Hof Amsterdam, 07-04-2016, nr. 23-001979-15
ECLI:NL:GHAMS:2016:1353
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
07-04-2016
- Zaaknummer
23-001979-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2016:1353, Uitspraak, Hof Amsterdam, 07‑04‑2016; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 07‑04‑2016
Inhoudsindicatie
Inzet politie-infiltrant (126j Sv) voloet niet aan eisen van subsidiariteit. Minderjarige medeplichtig aan woningoverval IJmuiden door leveren bivakmuts.
parketnummer: 23-001979-15
datum uitspraak: 7 april 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 29 april 2015 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-760050-14 en 15-760014-15 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
adres: [adres 1].
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is door rechtbank Noord-Holland vrijgesproken van hetgeen aan hem in de zaak met parketnummer 15-760050-14 onder 2 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
7 januari 2016 en 24 maart 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlasteleggingen
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd –
voor zover in hoger beroep aan de orde – dat:
Zaak met parketnummer 15-760050-14:
1:hij in of omstreeks de periode van 26 februari 2014 tot en met 27 februari 2014 te IJmuiden, gemeente Velsen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit een woning aan de [adres 2]
- een of meerdere gouden kettingen en/of
- een horloge en/of
- een of meerdere gouden ringen en/of
- een sieradenkistje met inhoud en/of
- een of meerdere mobiele telefoon('s) (merk Samsung Galaxy S3 en/of HTC) en/of
- een of meerdere flessen drank en/of
- autosleutels en/of
- een elektronische sigaret en/of
- een geldbedrag van ongeveer 4.000 a 6.000 Oekraínse Grivan en/of
- een spaarpot met ongeveer 160 euro, in elk geval een geldbedrag,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van
- een of meerdere gouden kettingen en/of
- een horloge en/of
- een of meerdere gouden ringen en/of
- een sieradenkistje met inhoud en/of
- een of meerdere mobiele telefoon('s) (merk Samsung Galaxy S3 en/of HTC) en/of
- een of meerdere flessen drank en/of
- autosleutels en/of
- een elektronische sigaret en/of
- een geldbedrag van ongeveer 4.000 a 6.000 Oekraínse Grivan en/of
- een spaarpot met ongeveer 160 euro, in elk geval een geldbedrag,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededaders,
- zich wederrechtelijk de toegang tot de woning van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben verschaft en/of
- die [slachtoffer 1] een of meerdere malen heeft/hebben geslagen en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 1] heeft/hebben gericht en/of met dat vuurwapen op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft/hebben geslagen en/of
- die [slachtoffer 1] op de grond heeft/hebben gegooid en/of aan zijn haren heeft/hebben getrokken en/of op zijn lichaam en/of zijn hoofd heeft/hebben geschopt en/of geslagen en/of
- een mes tegen de keel van die [slachtoffer 1] heeft/hebben gedrukt en/of tegen die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd: "Waar is het goud, waar is het goud" en/of "Waar is de kluis" en/of
- die [slachtoffer 1] aan zijn haren en/of aan zijn kleding door het huis heen heeft/hebben getrokken en/of
- die [slachtoffer 2] een of meerdere malen op/tegen het lichaam heeft/hebben geslagen en/of geschopt
- die [slachtoffer 2] op de grond heeft/hebben gegooid en/of (vervolgens) een handdoek over haar hoofd heeft/hebben gegooid en/of (vervolgens) met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, althans een hard voorwerp op/tegen haar hoofd heeft/hebben geslagen en/of
- een mes tegen de keel van die [slachtoffer 2] heeft/hebben gedrukt en/of tegen die [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd: "Waar is het geld" en/of "Waar is het goud";
1. subsidiair:
Verdachtes mededaders in of omstreeks de periode van 26 februari 2014 tot en met 27 februari 2014 te IJmuiden, gemeente Velsen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit een woning aan de [adres 2]
- een of meerdere gouden kettingen en/of
- een horloge en/of
- een of meerdere gouden ringen en/of
- een sieradenkistje met inhoud en/of
