Rb. 's-Gravenhage, 14-04-2010, nr. 325114 - HA ZA 08-3910
ECLI:NL:RBSGR:2010:BM6496
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum
14-04-2010
- Zaaknummer
325114 - HA ZA 08-3910
- LJN
BM6496
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2010:BM6496, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 14‑04‑2010; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 14‑04‑2010
Inhoudsindicatie
Vordering van producent van zogenaamde radardetectieapparatuur voor in auto's. Het niet-vervolgen van een concurrent die vergelijkbare apparatuur produceert levert geen onrechtmatige daad op tegen de producent die wel is vervolgd.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 325114 / HA ZA 08-3910
Vonnis van 14 april 2010 (bij vervroeging)
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TARGET AUTOMOTIVE B.V.,
gevestigd te Soest,
eiseres,
advocaat: mr. M.H.T. Coumans te Utrecht,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie en Ministerie van Verkeer en Waterstaat),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat: mr. M. Dijkstra te Den Haag.
Partijen zullen hierna Target en de Staat genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding van 21 november 2008;
- -
de conclusie van antwoord van 11 februari 2009;
- -
de conclusie van repliek van 1 juli 2009;
- -
de akte overlegging producties van de zijde van Target van 23 september 2009;
- -
de conclusie van dupliek van 4 november 2009;
- -
de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde pleitnota's van
mr. A.Th.M. ten Broeke en mr. M.R.F. Gerrits, die ter zitting als advocaten van respectievelijk de Staat en Target zijn opgetreden.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald. De rechtbank doet vervroegd uitspraak.
2. De feiten
2.1.
Op 1 januari 2004 is in werking getreden het Besluit van 3 november 2003, houdende wijziging van het Voertuigreglement tot opneming van een verbod voor radardectoren. Dit besluit regelde - voor zover relevant - opneming van de volgende artikelen in het Voertuigreglement:
Artikel 1a.7
- 1.
Het is verboden om radarontvangstapparaten die geschikt zijn om de aanwezigheid aan te tonen van een apparaat dat tot doel heeft om een overschrijding van de maximumsnelheid vast te stellen, in te voeren, te koop aan te bieden, in voorraad te hebben of af te leveren.
- 2.
Het eerste lid geldt niet voor de apparaten die in Nederland worden ingevoerd en waarvan door middel van handelsbescheiden wordt aangetoond dat de apparaten aansluitend worden uitgevoerd naar een andere lidstaat van de Europese Gemeenschappen.
Artikel 5.1.6
Het is de bestuurder van een motorrijtuig verboden daarmee te rijden en de eigenaar of houder verboden daarmee te laten rijden, indien in of aan het motorrijtuig een radarontvangstapparaat aanwezig is, dat geschikt is om de aanwezigheid aan te tonen van een apparaat dat tot doel heeft om een overschrijding van de maximumsnelheid vast te stellen.
2.2.
Met ingang van 1 mei 2009 zijn de desbetreffende artikelen inhoudelijk ongewijzigd ondergebracht in de artikelen 2 en 3 van het Besluit voertuigen.
2.3.
Target was importeur en distributeur van radarontvangstapparaten. Wexler B.V. (verder: Wexler) bracht eveneens radarontvangstapparaten op de Nederlandse markt. Wexler heeft haar aanspraken jegens de Staat ten behoeve van de onderhavige procedure gecedeerd aan Target.
2.4.
Stinger B.V. (verder: Stinger) brengt op de markt de zogenaamde Stinger DSI computer, zijne een modulair computersysteem voor de automobilist. Deze computer voor in de auto heeft de volgende toepassingen:
- -
ritregistratie (geeft de mogelijkheid gemaakte autoritten administratief direct te scheiden in privé en zakelijk);
- -
safety signals (geeft waarschuwingen bij de aanwezigheid van onder meer wegwerkzaamheden en scholen);
- -
traject alarmering (geeft aan dat een trajectcontrole plaatsvindt en adviseert de automobilist ten aanzien van de snelheid op het traject;
- -
spotlist alarmering (geeft de aanwezigheid van vaste flitspalen op het traject aan);
- -
radaralarmering (alarmering voor radarcontroles);
- -
police check (geeft de mogelijkheid om de juistheid van een opgelegde boete wegens een snelheidsovertreding te controleren doordat uitgelezen kan worden of de automobilist op het desbetreffende traject is geweest en of de gemeten snelheid correct is).
