Einde inhoudsopgave
Scheepvaartreglement Eemsmonding
Artikel 21 Vaarbeperkingen en vaarverboden
Geldend
Geldend vanaf 26-06-2002
- Bronpublicatie:
26-04-2002, Stb. 2002, 299 (uitgifte: 25-06-2002, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
26-06-2002
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
26-04-2002, Stb. 2002, 299 (uitgifte: 25-06-2002, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Binnenvaart
Vervoersrecht / Zeevervoer
1.
De Eemsmonding mag door de hieronder vermelde schepen alleen onder de in het tweede lid genoemde voorwaarden bevaren worden:
- a.
Tankschepen, duwstellen en slepen die
- 1°
gasvormige stoffen overeenkomstig de Internationale Code voor de bouw en uitrusting van schepen die vloeibaar gas als massagoed vervoeren (IGC-Code), behoudens stikstof en koelvloeistoffen,
- 2°
vloeibare stoffen overeenkomstig de Internationale Code voor de bouw en uitrusting van schepen, die chemicaliën als massagoed vervoeren (IBC-Code), waarvoor krachtens Hoofdstuk 15, paragraaf 15.19 van de IBC-Code, zonder enige uitzondering overvulbeveiligingen en een alarm dat de vulhoogte aangeeft zijn voorgeschreven en die daarom de aantekening ‘15.19’ in kolom ‘o’ van de tabel in Hoofdstuk 17 van de Code hebben, of
- 3°
vloeibare stoffen, die vallen onder Bijlage I van het op 2 november 1973 te Londen tot stand gekomen Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen, met Protocollen en Bijlagen (Trb. 1975, 147), zoals gewijzigd door het op 17 februari 1978 te Londen tot stand gekomen Protocol van 1978 bij dat verdrag, met Bijlage (Trb. 1978, 188) (MARPOL-Verdrag),
als massagoed vervoeren.
- b.
lege tankschepen, duwstellen en slepen na het lossen van de in de onderdelen b of c genoemde stoffen -uitgezonderd restanten, die bij normaal functioneren van de losinstallaties niet meer kunnen worden gepompt- voorzover het vlampunt van de laatste lading lager was dan 35° C en de tanks niet gereinigd en ontgast of volledig geïnertiseerd zijn.
- c.
reactorschepen.
2.
De voorwaarden voor het bevaren van de Eemsmonding zijn:
- a.
bij het invaren van de Eemsmonding of bij het verlaten van een ligplaats bedraagt het zicht meer dan 1000 meter;
- b.
er bestaat een permanente marifoonverbinding met de door de bevoegde autoriteit vastgestelde positie, die ook dan is verzekerd, wanneer met andere posities gesprekken via de marifooninstallatie worden gevoerd;
- c.
er is een goed functionerend radarapparaat ingeschakeld, waarvan het scherm bij beperkt zicht permanent door een deskundige wordt geobserveerd;
- d.
het gebruik van automatische stuurinrichtingen geschiedt op de door de bevoegde autoriteit vastgestelde voorwaarden;
- e.
de tankdeksels worden gesloten gehouden.
Het bepaalde in het tweede lid, onderdeel a, is niet van toepassing op tankschepen met een laadvermogen tot 2000 ton bij een zicht van meer dan 500 meter, indien zij uitsluitend of na de laatste reiniging en ontgassing aardolieprodukten met een vlampunt van 35° C of hoger vervoeren en met een gyrokompas of een goedgekeurd en gecompenseerd magneetkompas zijn uitgerust.
3.
De bevoegde autoriteit kan met betrekking tot schepen als bedoeld in het eerste lid, en met betrekking tot lege tankschepen, met inbegrip van duwstellen en slepen, na het lossen van de in No. 1 van bijlage 2 genoemde stoffen verdere voorwaarden voor het bevaren van de Eemsmonding, in het bijzonder met betrekking tot het aannemen van sleepboothulp, vaststellen.
4.
Het bevaren door bepaalde schepen of categorieën schepen van de door de bevoegde autoriteit vastgestelde wateroppervlakken zonder voorafgaande melding bij de bevoegde autoriteit en inachtneming van de regelingen voor de verkeersgeleiding is verboden.
5.
Het bevaren van wateroppervlakken in bepaalde perioden, bij bepaalde waterstanden of bij weersomstandigheden, die door de bevoegde autoriteit zijn vastgesteld, is verboden. Deze bepaling is niet van toepassing op categorieën schepen die door de bevoegde autoriteit zijn vastgesteld.
6.
Door de verkeerscentrale kan met goedvinden van de beide bevoegde autoriteiten in individuele gevallen ontheffing worden verleend van de in het tweede lid genoemde voorwaarden voor het bevaren van de Eemsmonding.