C.M. Pelser in: C.P.M. Cleiren (red.), Tekst en Commentaar strafvordering, Deventer: Wolters Kluwer 2017, commentaar bij art. 588, eerste lid, onderdeel b onder 2, aant. 5 onder a en d.
HR, 09-10-2018, nr. 17/01193
ECLI:NL:HR:2018:1880
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
09-10-2018
- Zaaknummer
17/01193
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:1880, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 09‑10‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:843
ECLI:NL:PHR:2018:843, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑08‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:1880
- Vindplaatsen
Uitspraak 09‑10‑2018
Inhoudsindicatie
Art. 416.2 Sv bij verstek na veroordeling t.z.v. verduistering schilderijen, art. 321 Sr. Betekening appeldagvaarding. Appeldagvaarding aangeboden op ander huisnummer dan door verdachte opgegeven adres. In appelakte en schriftelijke bijzondere volmacht tot instellen h.b. is adres A nr. 57 B opgegeven welk adres correspondeert met laatst opgegeven woon- of verblijfplaats in ID-staat SKDB, terwijl appeldagvaarding blijkens akte van uitreiking tevergeefs is aangeboden op adres A nr. 57 D en is uitgereikt aan griffier omdat van verdachte geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend was, waarna ex art. 588a Sv afschrift appeldagvaarding is verzonden naar adres A nr. 57 B. Appeldagvaarding aangeboden op feitelijke woon- of verblijfplaats? HR: Op gronden vermeld in CAG is het middel gegrond. HR verklaart appeldagvaarding nietig. CAG: Appeldagvaarding moest worden uitgereikt op nr. 57 B, terwijl handgeschreven tekst op akte van uitreiking inhoudt dat is getracht dagvaarding uit te reiken op nr. D. Er zijn geen aanwijzingen zijn dat sprake is van kennelijke verschrijving en latere toezending per post aan het juiste adres kan fout niet repareren. Gelet hierop en mede in aanmerking genomen dat niet blijkt dat Hof enig onderzoek heeft gedaan naar verschil in op akte van uitreiking genoemde adressen, is Hofs oordeel dat appeldagvaarding op geldige wijze is betekend ontoereikend gemotiveerd.
Partij(en)
9 oktober 2018
Strafkamer
nr. S 17/01193
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 21 oktober 2016, nummer 21/002071-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M. Berndsen, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot nietigverklaring van de dagvaarding in hoger beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat de appeldagvaarding rechtsgeldig is betekend. Het voert daartoe aan dat getracht had moeten worden die dagvaarding uit te reiken op het door de verdachte opgegeven adres [a-straat] 57B te [plaats] in plaats van op het huisnummer 57D.
2.2.
Op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de plaatsvervangend Advocaat-Generaal is het middel gegrond. De Hoge Raad zal de appeldagvaarding nietig verklaren.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
verklaart de appeldagvaarding nietig.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 oktober 2018.
Conclusie 28‑08‑2018
Inhoudsindicatie
Conclusie plv. AG. Betekeningsperikelen. Art. 588.1 Sv. Slagende klacht inzake de betekening van de dagvaarding. Strekt tot vernietiging.
Nr. 17/01193 Zitting: 28 augustus 2018 (bij vervroeging) | Mr. D.J.M.W. Paridaens Conclusie inzake: [verdachte] |
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (zittingsplaats: Arnhem) heeft bij arrest van 21 oktober 2016 de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
Namens de verdachte heeft mr. M. Berndsen, advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt over ’s hofs (impliciete) oordeel dat de appeldagvaarding op juiste wijze is uitgereikt.
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 21 oktober 2016 blijkt het volgende:
‘Op vordering van de advocaat-generaal verleent het hof verstek tegen de niet verschenen verdachte.
De advocaat-generaal voert het woord, leest de vordering voor en legt die aan het hof over.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van het gerechtshof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van heden.”
5. Het arrest van het hof van 21 oktober 2016 houdt het volgende in (dikgedrukt in het origineel):
“Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hof ziet in deze zaak aanleiding toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte geen bezwaren heeft opgegeven tegen het hierboven genoemde vonnis en het hof ook zelf geen redenen ziet die een inhoudelijke behandeling van de zaak noodzakelijk maken. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep.”
6. In de kern klaagt het middel dat het hof niet begrijpelijk (impliciet) heeft geoordeeld dat de dagvaarding overeenkomstig het bepaalde in art. 588, eerste lid, aanhef en sub b onder 2 Sv op juiste wijze is uitgereikt. Het (voorgedrukte) adres op de akte van uitreiking van de dagvaarding, te weten [a-straat] 57 B te [plaats] , is weliswaar juist, maar uit de handgeschreven tekst op deze akte blijkt dat de aanbieder heeft getracht de dagvaarding uit te reiken op een ander adres, te weten [a-straat] 57 D te [plaats] . Uit de op voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad verzonden stukken blijkt, voor zover relevant voor de beoordeling van het middel, het volgende:
i) Blijkens de appelakte is op 11 april 2016 namens de verdachte appel ingesteld tegen het vonnis van 29 maart 2016 van de politierechter. Het adres van de verdachte luidt volgens deze appelakte [a-straat] 57 B te [plaats] ;
ii) Uit de informatiestaat SKDB-persoon van 6 oktober 2016 blijkt dat de verdachte vanaf 29 april 2015 in de Basisregistratie Personen (BRP) ingeschreven heeft gestaan op het adres [a-straat] 57 B te [plaats] , maar dat hij sinds 31 maart 2016 geregistreerd staat als ‘Vertrokken Onbekend Waarheen’. Wel is het adres [a-straat] 57 B te [plaats] op 29 juni 2016 geregistreerd als laatst opgegeven woon- of verblijfplaats.