2.5.
De functie "radaralarmering" van de Stinger DSI kan alleen gebruikt worden indien bepaalde software is geïnstalleerd. Deze software kan worden gedownload van internet en kan, na op de Stinger DSI geïnstalleerd te zijn, met één druk op een knop weer worden verwijderd.
2.6.
Op 5 februari 2004 zijn onder Target 411 radardetectoren in beslag genomen wegens verdenking van overtreding van artikel 1a.7 van het Voertuigreglement. Target heeft bij klaagschrift van 26 februari 2004 de teruggave van de radardetectoren verzocht. Bij beschikking van 8 juli 2004 heeft de rechtbank Utrecht de teruggave gelast van de onder Target in beslag genomen radardetectoren. De rechtbank oordeelde daartoe, kort gezegd, dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later oordelend in dit concrete geval zal beslissen dat de apparaten niet zullen worden onttrokken aan het verkeer of verbeurdverklaard, aangezien klager ter zitting heeft toegezegd dat de 411 radarontvangstapparaten zullen worden opgeslagen op een wijze als toegelaten op grond van het tweede lid van artikel 1a.7 Voertuigreglement en door middel van handelsbescheiden kan worden aangetoond dat deze zullen worden doorgevoerd naar een andere lidstaat van de Europese Gemeenschappen. Op 30 juli 2004 zijn vrijwel alle radardetectoren terugbezorgd bij Target. Op 22 maart 2005 is aan Target een kennisgeving sepot gedaan.
2.7.
Op 30 januari 2004 zijn onder Wexler 3.365 radardetectoren in beslag genomen, eveneens wegens verdenking van overtreding van artikel 1a.7 van het Voertuigreglement. Wexler heeft bij klaagschrift van 23 juni 2004 de teruggave van de detectoren verzocht. De rechtbank Amsterdam heeft bij beschikking van 8 oktober 2004 de teruggave van de radardetectoren gelast. De rechtbank overwoog daartoe dat het voldoende aannemelijk is dat Wexler de onderhavige apparaten alsnog aan de in België gevestigde MDB TE-Groep zal leveren en zodoende zich van de verboden voorraad zal ontdoen. Het openbaar ministerie heeft beroep in cassatie tegen deze beschikking ingesteld. Bij arrest van 14 maart 2006 heeft de Hoge Raad de bestreden beschikking vernietigd en de zaak verwezen naar het hof Amsterdam opdat de zaak op het bestaande beklag opnieuw wordt behandeld. Bij beschikking van 19 maart 2007 tenslotte heeft het hof Amsterdam het beklag ongegrond verklaard. Het hof heeft daartoe onder meer overwogen dat Wexler artikel 1a.7, eerst lid, van het Voertuigregelement heeft overtreden en een maand na dato nog in het bezit was van 3.365 radardetectoren, terwijl niet aan de uitzonderingsclausule van het tweede lid was voldaan. Daarmee zijn de radardetectieapparaten volgens het hof vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Met betrekking tot de termijn die Wexler gegund zou moeten worden om zich van de verboden handelsvoorraad te ontdoen heeft het hof van belang geacht dat de invoering van de overtreden verbodsbepaling reeds langere tijd in het maatschappelijk debat onderwerp van discussie was, zodat de periode van een maand na de invoering die Wexler was gegund om zich van het beslagene te ontdoen niet evident te kort was voor de afwikkeling van en leverantie aan een handelspartner, gevestigd in een buurland waar een dergelijk verbod klaarblijkelijk (nog) niet van kracht is.
2.8.
Wexler is niet verder vervolgd. In november 2007 zijn alle in beslag genomen radardetectoren teruggegeven aan Wexler.