- een of meerdere mobiele telefoon('s) (merk Samsung Galaxy S3 en/of HTC) en/of
- een of meerdere flessen drank en/of
- autosleutels en/of
- een elektronische sigaret en/of
- een geldbedrag van ongeveer 4.000 a 6.000 Oekraínse Grivan en/of
- een spaarpot met ongeveer 160 euro, in elk geval een geldbedrag,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van
- een of meerdere gouden kettingen en/of
- een horloge en/of
- een of meerdere gouden ringen en/of
- een sieradenkistje met inhoud en/of
- een of meerdere mobiele telefoon('s) (merk Samsung Galaxy S3 en/of HTC) en/of
- een of meerdere flessen drank en/of
- autosleutels en/of
- een elektronische sigaret en/of
- een geldbedrag van ongeveer 4.000 a 6.000 Oekraínse Grivan en/of
- een spaarpot met ongeveer 160 euro, in elk geval een geldbedrag,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan zijn mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat zijn mededader(s),
- zich wederrechtelijk de toegang tot de woning van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben verschaft en/of
- die [slachtoffer 1] een of meerdere malen heeft/hebben geslagen en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 1] heeft/hebben gericht en/of met dat vuurwapen op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft/hebben geslagen en/of
- die [slachtoffer 1] op de grond heeft/hebben gegooid en/of aan zijn haren heeft/hebben getrokken en/of op zijn lichaam en/of zijn hoofd heeft/hebben geschopt en/of geslagen en/of
- een mes tegen de keel van die [slachtoffer 1] heeft/hebben gedrukt en/of tegen die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd: "Waar is het goud, waar is het goud" en/of "Waar is de kluis" en/of
- die [slachtoffer 1] aan zijn haren en/of aan zijn kleding door het huis heen heeft/hebben getrokken en/of
- die [slachtoffer 2] een of meerdere malen op/tegen het lichaam heeft/hebben geslagen en/of geschopt
- die [slachtoffer 2] op de grond heeft/hebben gegooid en/of (vervolgens) een handdoek over haar hoofd heeft/hebben gegooid en/of (vervolgens) met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, althans een hard voorwerp op/tegen haar hoofd heeft/hebben geslagen en/of
- een mes tegen de keel van die [slachtoffer 2] heeft/hebben gedrukt en/of tegen die [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd: "Waar is het geld" en/of "Waar is het goud";
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf/welke misdrijven verdachte op of omstreeks 1 februari 2014 tot en met 11 maart 2014 in de gemeente IJmuiden en/of elders in Nederland opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door
* een mededader een bivakmuts te leveren en/of uit te lenen
* een mededader een tas met een vuurwapen en/of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te leveren en/of uit te lenen en/of in bewaring te geven
* een tas met een wapen en/of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te verstoppen en/of te bewaren.
1. meer subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2014 tot en met 27 februari 2014 te IJmuiden, gemeente Velsen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten een diefstal door middel van geweld in vereniging, opzettelijk een bivakmuts bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd en/of voorhanden heeft gehad.
Zaak met parketnummer 15-760014-15 (gevoegd):
hij in of omstreeks de periode van 25 februari 2015 tot en met 10 maart 2014 te IJmuiden, gemeente Velsen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) wapen(s) van categorie I onder 7°, te weten een imitatie vuurwapen (merkloos), zijnde (een) voorwerp(en) dat/die voor wat betreft zijn/hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met (een) vuurwapen(s) en/of met (een) voor ontploffing bestemde voorwerp(en) voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Bewijsmiddelverweer
Politie-infiltrant
Door de verdediging is aangevoerd dat het bewijsmateriaal dat door de inzet van een politie-infiltrant – die optrad als mede arrestant van de in verzekering gestelde minderjarige verdachte – is verkregen, van het bewijs moet worden uitgesloten omdat het is verkregen in strijd met artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Een en ander zoals nader in de pleitnotitie van de verdediging is toegelicht.
