Zie het vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen van 26 februari 2007, waarin de feiten onder 1a-l zijn vastgesteld. Ook het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (hierna: het Hof) is blijkens zijn vonnis van 1 februari 2011 onder 4.1 van deze feiten uitgegaan; in rov. 4.4 en 4.5 geeft het Hof een samenvatting.
HR, 14-06-2013, nr. 12/03010
ECLI:NL:HR:2013:BZ5723
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-06-2013
- Zaaknummer
12/03010
- Conclusie
mr. J. Spier
- LJN
BZ5723
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
Goederenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BZ5723, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 14‑06‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ5723
ECLI:NL:PHR:2013:BZ5723, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑03‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ5723
- Vindplaatsen
JWB 2013/328
Uitspraak 14‑06‑2013
Inhoudsindicatie
Curaçaose zaak. Onrechtmatige daad. Fout van het kadaster door vermelding van onjuiste gegevens in de openbare registers? Passeren van wezenlijke verweren in beoordeling hof.
14 juni 2013
Eerste Kamer
12/03010
RM/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
STICHTING KADASTER EN OPENBARE REGISTERS CURAÇAO,
gevestigd op Curaçao,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. A.E.H. van der Voort Maarschalk en mr. Y.A. Wehrmeijer,
t e g e n
N.V. DE SPAAR EN BELEENBANK VAN CURAÇAO,
gevestigd op Curaçao,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. D. Rijpma en mr. M.S. van der Keur.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als het Kadaster en SBC.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak AR 1065 van 2005 van het gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 26 februari 2007, 6 augustus 2007, 20 oktober 2008, 25 mei 2009;
b. de vonnissen in de zaak AR 1065 - H 318B/09 van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 6 april 2010, 1 februari 2011, 7 juni 2011 en 20 maart 2012.
De vonnissen van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de vonnissen van het hof van 1 februari 2011 en 20 maart 2012 heeft het Kadaster beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
SBC heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot vernietiging van de bestreden vonnissen.
De advocaat van het Kadaster heeft bij brief van 5 april 2013 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Bij notariële akte van 26 januari 1996 heeft [betrokkene 1] het halve aandeel gekregen in twee percelen grond, omschreven in de meetbrieven 291/1971 en 733/1971 (hierna respectievelijk perceel 291 en perceel 733).
(ii) Bij notariële akte van 28 mei 1996 hebben [betrokkene 1] en [betrokkene 2] een recht van eerste hypotheek op deze percelen verleend aan MCB tot een bedrag van Naf. 140.000.
(iii) Perceel 291 is bij notariële akte van 3 augustus 2001 in eigendom overgedragen aan derden. Op 8 januari 2002 is de hypotheek ten behoeve van MCB op dat perceel doorgehaald.
(iv) Perceel 733 is bij notariële akte van 14 februari 2003 in eigendom overgedragen aan derden. In verband met de financiering door die derden heeft SBC een recht van eerste hypotheek bedongen op het perceel. Bij notariële akte van 14 april 2003 is een recht van hypotheek ten behoeve van SBC op het perceel gevestigd.
(v) De notariële akten van 14 februari 2003 en 14 april 2003 zijn verleden ten overstaan van notaris [de notaris] (hierna: de notaris). Bij de afwikkeling van de overdracht is de nog op perceel 733 rustende hypotheek ten behoeve van MCB genegeerd. De vordering van MCB is daardoor niet uit de opbrengst van de verkoop voldaan, zodat die hypotheek op het perceel is blijven rusten. SBC heeft daardoor geen recht van eerste hypotheek gekregen, maar een recht van tweede hypotheek.
(vi) Op 15 januari 2003 had een medewerker van de notaris met het oog op de vestiging van de hypotheek van SBC op perceel 733 de eerste inzage gedaan bij het Kadaster. Daartoe heeft die medewerker een inzageformulier
ingevuld. Hij heeft daarvoor het E-register geraadpleegd. Hij heeft op het inzageformulier niet ingevuld dat er reeds een hypotheek van MCB rustte op het perceel. In het E-register was in de rubriek "Aanmerkingen" aangetekend dat de hypotheek was doorgehaald.