2.9.
Zowel Target als Wexler hebben na inwerkingtreding van de hierboven genoemde artikelen van het Voertuigreglement hun handelsactiviteiten met betrekking tot radardetectoren gestaakt. De Stinger DSI is in de handel gebleven. Tot aan de datum van het pleidooi in deze zaak is noch tegen de aanbieders van de Stinger DSI, noch tegen de gebruikers daarvan handhavend opgetreden. Ter gelegenheid van het pleidooi is van de zijde van de Staat medegedeeld dat - na een gedoogperiode - vanaf 1 juli 2010 handhavend tegen de gebruikers van de Stinger DSI zal worden opgetreden.
3. Het geschil
3.1.
Target vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
- I.
voor recht verklaart:
- (a)
dat de Staat bij de handhaving van het verbod van radardetectoren een beleid voert, danwel aan dit verbod uitvoering geeft c.q. dit handhaaft op een wijze, welke een schending van het (in de Nederlandse rechtssfeer geldende) gelijkheidsbeginsel oplevert, en/of
- (b)
dat deze schending van het gelijkheidsbeginsel jegens Target en jegens Wexler een onrechtmatige daad van de Staat oplevert, en/of
- (c)
dat de Staat jegens Target en Wexler onrechtmatig heeft gehandeld door, vanwege of bij de inbeslagname van de radardetectoren onder Target en Wexler op respectievelijk 5 februari 2004 en 30 januari 2004;
- (d)
dat deze onrechtmatige daden als bedoeld onder a t/m c aan de Staat kunnen worden toegerekend;
- (e)
dat de Staat de schade die uit deze onrechtmatige daden voortvloeit, aan Target en Wexler dient te vergoeden;
- II.
de Staat veroordeelt tot schadevergoeding, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het onrechtmatig handelen van de Staat, zijnde primair vanaf 1 januari 2004 en subsidiair vanaf 5 februari 2004 voor de door Target geleden schade en vanaf 30 januari 2004 voor de door Wexler geleden schade;
- III.
de Staat veroordeelt om binnen veertien dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis aan Target te betalen een voorschot van € 150.000,= althans een door de rechtbank in redelijkheid vast te stellen voorschot op de schadevergoeding;
- IV.
de Staat veroordeelt om aan Target binnen veertien dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis de buitengerechtelijke kosten overeenkomstig het liquidatietarief te voldoen, althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het onrechtmatig handelen van de Staat, zijnde primair vanaf 1 januari 2004 en subsidiair vanaf 5 februari 2004 voor de door Target geleden schade en vanaf 30 januari 2004 voor de door Wexler geleden schade;
- V.
de Staat veroordeelt in de kosten van dit geding.
3.2.
Target legt aan haar vorderingen, samengevat weergegeven, het volgende ten grondslag. Door ten aanzien van de door Target en Wexler op de markt gebrachte radardetectoren handhavend op te treden en zulks na te laten ten aanzien van de Stinger DSI computer handelt de Staat in strijd met het gelijkheidsbeginsel als bedoeld in artikel 14 EVRM en artikel 26 IVBPR. Aldus is sprake van een inbreuk op het recht van Target en Wexler om gelijk te worden behandeld, welke inbreuk voorts als maatschappelijk onzorgvuldig kan worden gekwalificeerd. De ongelijke behandeling vormt daarnaast een schending van de wettelijke plicht van de Staat tot gelijke behandeling. Target heeft de Staat meer malen op de ongelijke behandeling gewezen en de staat gesommeerd om deze ongelijke behandeling op te heffen, aan welke sommatie de Staat geen gehoor heeft gegeven. Target heeft vanwege het verbod op radardetectoren alsmede door de ongelijke behandeling van de producenten van de diverse radardetectoren geen radardetectoren meer kunnen verhandelen. Hierdoor is Target een aanzienlijke winst misgelopen. Target heeft voorts kosten gemaakt in het buitengerechtelijke traject, onder meer voor het inschakelen van een deskundige. Wexler heeft als gevolg van het verbod haar handelsactiviteiten helemaal gestaakt en heeft daardoor aanzienlijke winst gederfd.