Het hof overweegt omtrent dit verweer als volgt.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 9 maart 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AN9195) overwogen dat toepassing van artikel 126j van het Wetboek van Strafvordering (Sv), waarvan in dit geval sprake is,
"ten aanzien van een voorlopig gehechte licht het gevaar in zich bergt dat de verdachte op zodanige wijze feitelijk komt te verkeren in een verhoorsituatie waarbij de waarborgen van een formeel verhoor door een politiefunctionaris ontbreken, dat aldus verklaringen worden verkregen die in strijd zijn met de in artikel 29, eerste lid Sv tot uitdrukking gebrachte en in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden besloten liggende verklaringsvrijheid van de verdachte zijn afgelegd. Gelet daarop zal vooreerst bij de toetsing van een zodanige toepassing van artikel 126j Sv aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit uitgangspunt moeten zijn dat die toepassing eerst in aanmerking komt als de bijzondere ernst van het misdrijf zulks rechtvaardigt en andere wijzen van opsporing redelijkerwijs niet voorhanden zijn."
Met de advocaat-generaal en ook de raadsvrouw is het hof van oordeel dat de bijzondere ernst van het onder 15-760050-14 tenlastegelegde misdrijf toepassing van artikel 126j Sv in beginsel rechtvaardigt. Anders dan de advocaat-generaal is het hof echter van oordeel dat in deze zaak andere opsporingsmogelijkheden nog niet waren uitgeput op het moment dat werd overgegaan tot de inzet van de politie infiltrant. Getuige het proces-verbaal van verdenking d.d. 4 augustus 2014 (p. 472) was er op dat moment reeds een verdenking jegens de medeverdachte [medeverdachte 2], maar is een verhoor van deze medeverdachte niet afgewacht. Ook ten aanzien van de medeverdachte [medeverdachte 1], die zich reeds in voorlopige hechtenis bevond, waren er naar het oordeel van het hof op dat moment nog andere wijzen van opsporing mogelijk.
Mede gelet op de jeugdige leeftijd en de verstandelijke beperking van de verdachte is het hof van oordeel dat bij de afweging tot het inzetten van dit ‘zware’ opsporingsmiddel in dit specifieke geval extra aandacht had moeten worden besteed aan de mogelijke alternatieven die naar het oordeel van het hof op het moment van toepassing van het middel nog voorhanden waren. Het hof is van oordeel dat in het onderhavige geval niet is voldaan aan de eisen van subsidiariteit en zal derhalve overgaan tot uitsluiting van het bewijs van die verklaringen die het resultaat zijn van de toepassing van artikel 126j Sv.
Vrijspraak
Zoals hiervoor overwogen sluit het hof de verklaringen die de verdachte tegenover de politie-informant heeft afgelegd uit van het bewijs. Naar het oordeel van het hof is op basis van de resterende stukken in het dossier onvoldoende komen vast te staan dat de verdachte als overvaller in de woning aanwezig is geweest, dan wel een andere rol als medepleger heeft gehad. De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft als getuige op de terechtzitting in hoger beroep weliswaar verklaard dat de verdachte één van de drie in de woning aanwezige overvallers was, maar daar staat tegenover dat er door meerdere betrokkenen in deze zaak telkens verschillende namen zijn genoemd als mogelijke daders. Dit brengt eens te meer mee dat voor de aanwezigheid van de verdachte in de woning voldoende steun gevonden moet worden in ander bewijsmateriaal dan slechts de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1]. Dat materiaal is, naar het oordeel van het hof, in het onderhavige geval niet voorhanden. Gelet op de voor het overige ontkennende verklaring van de verdachte en het ontbreken van enig ander (objectief) bewijsmateriaal acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
De verdachte heeft op de terechtzitting in hoger beroep bekend dat hij ten behoeve van de overval een bivakmuts heeft geleverd aan zijn medeverdachte [medeverdachte 1]. De verdachte heeft verder verklaard dat hij weliswaar de op 10 maart 2014 in beslag genomen zwarte Nike sporttas de dag voorafgaand aan de overval in bewaring heeft gegeven aan [medeverdachte 3], maar dat deze tas geen verband houdt met de ten laste gelegde overval.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte medeplichtig is geweest aan de overval, door een bivakmuts ten behoeve van de overval te leveren. Het hof overweegt ten aanzien van de tas (met daarin een op een vuurwapen gelijkend voorwerp) het volgende.
