 x 1,06 x 1,21 =) € 6.493,16. Daarnaast is nog verschuldigd het door [geïntimeerde] betaalde griffierecht ad € 308,00. Het verzoek van [geïntimeerde] om Euro Insurance te bevelen dit bedrag te betalen, is niet gemotiveerd weersproken. Het hof zal dit verzoek daarom toewijzen.
4. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verwerpt het hoger beroep tegen de bestreden beschikkingen van de rechtbank Gelderland van 15 juli 2013 en 13 januari 2014;
begroot de redelijke kosten voor de behandeling van dit deelgeschil in hoger beroep op € 6.493,16 wegens kosten advocaat en € 308,00 wegens verschotten;
beveelt Euro Insurances om deze kosten binnen zeven dagen na de datum van deze beschikking te betalen op een door [geïntimeerde] daartoe op te geven bankrekening;
verklaart deze beschikking wat betreft de kosten uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.A. Dozy, C.J.H.G. Bronzwaer en A.E.B. ter Heide en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van
30 september 2014.