De Staat heeft ook onrechtmatig gehandeld door strafvorderlijk op te treden (de inbeslagname van de radardetectoren onder Target en Wexler) terwijl (van meet af aan) een rechtvaardiging voor dat optreden heeft ontbroken, omdat dit optreden in strijd was met het gelijkheidsbeginsel.
3.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen zal in het onderstaande nader worden ingegaan.
4. De beoordeling
Schending van het gelijkheidsbeginsel?
4.1.
Ter beoordeling staat of het uitblijven van handhavingsmaatregelen jegens Stinger een ongelijke behandeling van Target en Wexler oplevert, die laatstgenoemden aanspraak geeft op schadevergoeding in verband met de door hen gederfde winst. Daarbij doen zich twee vragen voor. Ten eerste: kon het openbaar ministerie binnen de marges van het opportuniteitsbeginsel afzien van handhaving jegens Stinger, terwijl het wel strafvorderlijke maatregelen nam jegens Target en Wexler? Ten tweede: indien het opportuniteitsbeginsel deze ruimte niet bood, en het openbaar ministerie dientengevolge niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard in een vervolging van Target en Wexler, brengt dit dan mee dat Target en Wexler op grond van onrechtmatige daad aanspraak kunnen maken op vergoeding van de door hen gederfde winst?
4.2.
Hierbij geldt dat als het antwoord op de tweede vraag ontkennend moet luiden, het antwoord op de eerste vraag in het midden kan blijven. De rechtbank zal zich derhalve eerst over de tweede vraag buigen.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de tot 1 januari 2004 door Target en Wexler op de markt gebrachte radardetectieapparatuur valt onder het verbod van artikel 1a.7 Voertuigreglement (oud), thans artikel 2 van het Besluit voertuigen. Evenmin is tussen partijen (nog) in geschil dat het verbod op - kort gezegd - het verhandelen of gebruiken van radardetectieapparatuur rechtmatig tot stand is gekomen. Uit de stellingen van partijen over en weer volgt voorts dat de strafvorderlijke maatregelen tegen Target en Wexler na de inbeslagname niet zijn voortgezet en dat Target en Wexler met het oog op het genoemde verbod beide vrijwillig hebben afgezien van het verder nog verhandelen van radardetectieapparatuur. Aldus bezien is de schade van Target en Wexler - bestaande uit niet-behaalde winst - het gevolg van de inwerkingtreding van de genoemde artikelen van het Voertuigreglement, hetgeen Target in de dagvaarding onder 10.13 ook lijkt te onderkennen. Target verwijt de Staat ook niet zozeer dat jegens haar strafvorderlijke maatregelen zijn genomen, doch dat dergelijke maatregelen niet (ook) jegens Stinger zijn genomen. Echter, zoals de Staat terecht heeft opgemerkt, óók als de Staat strafvorderlijke maatregelen jegens Stinger had genomen geldt dat Target en Wexler de thans door hen gestelde omzetschade hadden geleden. Er is dus geen sprake van enig verband tussen de door Target gestelde schade en het niet vervolgen van Stinger. Het standpunt dat Target recht heeft op door haar te behalen winst met handel in verboden artikelen, louter en alleen omdat een andere partij aldus winst behaalt (nog daargelaten de vraag of daarvan in het onderhavige geval sprake is) vindt geen steun in het recht. Meer in zijn algemeenheid geldt dat Target er - buiten de in artikel 12 Wetboek van Strafvordering aan rechtstreeks belanghebbenden gegeven mogelijkheid van beklag - rechtens geen aanspraak op kan maken dat het openbaar ministerie door derden begane strafbare feiten vervolgt. Het niet vervolgen van Stinger vormt derhalve geen onrechtmatige daad jegens Target of Wexler. Toepassing van de omkeringsregel, zoals door Target bepleit, is derhalve niet aan de orde.
4.4.