De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft als getuige op de terechtzitting van 24 maart 2016 verklaard dat hij een of twee dagen voor de overval een bivakmuts van de verdachte heeft gekregen. Op de terechtzitting van 7 januari 2016 heeft [medeverdachte 1] desgevraagd verklaard dat de tas die bij [medeverdachte 3] is aangetroffen niet bij de ten laste gelegde overval is gebruikt, maar dat in de tas spullen zaten die de verdachte bij een eerdere poging heeft gebruikt.
Het hof acht niet zonder meer onaannemelijk dat de tas met inhoud inderdaad niet in verband met deze overval is gebruikt, mede in aanmerking genomen dat het anders eerder voor de hand zou liggen dat de bivakmuts gelijktijdig met de tas door de verdachte aan de medeverdachte [medeverdachte 1] geleverd zou zijn.
Het hof zal de verdachte derhalve vrijspreken van de in de tenlastelegging opgenomen medeplichtigheidshandelingen die zien op de tas met daarin een op een vuurwapen gelijkend voorwerp.
Ten aanzien van feit 3:
De getuige [getuige] heeft verklaard dat zij heeft gezien dat haar zoon [medeverdachte 3] op – naar het hof begrijpt – de avond van de overval een chatgesprek met de verdachte heeft gevoerd. Hierin zegt de verdachte tegen [medeverdachte 3] dat de tas in de box bij de meterkast staat en dat [medeverdachte 3] moet checken of de deur van de kast dicht is. Hij vraagt aan [medeverdachte 3] of hij de tas wel goed verstopt heeft. [medeverdachte 3] antwoordt dat dit zo is en dat hij verder geen problemen wil. [getuige] heeft vervolgens in de meterkast van haar woning een Nike sporttas aangetroffen met een pistool erin. Toen zij haar zoon daarmee confronteerde zei hij dat de tas van de verdachte was. Vervolgens heeft [getuige] de verdachte geconfronteerd met de vondst van de tas met het wapen. De verdachte heeft tegenover [getuige] ontkend dat het zijn tas was, maar wilde de tas desondanks wel meenemen om de tas terug te geven aan ene [naam 1] uit Beverwijk.
De politie heeft de tas op 10 maart 2014 in beslag genomen. In de tas zaten zwarte wollen handschoenen en een zwart T-shirt. In dit T-shirt is het imitatie vuurwapen gewikkeld. Op de rechtermanchet van het T-shirt wordt het DNA van de verdachte aangetroffen.
De verdachte heeft op de terechtzitting in hoger beroep bevestigd dat de Nike-tas van hem is. Hij heeft voorts verklaard dat hij de tas in bewaring heeft gegeven aan [medeverdachte 3] en dat hij inderdaad op de avond van de overval via Facebook contact heeft gehad met [medeverdachte 3]. De verdachte ontkent echter dat er een wapen in de tas zat toen hij de tas bij [medeverdachte 3] in bewaring gaf: er zou alleen kleding in de tas gezeten hebben. Op herhaalde vragen van het hof waarom hij niet wilde antwoorden op de vraag waarom hij die tas bij [medeverdachte 3] in bewaring heeft gegeven, bleef hij zich op zijn zwijgrecht beroepen.