(vii) Het Kadaster heeft op 14 april 2003 de her-inzage en op 15 april 2003 de na-inzage gedaan. Daarbij heeft het Kadaster de notaris aan de hand van het door diens medewerker ingevulde inzageformulier op basis van het A-register meegedeeld dat tussen het moment van inzage door de notaris en de her- en na-inzage door het Kadaster, zich geen wijzigingen in de rechtstoestand van perceel 733 hebben voorgedaan.
(viii) Ten tijde van de inzagen stond de aantekening "doorgehaald" vermeld in het E-register in de rubriek "Aanmerkingen" en niet in de rubriek "Aantekeningen en Doorhaling"; de aantekening is door het Kadaster weggeradeerd in november 2003. De hypotheek van MCB stond ten tijde van de inzagen wel vermeld in het B-register.
3.2 Voor zover in cassatie van belang vordert SBC in dit geding een verklaring voor recht dat het Kadaster jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld, alsmede veroordeling van het Kadaster tot vergoeding van de door SBC geleden schade als gevolg van het verkrijgen van een tweede in plaats van een eerste hypotheek op perceel 733. Het gerecht in eerste aanleg heeft de vordering toegewezen.
3.3 Het hof heeft het vonnis van het gerecht bevestigd. Daartoe heeft het onder meer geoordeeld:
"(...) Vast staat dat het Kadaster een fout heeft gemaakt door in het E-register te vermelden dat de hypotheek van MCB was doorgehaald. Daarmee heeft het Kadaster onrechtmatig jegens SBC gehandeld. Ook kan de schade van SBC aan het Kadaster worden toegerekend als een gevolg van deze fout, mede in aanmerking genomen de maatschappelijke taak van het Kadaster om gegevens die voor de rechtstoestand van registergoederen van belang zijn te registeren in de openbare registers. Dat de notaris uit nader onderzoek had kunnen en moeten blijken dat reeds een hypotheek van MCB rustte op het perceel, maakt niet dat er geen causaal verband tussen de fout van het Kadaster en de schade van SBC bestaat."
3.4.1 De onderdelen 1 en 2 van het middel klagen dat het hof ten onrechte als vaststaand heeft aangenomen dat het Kadaster een fout heeft gemaakt en dat het hof bij zijn beoordeling in het geheel niet is ingegaan op een aantal verweren die het Kadaster heeft gevoerd. Samengevat komen die verweren erop neer dat de doorhaling van een hypotheek diende te worden vermeld in het B-register, alsmede in het E-register onder "Hypotheken en inbeslagnemingen/Aantekeningen en doorhaling" en niet, zoals in onderhavige zaak het geval was, op een andere pagina onder "Andere akten/Aanmerkingen", waarop de notaris stelt te zijn afgegaan. De notaris kon volgens het Kadaster uit de desbetreffende aantekening in het (E-)register niet de conclusie trekken dat de hypotheek van MCB op perceel 733 was doorgehaald omdat niet werd verwezen naar een perceel, maar naar repertoriumvakken waarin de gegevens van de percelen van [betrokkene 1] én [betrokkene 2] stonden vermeld. Volgens het Kadaster volgde uit het E-register alleen dat het recht van hypotheek wat betreft perceel 291 was doorgehaald en niet - zoals het hof heeft geoordeeld - dat dit recht ter zake van perceel 733 was doorgehaald.
3.4.2 De onderdelen treffen doel. Het hof heeft vanaf zijn eerste tussenvonnis (rov. 4.4) als vaststaand aangenomen dat in de rubriek "Aanmerkingen" van het E-register was aangetekend dat het recht van hypotheek op perceel 733 was doorgehaald en heeft in zijn eindvonnis hieruit afgeleid dat het Kadaster een hem toerekenbare fout heeft gemaakt. Het hof heeft echter de hierboven in 3.4.1 weergegeven - wezenlijke - verweren van het Kadaster niet kenbaar in zijn beoordeling betrokken en aldus zijn beslissing onvoldoende gemotiveerd.
3.5 De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 20 maart 2012;
verwijst het geding naar dat hof ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt SBC in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van het kadaster begroot op € 809,18 aan verschotten en op € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 14 juni 2013.