Op zich is goed voorstelbaar dat een marktpartij die wordt geconfronteerd met een verbod op de door haar verhandelde waren en zich vervolgens bij dat verbod neerlegt, onaangenaam getroffen is als een andere marktpartij ongestraft kan doorgaan met het op de markt brengen van dergelijke waren. Een aanspraak op schadevergoeding in de vorm van vergoeding van gederfde winst levert dat gezien het bovenstaande echter niet op. De vordering tot schadevergoeding van Target (petitum onder II), voor zover gegrond op schending van het gelijkheidsbeginsel, zal derhalve worden afgewezen. Ook de gevorderde verklaringen voor recht in het petitum onder I sub (a) en (b) kunnen niet worden toegewezen. Hetzelfde geldt voor gevorderde verklaringen voor recht onder (d) en (e) voor zover gebaseerd op de schending van het gelijkheidsbeginsel.
4.5.
Het bovenstaande wordt niet anders doordat Target en Wexler, indien zij het hadden laten aankomen op strafvervolging, een beroep hadden kunnen doen op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging wegens strijd met het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank deelt - op basis van hetgeen in deze procedure naar voren is gebracht - overigens niet het standpunt van Target dat een dergelijk beroep zonder meer succesvol zou zijn geweest. In strafzaken is het vaste rechtspraak dat het ten onrechte niet vervolgen van derden wier gedragingen evenzeer als die van verdachte het voorwerp van strafvervolging dienen te zijn, niet zonder meer leidt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie (HR 16 april 1996, NJ 1996, 527, rov. 7.7, HR 18 mei 1999, NJ 1999, 578). Van schending van het gelijkheidsbeginsel is pas sprake bij afwijking van een bestendig patroon van beslissen in een groot aantal vergelijkbare gevallen. Iets dergelijks doet zich in het geval van Target, Wexler en Stinger niet voor. Uit hetgeen door beide partijen omtrent de Stinger DSI naar voren is gebracht volgt dat dit product zozeer afwijkt van de door Target en Wexler op de markt gebrachte producten dat een ander vervolgingsbeleid door de strafrechter naar alle waarschijnlijkheid gerechtvaardigd zou zijn geacht. In het bijzonder acht de rechtbank daarbij van belang dat bij de vervolging van de gebruikers van en handelaars in de Stinger DSI aangevoerd kon worden, dat de Stinger DSI vele functies heeft en de radardetectiefunctie slechts na het installeren van bepaalde software ingeschakeld wordt. Dat het openbaar ministerie hierover inmiddels anders denkt doet hieraan niet af. De rechtbank is derhalve - ten overvloede - van oordeel dat ook de eerste in rechtsoverweging 4.1 geformuleerde vraag ontkennend moet worden beantwoord.
Beslagen onrechtmatig?
4.6.
Volgens Target zijn ook de onder haar en Wexler gelegde strafvorderlijke beslagen waarbij radardetectoren in beslag zijn genomen onrechtmatig jegens haar en Wexler. Bij de beoordeling dient uitgegaan te worden van het volgende. Voor een voormalige verdachte die schade heeft geleden als gevolg van strafvorderlijk optreden bestaan twee mogelijkheden tot schadevergoeding op de voet van onrechtmatige overheidsdaad: (i) van de aanvang af heeft een rechtvaardiging voor dat optreden ontbroken doordat dit optreden, beoordeeld naar het tijdstip waarop het plaats heeft, in strijd was met een publiekrechtelijke rechtsnorm, neergelegd in de wet of in het ongeschreven recht, waaronder het geval dat van de aanvang af een redelijk vermoeden van schuld in de zin van art. 27 Sv. heeft ontbroken, en (ii) ongeacht of in strijd met een publiekrechtelijke rechtsnorm is gehandeld, blijkt uit de uitspraak van de strafrechter of anderszins uit de stukken betreffende de niet met een bewezenverklaring geëindigde strafzaak van de onschuld van de verdachte en van het ongefundeerd zijn van de verdenking waarop het optreden van politie of justitie berustte ("gebleken onschuld criterium").
4.7.
