NJB 2019/1445:In mindering brengen van de aan een benadeelde derde in rechte toegekende vordering bij de bepaling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat, art. 36e lid 9 (lid 8 oud) Sr: bij de toepassing van deze regeling komt slechts in aanmerking de in rechte onherroepelijk toegekende vordering van een (rechts)persoon die strekt tot vergoeding van diens schade als gevolg van het feit waarop de ontnemingsvordering (mede) steunt, indien en voor zover tegenover die schade een daarmee corresponderend voordeel voor de veroordeelde staat. Ook indien ten tijde van de bestreden uitspraak nog geen sprake is van een onherroepelijke toekenning, staat het de rechter vrij op grond van voormelde bepaling de aan de benadeelde derde verschuldigde som in mindering te brengen. Wanneer de ontnemingsvordering betrekking heeft op voordeel dat is voortgevloeid uit meer strafbare feiten en per afzonderlijk feit het bedrag is vastgesteld waarop het daardoor wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, kunnen de in rechte toegekende vorderingen van benadeelde derden slechts in mindering worden gebracht op het per feit geschatte bedrag, indien en voor zover tegenover de desbetreffende schade een daarmee corresponderend voordeel voor de veroordeelde staat. In casu heeft het hof een onjuiste uitleg gegeven aan art. 36e lid 9 (lid 8 oud) Sr door het totale bedrag aan toegewezen schadevergoedingen geheel in mindering te brengen op het totale bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel dat met alle feiten gezamenlijk is behaald