iii) Bij de stukken bevinden zich twee (appel)dagvaardingen gericht aan de verdachte van 23 augustus 2016. Een van die dagvaardingen vermeldt dat de verdachte ‘thans zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande’ is en de anderevermeldt het adres [a-straat] 57 B te [plaats] .
iv) De eerst genoemde dagvaarding is gezien de akte van uitreiking (NP) op 26 augustus 2016 uitgereikt aan de griffier van de rechtbank Midden Nederland, omdat van de verdachte geen woon- of verblijfplaats bekend is.
v) De akte van uitreiking (NP) van de laatst genoemde dagvaarding vermeldt als adres [a-straat] 57 B te [plaats] . De handgeschreven tekst van de aanbieder, zijnde een medewerker van de Interdepartementale Post- en Koeriersdienst, luidt dat de dagvaarding op 20 september 2016 te “ [a-straat] 57 D [plaats] ” niet kon worden uitgereikt, omdat op dit adres niemand werd aangetroffen. Op 29 september 2016 is de dagvaarding vervolgens teruggezonden aan de afzender. Uit de akte blijkt verder dat op 4 oktober 2016 op grond van artikel 588a Sv een afschrift van de dagvaarding (per gewone post) is verzonden aan het op voorzijde van de akte genoemde adres ( [a-straat] 57 B te [plaats] ), zijnde het door de verdachte opgegeven adres in Nederland.
7. Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Indien de dagvaarding dient te worden uitgereikt aan een verdachte die niet staat ingeschreven in de BRP, vindt die uitreiking plaats aan zijn (bekende) woon- of verblijfplaats. De betekening aan dit adres geschiedt aan de geadresseerde in persoon of aan een ander die zich op dat adres bevindt en zich bereid verklaart het stuk onverwijld aan hem te doen toekomen. Indien niemand wordt aangetroffen, wordt op dat adres een bericht achtergelaten met vermelding van een adres waar de gerechtelijke brief kan worden afgehaald. De onbekendheid van een feitelijke woon- of verblijfplaats kan niet worden aangenomen, indien niet is getracht de uitreiking van de dagvaarding te doen plaatsvinden op een uit de stukken van het geding blijkend – voor de hand liggend en niet door latere opgave achterhaald – adres dat redelijkerwijs als feitelijke woon- of verblijfplaats van de verdachte zou kunnen gelden.1.In het geval het een appeldagvaarding betreft, kan in zo’n geval worden genoemd het adres dat de verdachte in de appelakte heeft doen opnemen.2.De algemene gedragslijn moet zijn dat zoveel als redelijkerwijs kan worden verlangd, wordt gepoogd de verdachte te informeren over de dagvaarding.3.
8. De verdachte in de onderhavige zaken stond sinds 31 maart 2016 niet meer ingeschreven in de BRP. Wel was ten tijde van het dagvaarden in hoger beroep een door de verdachte opgegeven vaste woon- of verblijfplaats bekend, te weten [a-straat] 57 B te [plaats] . Gezien hetgeen hiervoor is vooropgesteld, moest de dagvaarding op dit adres worden uitgereikt. Echter, de handgeschreven tekst van de aanbieder op de akte van uitreiking houdt in dat is getracht de dagvaarding uit te reiken op de [a-straat] 57 D, alwaar niemand aanwezig was. Het leidt m.i. geen twijfel dat op de akte van uitreiking een ‘D’ staat geschreven en geen ‘B’, terwijl ik geen aanwijzingen heb aangetroffen op basis waarvan kan worden aangenomen dat sprake is van een kennelijke verschrijving. De latere toezending per post van een afschrift van de dagvaarding aan het juiste adres kan deze fout voorts niet repareren.4.
9. Gezien het voorgaande en mede in aanmerking genomen de omstandigheid dat niet blijkt dat het hof enig onderzoek heeft gedaan naar het verschil in de op de akte van uitreiking genoemde adressen, acht ik de in het arrest besloten liggende beslissing van het hof dat de dagvaarding in hoger beroep op geldige wijze is betekend, meer in het bijzonder dat is voldaan aan het bepaalde in artikel 588, eerste lid onder b onder 2 Sv, ontoereikend gemotiveerd. Dit brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven.
10. Het middel slaagt.
11. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
12. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot nietig verklaring van de dagvaarding in hoger beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 28‑08‑2018
Zie (onder andere) HR 16 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3320 en HR 20 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3889.
Zie: G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, bewerkt door M.J. Borgers, Deventer: Kluwer 2014, p. 750.
Zie (de aan) HR 15 mei 2001, ECLI:NL:HR:2001:ZD2676, (voorafgaande conclusie (ECLI:NL:PHR:2001:ZD2676) van mijn voormalig ambtgenoot Vellinga).