Nu de verdachte op dit punt geen redelijke verklaring heeft willen geven, acht het hof – gelet op het grote belang dat de verdachte kennelijk aan het veiligstellen van de tas hechtte, wat zowel blijkt uit het chatgesprek als uit de pogingen die hij deed na de ontdekking van de tas om deze terug te krijgen – onaannemelijk dat het wapen niet reeds in de tas aanwezig was toen de verdachte deze tas in bewaring gaf. Het hof gaat er daarom van uit dat de verdachte deze tas met de volledige inhoud heeft willen verbergen bij [medeverdachte 3], waarbij het zijn bedoeling was deze op een later moment weer onder zich te nemen.
Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 3 ten laste is gelegd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en onder 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1 subsidiair:
Verdachtes mededaders op 26 februari 2014 te IJmuiden, gemeente Velsen, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening hebben weggenomen uit een woning aan de [adres 2]
- gouden kettingen en
- een horloge en
- gouden ringen en
- een sieradenkistje met inhoud en
- mobiele telefoons (merk Samsung Galaxy S3 en HTC) en
- flessen drank en
- autosleutels en
- een elektronische sigaret en
- een geldbedrag en
- een spaarpot,
toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2],
welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat zijn mededaders,
- zich wederrechtelijk de toegang tot de woning van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben verschaft en
- die [slachtoffer 1] meerdere malen hebben geslagen en
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 1] hebben gericht en met dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] hebben geslagen en
- die [slachtoffer 1] op de grond hebben gegooid en aan zijn haren hebben getrokken en op zijn lichaam en zijn hoofd hebben geschopt en geslagen en
- een mes tegen de keel van die [slachtoffer 1] hebben gedrukt en tegen die [slachtoffer 1] hebben gezegd: "Waar is het goud, waar is het goud" en "Waar is de kluis" en
- die [slachtoffer 1] aan zijn haren en aan zijn kleding door het huis heen hebben getrokken en
- die [slachtoffer 2] meerdere malen tegen het lichaam hebben geslagen en geschopt en
- die [slachtoffer 2] op de grond hebben gegooid en een handdoek over haar hoofd hebben gegooid en met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen haar hoofd hebben geslagen en
- een mes tegen de keel van die [slachtoffer 2] hebben gedrukt en tegen die [slachtoffer 2] hebben gezegd: "Waar is het geld" en/of "Waar is het goud";
tot het plegen van welk misdrijf verdachte omstreeks de periode 1 februari 2014 tot en met 11 maart 2014 in de gemeente IJmuiden opzettelijk middelen heeft verschaft door een mededader een bivakmuts
te leveren.
3:
hij in of omstreeks de periode van 25 februari 2014 tot en met 10 maart 2014 te IJmuiden, gemeente Velsen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, een wapen van categorie I onder 7°, te weten een imitatie vuurwapen, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 1 subsidiair en onder 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair en onder 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
medeplichtigheid aan diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 subsidiair en onder 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het onder 1 subsidiair en onder 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 300 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 181 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden onder meer jeugdreclasseringstoezicht.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft door het leveren van een bivakmuts mede mogelijk gemaakt dat op 26 februari 2014 een zeer gewelddadige overval is gepleegd in IJmuiden. Hierbij zijn de drie overvallers – in het zwart gekleed, met bivakmutsen op – binnengedrongen in de woning van de slachtoffers. Zij hadden (imitatie)vuurwapens bij zich en hebben de slachtoffers op de grond gegooid, bedreigd en mishandeld. De daders hebben onder andere geld, sieraden en mobiele telefoons buitgemaakt. Door aldus te handelen hebben de overvallers inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en geen enkel respect getoond voor andermans eigendommen.
Dit is een zeer ernstig feit, dat voor de slachtoffers tot op heden vergaande gevolgen heeft. De overval heeft ook nog eens plaatsgevonden in hun woning, een plek waar zij zich nu juist veilig moeten kunnen voelen. Bovendien tasten dergelijke feiten het gevoel van veiligheid in de samenleving in sterke mate aan en leiden zij tot onrust. Het hof neemt het de verdachte zeer kwalijk dat hij een bivakmuts ter beschikking heeft gesteld voor deze overval. Mede door het gebruik van vermommingen hebben de overvallers de slachtoffers veel angst aangejaagd.