Conclusie 22‑03‑2013
mr. J. Spier
Partij(en)
12/03010
mr. J. Spier
Zitting 22 maart 2013 (bij vervroeging)
Conclusie inzake
Stichting Kadaster en Openbare registers
(hierna het Kadaster)
tegen
N.V. de Spaar en Beleenbank van Curaçao
(hierna SBC)
1. Feiten
1.1
In cassatie kan van de navolgende feiten worden uitgegaan.1.
1.2
Bij notariële akte van scheiding en deling van 26 januari 1996 heeft [betrokkene 1] het halve aandeel gekregen in twee percelen grond, omschreven in de meetbrieven 291/1971 en 733/1971.
1.3
Bij notariële akte van 28 mei 1996 hebben [betrokkene 1] en [betrokkene 2] een recht van eerste hypotheek verleend aan Maduro & Curiel's Bank (hierna MCB) tot een bedrag van Naf. 140.000, strekkende tot zekerheid voor de betaling van hetgeen Smart Elect & Data Services N.V. aan MCB verschuldigd is of mocht blijken te zijn. Het recht van eerste hypotheek is verleend op de percelen grond, omschreven in de meetbrieven 291/1971 en 733/1971, verkregen van [betrokkene 2].
1.4
[Betrokkene 1] heeft het perceel, omschreven in meetbrief 291/1971, bij notariële akte van 3 augustus 2001 in eigendom overgedragen aan [betrokkene 3] en [betrokkene 4].
1.5
Op 8 januari 2002 is de hypotheek ten behoeve van MCB op het perceel dat is omschreven in meetbrief 291/1971 doorgehaald.
1.6
[Betrokkene 1] heeft het perceel omschreven in meetbrief 733/1971, bij notariële akte van 14 februari 2003 in eigendom overgedragen aan [betrokkene 5] en [betrokkene 6]. De aankoop door [betrokkene 5 en 6] is tot een bedrag van Naf. 295.000 door SBC gefinancierd. SBC heeft tot zekerheid van verhaal een recht van eerste hypotheek bedongen op het overgedragen perceel.
1.7
Bij notariële akte van 14 april 2003 is ten behoeve van SBC op het perceel, dat in meetbrief 733/1971 is omschreven, een recht van (eerste) hypotheek gevestigd tot zekerheid voor de aflossing van de geldlening door [betrokkene 5 en 6].
1.8
De notariële akten van 14 februari 2003 en 14 april 2003 zijn ten overstaan van notaris [de notaris] verleden. Bij de afwikkeling van de overdracht is de nog op het perceel, omschreven in meetbrief 733/1971, rustende hypotheek ten behoeve van MCB genegeerd. De vordering van MCB is daarom niet uit de opbrengst van de verkoop voldaan, zodat die hypotheek thans nog steeds op het perceel rust. SBC heeft daardoor de facto geen recht van eerste hypotheek gekregen maar een recht van tweede hypotheek.
1.9
Op 15 januari 2003 heeft een medewerker van de notaris, [betrokkene 7], voor de vestiging van de hypotheek van SBC op het perceel, omschreven in meetbrief 733/1971, (hierna: het perceel) de eerste inzage gedaan bij het Kadaster. Daartoe heeft [betrokkene 7] een inzageformulier ingevuld. Hij heeft daarvoor het E-register geraadpleegd. Hij heeft op het inzageformulier niet ingevuld dat er reeds een hypotheek van MCB rustte op het perceel. In het E-register was in de rubriek 'Aanmerkingen' aangetekend dat deze hypotheek was doorgehaald.
1.10
Vervolgens heeft het Kadaster op 14 april 2003 de her-inzage en op 15 april 2003 de na-inzage gedaan. Daarbij heeft het Kadaster de notaris aan de hand van het door [betrokkene 7] ingevulde inzageformulier op basis van het A-register geïnformeerd dat tussen het moment van inzage door de notaris en de her- en na-inzage door het Kadaster, zich geen wijzigingen in de rechtstoestand van het perceel hebben voorgedaan.
1.11
Het Hof gaat er daarenboven van uit, "mede in aanmerking genomen het deskundigenrapport d.d. 20 november 2007 van W. de Jong", dat ten tijde van de inzagen de aantekening 'doorgehaald' stond vermeld in de rubriek 'Aanmerkingen' in het E-register en niet in de rubriek 'Aantekeningen en Doorhaling'; deze aantekening is weggeradeerd door het Kadaster in november 2003. De hypotheek van MCB stond ten tijde van de inzagen wel vermeld in het B-register.
