NJ 1932, p. 1209
Misdrijf van art. 184 Sr. Opzet omvattende de omstandigheid, dat de persoon, die de vordering doet, opsporingsambtenaar is. Wanneer dat opzet aanwezig is.
HR 23-05-1932, ECLI:NL:HR:1932:150, m.nt. Prof. Mr. W.P.J. Pompe
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
23 mei 1932
- Magistraten
Mrs. Jhr. Feith, Taverne, Schepel, Fick en Meckmann
- Zaaknummer
[23051932/NJ_1932,_p._1209]
- Conclusie
Mr. Berger
- Noot
Prof. Mr. W.P.J. Pompe
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS128464:1
- Vakgebied(en)
Archief (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1932:150, Uitspraak, Hoge Raad, 23‑05‑1932
- Wetingang
(Sr art. 184.)
Essentie
Misdrijf van art. 184 Sr. Opzet omvattende de omstandigheid, dat de persoon, die de vordering doet, opsporingsambtenaar is. Wanneer dat opzet aanwezig is.
Samenvatting
Aangenomen moet worden, dat het in art. 184 Sr., met betrekking tot de qualiteit van dengene, die de vordering doet, vereischte opzet aanwezig is, niet alleen wanneer de verdachte weet, maar ook, wanneer hij begrijpt of moet begrijpen, dat bedoelde persoon tot de in genoemd artikel tot het doen der vordering bevoegd verklaarde ambtenaren behoort.
Het Hof was dan ook terecht van oordeel, dat, in het algemeen bij een naar de uiterlijke omstandigheden ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.