Einde inhoudsopgave
Contractuele samenwerkingsverbanden in de BTW (FM nr. 133) 2009/18.3.4
18.3.4 De participanten van een kartelovereenkomst en de fiscale eenheid
A.J. van Doesum, datum 01-01-2009
- Datum
01-01-2009
- Auteur
A.J. van Doesum
- JCDI
JCDI:ADS363275:1
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting (V)
Onbekend (V)
Omzetbelasting / Algemeen
Europees belastingrecht / Richtlijnen EU
Omzetbelasting / Aftrek en teruggaaf
Fiscaal ondernemingsrecht (V)
Omzetbelasting / Belastingplichtige en -schuldige
Ondernemingsrecht / Personenvennootschappen
Europees belastingrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Aan de eisen van financiële en economische verwevenheid besteed ik in deze paragraaf geen aandacht, omdat de invulling ervan niet door de eventuele aanwezigheid van een kartelovereenkomst wordt beïnvloed. Andersom houdt de eventuele omstandigheid dat aan deze eisen is voldaan geen verband met de (inhoud van) een kartelovereenkomst.
Participanten bij een kartelovereenkomst kunnen, wanneer zij aan de voorwaarden van art. 11 lid 1 Btw-richtlijn (ex art. 4 lid 4 Zesde richtlijn, vgl. art. 7 lid 4 Wet OB) voldoen, tezamen als één belastingplichtige worden aangemerkt (fiscale eenheid, zie deel III, hoofdstuk 14, paragraaf 14.4). In het kader van de verhoudingen van partijen bij een kartelovereenkomst verdient de eis van economische verwevenheid, zoals die in Nederland wordt ingevuld, evenwel nadere aandacht.1
De economische verwevenheid kan ofwel in de horizontale verhoudingen tussen partijen (partijen in dezelfde bedrijfstak die dezelfde klantenkring bedienen) ofwel in de verticale verhoudingen tussen partijen (partijen in dezelfde bedrijfskolom die elkaars handelingen aanvullen of vrijwel uitsluitend jegens elkaar handelen) gelegen zijn. Het doet in dat verband niet ter zake of partijen hun onderlinge concurrentie door middel van kartelovereenkomsten hebben beperkt. Hoewel dus voorop staat dat partijen bij een kartelovereenkomst in juridisch en economisch opzicht zelfstandig zijn en blijven, is het wél mogelijk dat zij in fiscale zin economisch (alsmede financieel en organisatorisch) nauw met elkaar verbonden zijn. De economische verwevenheid in het kader van art. 11 lid 1 btw richtlijn (ex art. 4 lid 4 Zesde richtlijn, vgl. art. 7 lid 4 Wet OB) heeft een andere, minder ver strekkende betekenis dan de economische zelfstandigheid die partijen bij een kartelovereenkomst geacht worden te hebben. Partijen die in financieel, organisatorisch en economisch opzicht zo verweven zijn dat zij als éénieder kunnen worden aangemerkt in de zin van de btw, kunnen in het kader van het mededingingsrecht nog steeds als juridisch en economisch zelfstandige subjecten worden beschouwd. Deelname aan een kartelovereenkomst en een fiscale eenheid kunnen dan ook samengaan.