2. Procesverloop
2.1.1
Bij inleidend verzoekschrift van 18 augustus 2005 heeft SBC het Kadaster (alsmede het Eilandgebied Curaçao2. (hierna: Curaçao) en de notaris) in rechte betrokken en gevorderd voor recht te verklaren dat het Kadaster jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld, met hoofdelijke veroordeling van het Kadaster en het Eilandgebied om, tezamen met de notaris, de door SBC geleden schade als gevolg van het verkrijgen van een tweede in plaats van een eerste hypotheek op het perceel te betalen. Omdat Curaçao in 's Hofs eindvonnis lijkt te hebben berust, laat ik dat deel van de vordering rusten, los van de ontvankelijkheidsvraag die onder 3 kort wordt besproken.
2.1.2
SBC heeft, in de weergave van het GEA,3. aan haar vordering ten grondslag gelegd dat het Kadaster bij de her- en na-inzage onjuiste schriftelijke inzagen aan de notaris heeft verstrekt door te verklaren dat er geen hypotheek van MCB rustte op het perceel. Het Hof heeft de vordering van SBC zo begrepen dat de aansprakelijkheid van het Kadaster mede wordt gezocht in de aantekening 'doorgehaald' in het E-register vermeld bij de hypotheek van MCB, waardoor de notaris deze niet heeft meegenomen bij zijn eerste inzage (rov. 4.6 van zijn vonnis van 1 februari 2011).
2.1.3
SBC heeft haar vordering in appel vermeerderd; zie rov. 4.2 van 's Hofs vonnis van 1 februari 2011. Blijkens rov. 2.12 van het eindvonnis heeft het Hof die vermeerdering afgewezen. Daartegen wordt in cassatie niet opgekomen; ik ga daarop dan ook niet verder in.
2.2.1
Het Kadaster heeft ten verwere onder meer aangevoerd dat met de notarissen is afgesproken dat de eerste inzage niet wordt gecontroleerd, tenzij daarom nadrukkelijk wordt gevraagd, wat in casu evenwel niet het geval was. Bovendien stond de hypotheek wél in de registers, ook in het E-register (aldus de samenvatting in rov. 3 van het vonnis van het GEA van 26 februari 2007).
2.2.2
Het Hof heeft het verweer van het Kadaster aldus weergegeven dat het bij de her- en na-controle slechts het A-register behoefde te raadplegen. Aan de aantekening in de rubriek "Aanmerkingen" kon de notaris niet de conclusie verbinden dat de hypotheek van MCB was doorgehaald. Een dergelijke aantekening diende in de rubriek "Aantekeningen en doorhalingen" en in het B-register te zijn vermeld, waar die doorhalingen evenwel niet voorkwamen (rov. 4.6 van het vonnis van 1 februari 2011).
2.3
In rov. 6.2 van zijn vonnis van 26 februari 2007 oordeelt het GEA, voor zover thans van belang, dat het in wezen gaat om de vraag of
"tussen het notariaat (de notaris) en het Kadaster de afspraak [bestond] dat bij her- en na-inzage door het Kadaster slechts aan de hand van het inzageformulier, ingevuld door de notaris, gecontroleerd wordt of er zich wijzigingen hebben voorgedaan, zoals het Kadaster heeft gesteld".
Het GEA stelt het Kadaster in de gelegenheid deze afspraak te bewijzen (rov. 6.3).
