Deze zaak hangt samen met de zaak [medeverdachte] (13/02285) waarin vandaag eveneens concludeer.
HR, 01-07-2014, nr. 14/00250
ECLI:NL:HR:2014:1596
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
01-07-2014
- Zaaknummer
14/00250
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:1596, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑07‑2014; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:658, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:658, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑06‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:1596, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 01‑07‑2014
Inhoudsindicatie
HR: art. 80a RO.
Partij(en)
1 juli 2014
Strafkamer
nr. 14/00250
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 19 april 2013, nummer 24/002088-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft schriftelijk het standpunt ingenomen dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3.Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 juli 2014.
Conclusie 10‑06‑2014
Inhoudsindicatie
HR: art. 80a RO.
Nr. 14/00250
Mr. Vegter
Zitting 10 juni 2014
Standpunt/conclusie inzake:
[verdachte]1.
1. Het cassatieberoep richt zich tegen een beslissing van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden van 19 april 2013. Er is tijdig een schriftuur ingekomen.
2. Het eerste middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring en berust op de stelling dat het enkele feit dat er DNA van verdachte op een bij de overval gebruikte bivakmuts is aangetroffen onvoldoende is voor een bewezenverklaring. Er is geen twijfel over dat het gestelde ‘enkele feit’ onvoldoende is, maar van een enkel feit is gelet op de bewijsvoering van het Hof geen sprake. Het middel is kansloos en het tweede middel dat klaagt over schending van de redelijke termijn deelt bij gebrek aan belang in dat lot.
3. Het standpunt is dat verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het beroep in cassatie nu het middel klaarblijkelijk niet tot cassatie kan leiden.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑06‑2014