Voorts heeft de verdachte een imitatiewapen voorhanden gehad. Het voorhanden hebben van een dergelijk wapen kan zeer bedreigend zijn, omdat het bijna niet van een echt pistool is te onderscheiden
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 9 maart 2016 is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld wegens het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof, in aanvulling op de stukken die reeds in eerste aanleg in het dossier waren opgenomen, kennis genomen van hetgeen door mevrouw [naam 2] namens de Raad voor de Kinderbescherming en door de heer [naam 3], namens de William Schrikker Groep, op de terechtzitting van 7 januari 2016 naar voren is gebracht.
De heer [naam 3] heeft aangegeven dat de verdachte inmiddels via zijn vader een baan in de visverwerking heeft, hetgeen goed lijkt te gaan. De heer [naam 3] heeft aangegeven dat het wenselijk is dat de begeleiding door de William Schrikker Groep in het kader van een bijzondere voorwaarde wordt voortgezet, hetgeen mevrouw [naam 2] namens de Raad als advies heeft overgenomen.
Gelet op de ernst van de feiten is naar het oordeel van het hof onontkoombaar dat aan de verdachte een vrijheidsstraf wordt opgelegd. Het hof heeft er bij het bepalen van de straf rekening mee gehouden dat het niet wenselijk is dat de verdachte opnieuw in detentie geraakt en ziet voorts aanleiding om een deel van de op te leggen vrijheidsstraf voorwaardelijk op te leggen, als stok achter de deur. Het hof zal aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarde van jeugdreclasseringstoezicht koppelen.
Na te noemen straf is lager dan door de rechtbank opgelegd en door de advocaat-generaal gevorderd, nu het hof niet bewezen acht dat de verdachte een imitatiewapen heeft geleverd ten behoeve van de overval.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.294,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen gelet op het geringe aandeel van de verdachte.
Het hof verwerpt dit verweer, nu niet alleen mededaders maar ook medeplichtigen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de veroorzaakte schade.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.476,96. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.326,96. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Nu de verdachte door de rechtbank is vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde handelen ((het medeplegen van) de diefstal van de auto) en derhalve niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het hoger beroep ten aanzien van dit feit, kan de benadeelde partij daarom niet worden ontvangen in het deel van de vordering dat ziet op het eigen risico in verband met schade aan de auto.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. De raadsvrouw heeft bepleit dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen gelet op het geringe aandeel van de verdachte. Het hof verwerpt dit verweer, nu niet alleen mededaders maar ook medeplichtigen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de veroorzaakte schade.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en onder 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 150 (honderdvijftig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot 33 (drieëndertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de volledige proeftijd stelt onder toezicht van William Schrikker Groep, afdeling jeugdreclassering, en zich zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, door of namens deze instelling te geven.
Geeft deze instelling opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarde hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.294,00 (duizend tweehonderdvierennegentig euro) bestaande uit € 44,00 (vierenveertig euro) materiële schade en € 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader(s), hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 27 februari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer 2], ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 1.294,00 (duizend tweehonderdvierennegentig euro) bestaande uit € 44,00 (vierenveertig euro) materiële schade en € 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 22 (tweeëntwintig) dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader(s) van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 27 februari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 1.326,96 (duizend driehonderdzesentwintig euro en zesennegentig cent) bestaande uit € 76,96 (zesenzeventig euro en zesennegentig cent) materiële schade en € 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader(s), hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 27 februari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer 1], ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 1.326,96 (duizend driehonderdzesentwintig euro en zesennegentig cent) bestaande uit € 76,96 (zesenzeventig euro en zesennegentig cent) materiële schade en € 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 23 (drieëntwintig) dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader(s) van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 27 februari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. J.A.M. de Wit en mr. A.M. Kengen, in tegenwoordigheid van
mr. S.M. Schouten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
7 april 2016.
Mr. J.A.M. de Wit is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[....]