2.4
Na nog een tussenvonnis te hebben gewezen en na het houden van een inlichtingencomparitie, heeft het GEA de vordering van SBC toegewezen in zijn vonnis van 25 mei 2009. Het GEA memoreert het verschil van inzicht tussen de notaris en het Kadaster met betrekking tot de vraag of de litigieuze doorhaling moest zijn vermeld in het vak "doorhaling en aantekeningen"; volgens het Kadaster was dat het geval (rov. 2.3.7 en 2.38). Hierop wordt het volgende overwogen:
"2.4
Mede in aanmerking genomen hetgeen op dit punt in eerdere tussenvonnissen werd overwogen en beslist, komt het gerecht tot het definitieve oordeel dat het Kadaster niet in zijn bewijsopdracht (tussenvonnis van 26 februari 2007) is geslaagd. Op basis van de getuigenverklaringen van [getuige 1 en 2] en hetgeen ter comparitie van 7 januari 2009 aanvullend naar voren is gebracht en getoond, kan niet worden vastgesteld dat tussen het Kadaster en het notariaat sluitende afspraken zijn gemaakt omtrent de inhoud van de opdracht tot her- en na-inzage, meer in het bijzonder over de verplichtingen van het Kadaster in het kader daarvan. Het enkele feit dat het Kadaster de notaris het tarief voor slechts één register in rekening heeft gebracht (en voor her- en na-inzage pleegt te brengen) is onvoldoende om aan te nemen dat het ook voor de notaris duidelijk is geweest of had moeten zijn, dat slechts het dagregister zou worden gecontroleerd (zie 2.3.6). Ook bij de medewerkers van het Kadaster zelf - zie hun verklaringen - bestond onvoldoende duidelijkheid. Gelet op de publieke taak van het Kadaster in het belang van de rechtszekerheid enerzijds en het grote belang van de verantwoordelijkheid voor de na-inzage zoals die nader is ingevuld in het Baarns Beslagarrest anderzijds, kan het feit dat die opdracht onvoldoende duidelijk is geweest, niet alleen op het conto van het notariaat worden geschreven. Door de opdracht tot het uitvoeren van de her- en na-inzage te aanvaarden, heeft het Kadaster de verplichting op zich genomen die met de vereiste zorgvuldigheid uit te voeren (derhalve - zie overweging 6.3 van het tussenvonnis van 26 februari 2007 - met controle van tenminste het formulier van de eerste inzage), behoudens uitdrukkelijke afspraken over een beperking daarvan. Dat sprake was van een (ook voor het notariaat kenbaar) bestendig gebruik van de enkele controle van het dagregister (zie overweging 2.12 van het tussenvonnis van 20 oktober 2008) heeft het gerecht niet kunnen vaststellen. Het feit dat de notaris jegens zijn opdrachtgever(s) eindverantwoordelijk is voor de recherche doet aan het vorenstaande niet af.
2.5
Zijn oordeel dat het Kadaster mede aansprakelijk is voor het over het hoofd zien van de hypotheek van MCB baseert het gerecht niet alleen op voormelde conclusies met betrekking tot de bewijsopdracht, maar ook op het feit dat het Kadaster door de aantekening "doorgehaald" in het vakje "aantekening en opmerkingen" in samenhang met het vraagteken in de kantlijn (zie 2.3.8) de notaris op het verkeerde been heeft gezet. Het staat immers genoegzaam vast, dat indien deze vermelding er niet had gestaan, de (medewerker van) de notaris de hypotheek van MCB niet zou hebben gemist. Had het Kadaster bij de her- en na-inzage ook het E-register gecontroleerd - het Kadaster heeft zijn werkwijze inmiddels gewijzigd (zie 2.3.5), waaruit wellicht moet worden afgeleid dat het Kadaster dat zelf ook een noodzakelijke stap vindt - had het Kadaster de verkeerde aantekening kunnen zien en controleren."
2.5
Het Kadaster - evenals trouwens ook de notaris en het Eilandgebied - is van het vonnis van het GEA van 25 mei 2009 in hoger beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft, op verzoek van SBC, de zaken bij tussenvonnis van 6 april 2010 wegens verknochtheid gevoegd.
2.6
Het Hof heeft eerst een deskundigenbericht bevolen met betrekking tot de vraag of de notaris bij de eerste inzage had mogen volstaan met raadpleging van het E-register en of het Kadaster bij her- en na-controle kon volstaan met raadpleging van het A-register; tevens moest de deskundige zich uitlaten over de vraag of de aantekening dat de litigieuze hypotheek was doorgehaald in de rubriek "Aanmerkingen" in het E-register op een onjuiste plaats was vermeld en of deze in de rubriek "Aantekeningen en doorhaling" alsmede in het B-register had moeten worden vermeld. Ten slotte werd de deskundige de vraag voorgelegd of de notaris aan de aantekening "doorhaling" in de rubriek "Aanmerkingen" in het E-register de conclusie kon verbinden dat de hypotheek van MCB niet meer op het perceel rustte (rov. 4.8 van het vonnis van 1 februari 2011).