Dat zowel ten aanzien van Target als ten aanzien van Wexler sprake was van gegronde verdenking van enig strafbaar feit staat in deze zaak niet ter discussie. Het gebleken onschuld criterium is evenmin van toepassing. De rechtbank begrijpt de stellingen van Target in verband met de onder haar en Wexler gelegde beslagen aldus, dat zij meent dat het strafvorderlijk optreden van meet af aan in strijd is geweest met het gelijkheidsbeginsel, zodat ook het in het kader van dat optreden gehanteerde dwangmiddel van het beslag onrechtmatig is.
4.8.
Naar het oordeel van de rechtbank was de inbeslagneming onder Target en Wexler niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Bedacht moet worden dat de rechtmatigheid van het strafvorderlijk optreden moet worden beoordeeld naar het moment waarop dit optreden plaatsvond. Kort na de inwerkingtreding van het Voertuigreglement was in ieder geval geen sprake van een (bestendig) ongelijk behandelen van verschillende aanbieders. Hierop stuiten ook de vorderingen gebaseerd op de onrechtmatigheid van het strafvorderlijke beslag af.
4.9.
Voor zover Target zich ten aanzien van het onder Wexler gelegde beslag ook nog beroept op de omstandigheid dat dit beslag buitenproportioneel was omdat Wexler de inbeslaggenomen detectoren op korte termijn aan haar Belgische leverancier had kunnen terugleveren (dagvaarding sub 11.16), geldt dat ten aanzien van de onder Wexler in beslag genomen detectoren door de strafrechter is beslist dat teruggave aan Wexler hangende de strafprocedure niet aan de orde was. In de strafrechtelijke procedure die tot deze beslissing heeft geleid zijn de argumenten van Wexler om tot teruggave aan haar te komen reeds beoordeeld. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich ertegen dat de burgerlijke rechter nog tot het oordeel kan komen dat het uitblijven van de teruggave aan Wexler op deze grond onrechtmatig is geweest.
4.10.
Voor wat betreft het beslag onder Target geldt dat Target gebruik heeft gemaakt van de haar in het strafrecht ten dienste staande middelen om te komen tot teruggave van de in beslag genomen radardetectoren en dat deze detectoren ook aan haar zijn teruggegeven. Target heeft nog aangevoerd dat zij na de beschikking van de raadkamer van 8 juli 2004 niet alle radardetectoren retour heeft ontvangen. De Staat heeft het aantal niet teruggegeven detectoren betwist. De rechtbank leest in de stellingen van Target echter niet dat zij haar vordering tot schadevergoeding mede baseert op het niet volledig voldoen aan de last tot teruggave. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat de Staat in beginsel gehouden is volledig te voldoen aan de last tot teruggave.
4.11.
Het bovenstaande brengt mee dat ook het gevorderde onder I sub (c) en het gevorderde onder I sub (d) en (e) en onder II, voor zover betrekking hebbend op de inbeslagname van de radardetectoren, dient te worden afgewezen. Bij deze stand van zaken komen ook het onder III gevorderde voorschot op de schade en de onder IV gevorderde buitengerechtelijke kosten niet voor toewijzing in aanmerking.
Proceskosten
4.12.
Target zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding, aan de zijde van de Staat begroot op € 3.300,= aan vastrecht en € 5.684,= (vier punten van het toepasselijke tarief van € 1.421,=) aan kosten advocaat, met bepaling dat de wettelijke rente daarover verschuldigd zal zijn ingaande 14 dagen na de dag dat om betaling van de proceskosten is verzocht.
5. De beslissing
De rechtbank:
- -
wijst de vorderingen van Target af;
- -
veroordeelt Target in de kosten van dit geding, aan de zijde van de Staat begroot op € 3.300,= aan vastrecht en € 5.684,= aan kosten advocaat, met de bepaling dat de wettelijke rente daarover verschuldigd zal zijn ingaande 14 dagen na de dag dat om betaling van de proceskosten is verzocht;
- -
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. P.A. Koppen, D.A. Schreuder en J.A.W. Suijver en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2010.