2.7.1
In zijn eindvonnis van 20 maart 2012 heeft het Hof, voor zover in cassatie van belang, geoordeeld:
"2.10
Het Hof zal thans het standpunt van SBC bespreken dat ook het Kadaster en het Land hiervoor aansprakelijk zijn. Vast staat dat het Kadaster een fout heeft gemaakt door in het E-register te vermelden dat de hypotheek van MCB was doorgehaald. Daarmee heeft het Kadaster onrechtmatig jegens SBC gehandeld. Ook kan de schade van SBC aan het Kadaster worden toegerekend als een gevolg van deze fout, mede in aanmerking genomen de maatschappelijke taak van het Kadaster om gegevens die voor de rechtstoestand van registergoederen van belang zijn te registeren in de openbare registers. Dat de notaris uit nader onderzoek had kunnen en moeten blijken dat reeds een hypotheek van MCB rustte op het perceel, maakt niet dat er geen causaal verband tussen de fout van het Kadaster en de schade van SBC bestaat."
2.7.2
Het Hof heeft vervolgens het bestreden vonnis bevestigd.
2.8
Het Kadaster heeft tijdig cassatieberoep ingesteld ingesteld tegen 's Hofs vonnissen van 1 februari 2011 en 20 maart 2012. SBC heeft verweer gevoerd, waarna partijen hun stellingen schriftelijk hebben toegelicht. SBC heeft nog gedupliceerd.
3. Ontvankelijkheid van Kadaster
3.1
Het Hof heeft, naast het Kadaster, Curaçao hoofdelijk aansprakelijk geoordeeld. Voor zover ik heb kunnen nagaan heeft het Land geen cassatieberoep ingesteld.
3.2
Het Hof geeft niet aan waarom het Land, naast het Kadaster, aansprakelijk is. Het antwoord zal allicht moeten worden gevonden in art. 3:30 lid 2 BWC.
3.3
Nu het Land aansprakelijk is, is het belang van het Kadaster praktisch gesproken vermoedelijk niet groot, zo al aanwezig. Ook wanneer de vordering van SBC wordt afgewezen, blijft overeind dat de schade door SBC op Curaçao kan worden verhaald.
3.4
Ik heb geen inzicht in de onderlinge verhouding tussen het Land en het Kadaster en in eventuele tussen beide gemaakte afspraken. Daarom kan niet voetstoots worden aangenomen dat het Kadaster elk belang mist bij zijn cassatieberoep; ook al niet omdat de grondslag van een eventuele aansprakelijkheid en de ernst van de gemaakte fouten (dát fouten zijn gemaakt staat m.i. vast) van belang zouden (kunnen) zijn voor het onderling regres tussen [de notaris] en het Kadaster, respectievelijk het Land.
3.5
Wél rijst de vraag - maar dat is meer een praktisch-commerciële vraag dan een vraag waarom de (cassatie)rechter zich moet bekreunen - of het voldoende zin heeft voor het Kadaster door te procederen nu in elk geval Curaçao moet betalen.
4. Bespreking van het middel
4.1.1
Het middel komt er, naar de kern genomen, op neer dat het Hof (in het eindvonnis) in het geheel niet is ingegaan op de volgende verweren van het Kadaster:
- a.
dat de doorhaling van een hypotheek in het B-register, alsmede in het E-register onder "Hypotheken en inbeslagnemingen/Aantekeningen en doorhaling" diende te worden geplaatst en niet, zoals in onderhavige zaak het geval was, onder "Andere akten/Aanmerkingen";
- b.
dat de notaris uit de aantekening zoals deze in het (E-)register te vinden was niet de conclusie kon trekken dat de hypotheek van MCB op het perceel was doorgehaald omdat er niet naar een perceel wordt verwezen.
4.1.2
De onder 4.1.1 weergegeven verweren, die het Kadaster in feitelijke aanleg heeft gevoerd, betreffen zowel de onrechtmatigheid als de causaliteit.
4.2
Bovendien bestrijdt het Kadaster dat het een fout heeft gemaakt (onderdeel 1).
4.3
Het Hof heeft aanvankelijk onderkend dat het Kadaster verweren als samengevat onder 4.1.1 heeft gevoerd. In het eindvonnis is het Hof daarop evenwel in de meest voor de hand liggende lezing van het vonnis niet meer teruggekomen. Het middel klaagt daar terecht over. Het slaagt dus.
4.4.1
Dwingend is mijn onder 4.3 weergegeven benadering intussen niet. Rov. 2.10 van het eindvonnis kan zo worden gelezen dat het Hof van oordeel was dat:
- a.
de enkele omstandigheid dat het E-register niet klopte, meebrengt dat het Kadaster onrechtmatig heeft gehandeld;
- b.
daarbij niet ter zake doet of de doorhaling al dan niet in de juiste kolom of rubriek van dat E-register stond, omdat
- c.
het Kadaster er in beide gevallen serieus rekening mee moest houden dat een niet altoos met de vereiste zorgvuldigheid opererende notaris(klerk) op het verkeerde been zou (kunnen) worden gezet, wat in casu ook is gebeurd;
- d.
daarmee ook het causaal (= condicio sine qua non-) verband is gegeven.
4.4.2
Het Hof heeft, in de hier besproken lezing van het eindvonnis, zijn oordeel onderbouwd met een verwijzing naar de maatschappelijke taak van het Kadaster om - kort gezegd - ervoor te zorgen dat het registers van het Kadaster kloppen waar het de rechtstoestand van registergoederen betreft; zie rov. 2.10.
4.5.1
Zou 's Hofs oordeel moeten worden gelezen als onder 4.4 weergegeven, dan zou dat oordeel m.i. bestand zijn tegen de toets in cassatie, verweven als het is met beoordelingen en waarderingen van feitelijke aard. Omdat er onmiskenbaar een fout in het E-register voor kwam, is deze lezing m.i. niet onaantrekkelijk. Daarbij valt nog te bedenken dat het Kadaster niet heeft aangevoerd - in elk geval wordt op een dergelijke stelling geen beroep gedaan - dat geen redelijk handelend notaris had kunnen afgaan op de doorhaling in - nemen we veronderstellenderwijs even aan - de verkeerde kolom of rubriek van het E-register. Anders gezegd: kennelijk ziet het Kadaster zelf ook wel in dat de onjuiste doorhaling in het E-register ten minste de kans in de hand werkte dat een notaris(klerk) op zo'n verkeerde vermelding zou kunnen afgaan, ook wanneer die fout - zoals volgens het Kadaster het geval was - stond in een deel van de registers dat de notaris in casu niet had behoren te raadplegen en/of wanneer hij verder had moeten zoeken dan hij heeft gedaan.
4.5.2
In de hier besproken lezing van 's Hofs vonnis is er ook sprake van een condicio sine qua non-verband. Hetgeen het Kadaster op dit punt verder te berde heeft gebracht, raakt SBC niet, maar kan voor zover nodig worden verdisconteerd bij beantwoording van de vraag naar de interne draagplicht van de hoofdelijk verbonden schuldenaren.
4.6.1
In het licht van hetgeen onder 4.4 en 4.5 werd opgemerkt, is eveneens verdedigbaar dat het Kadaster belang mist bij zijn (kern)klachten omdat de door het Hof bereikte uitkomst hoe dan ook juist is.
4.6.2
Toch geef ik de voorkeur aan een afhandeling van het cassatieberoep op de onder 4.3 bepleite wijze omdat er m.i. een feitelijke component zit in het betrokken oordeel. Heel in het bijzonder vind ik niet van risico gespeend om oordelen te vellen over hetgeen ter plaatse zou moeten gebeuren zonder voldoende zicht te hebben op de plaatselijke gebruiken en inzichten.
4.7.1
Hiervoor werd betoogd dat in elk geval door het Kadaster een fout is gemaakt. Ik haast mij daaraan toe te voegen dat het Kadaster de trom roert, bewerend dat in het geheel geen fout is gemaakt. Zo doen onderdeel 1 onder ii en 2, indien oppervlakkig gelezen, vermoeden dat volkomen juist was wat er in het E-register stond. Close reading wijst evenwel uit dat het Kadaster heel goed begrijpt dat er iets niet klopte. Het voert, tot de kern teruggebracht, niet veel meer of anders aan dan dat de onjuistheid gemakkelijk had kunnen blijken bij doorbladeren of in de juiste kolom(men) kijken.4. Dat laatste moge juist zijn, maar het wast de onjuistheid in - in elk geval - één kolom van het E-register niet weg.
4.7.2
De grote stelligheid waarmee het Kadaster blijft beweren "zijn taak goed [te hebben] uitgevoerd,5. verrast ook wel een beetje, bezien tegen de achtergrond van de verbijsterend grote achterstand waarvan melding wordt gemaakt in een memo van de voorzitter van de Antilliaanse Arubaanse notariële vereniging van 6 september 1999.6.
4.7.3
In de s.t. van het Kadaster wordt onder 4.4.6 nog betoogd dat als al een fout is gemaakt, deze zo gering is dat van onrechtmatig handelen geen sprake is. Deze klacht miskent 's Hofs - op zich terecht niet bestreden - oordeel hiervoor weergegeven onder 4.4.2, nog daargelaten dat een dergelijke klacht in het middel niet is te vinden.
4.8
Bij deze stand van zaken resteert nog onderdeel 4 dat het Hof verwijt ten onrechte het verweer van het Kadaster dat sprake is van eigen schuld te hebben gepasseerd. Het Kadaster rekent in dat verband de fouten van de notaris aan SBC toe.
4.9
Voor zover er rechtens in het kader van onroerend goed-transacties al voldoende grond zou bestaan om de fouten van een notaris toe te rekenen aan de opdrachtgever,7. is daarvoor in casu m.i. hoe dan ook geen grond. Immers zal ervan moeten worden uitgegaan dat de notaris is ingeschakeld door de koper ([betrokkene 1]) en niet door SBC.8. Daarom behoeft gedegen toelichting, die het Kadaster evenwel niet heeft gegeven - laat staan dat het onderdeel er beroep op doet - waarom zou moeten worden aangenomen dat de notaris als hulppersoon van SBC zou moeten gelden.
4.10.1
Daar komt bij dat onjuist is dat het Kadaster op alle in voetnoot 15 bij het onderdeel genoemde vindplaatsen beroep heeft gedaan op eigen schuld. Nadat ik de eerste vindplaats evergeefs heb nageslagen, had ik me ervan ontslagen kunnen achten om door te gaan met nutteloos werk (art. 21 Rv.). Bij verder doorzoeken trof ik evenwel nog de volgende passage aan waarbij het onderdeel zijn heil zoekt (mvg onder 3.17):
"in elk geval dient de aan de notaris toe te rekenen fout en de wanprestatie of onrechtmatig handelen van [betrokkene 1] als eigen schuld of als een in de risicosfeer van SBC gelegen omstandigheid voor rekening van SBC te blijven".
4.10.2
Volledigheidshalve merk ik nog op dat in het schriftelijk pleidooi (in hoger beroep) door het Kadaster onder 3.10 is betoogd:
"Bovendien: de in casu door de notaris gemaakte fout bij de eerste inzage (...) levert in de verhouding tussen het Kadaster en SBC eigen schuld op van SBC".
4.11.1
De beschouwing weergegeven onder 4.10.1 is mij niet duidelijk. Een deugdelijke basis voor een beroep op eigen schuld kan ik er niet in lezen.
4.11.2
Het onderdeel doet geen beroep op de onder 4.10.2 weergegeven passage zodat deze het Kadaster alleen al daarom niet kan baten.
Conclusie
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden vonnissen.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑03‑2013
Later het Land Curaçao.
Vonnis van 26 februari 2007, rov. 2.1.
In die zin ook conclusie na deskundigenbericht in prima onder 20 en 21 en mvg onder 3.12 - 3.14. Aldus ook uitvoerig de s.t. van het Kadaster onder 4.3, 4.4.2 onder i en 4.4.4.
S.t. mrs Van der Voort Maarschalk en Wehrmeijer onder 4.1.1.
Bijlage bij het deskundigenrapport.
Immers heeft de notaris in dat verband ook en vooral een publieke functie.
Zie het vonnis GEA 20 oktober 2008 rov. 2.7. Dat oordeel is in appel niet, laat staan voldoende duidelijk, bestreden.