HR, 27-03-2012, nr. S 10/05215
ECLI:NL:HR:2012:BV6665
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
27-03-2012
- Zaaknummer
S 10/05215
- LJN
BV6665
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BV6665, Uitspraak, Hoge Raad, 27‑03‑2012; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2010:BM9992, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BV6665
Beroepschrift, Hoge Raad, 29‑12‑2010
- Vindplaatsen
NJ 2013/50 met annotatie van P. Mevis
SR-Updates.nl 2013-0055
Uitspraak 27‑03‑2012
Inhoudsindicatie
OM-cassatie. Art 184.1 Sr eist een “krachtens wettelijk voorschrift” gedane vordering. Een dergelijk voorschrift moet uitdrukkelijk inhouden dat de betrokken ambtenaar gerechtigd is tot het doen van een vordering (vgl. HR LJN BB4108). De tenlastelegging houdt in dat de vordering van de daar genoemde agenten aan de verdachte om te vertrekken, is gedaan krachtens art. 7 van de APV Tilburg. In aanmerking genomen dat deze bepaling niet uitdrukkelijk inhoudt dat de politieambtenaar is gerechtigd tot het doen van een vordering als waarvan te dezen sprake is, geeft ’s Hofs oordeel dat de vordering niet “krachtens wettelijk voorschrift” is gedaan, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
27 maart 2012
Strafkamer
nr. S 10/05215
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 30 juni 2010, nummer 20/001665-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft bij aanvullende conclusie geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt over de door het Hof gegeven vrijspraak, in die zin dat het Hof is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting omtrent de in de tenlastelegging voorkomende woorden "krachtens artikel 7 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Tilburg, in elk geval krachtens enig wettelijk voorschrift".
2.2.1. Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 27 december 2007 te Tilburg opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens artikel 7 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Tilburg, in elk geval krachtens enig wettelijk voorschrift, gedaan door [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2], ambtena(a)r(en) van politie Midden en West-Brabant, die was/waren belast met de uitoefening van enig toezicht en/of die was/waren belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze ambten(a)ar(en) hem had(den) bevolen, althans van hem had(den) gevorderd om zich te verwijderen, althans te verplaatsen/begeven in een door die ambtena(a)r(en) van politie Midden en West-Brabant aangegeven richting, geen gevolg gegeven aan dit bevel of die vordering."
2.2.2. Het Hof heeft de verdachte van het hem tenlastegelegde vrijgesproken en daartoe het volgende overwogen:
"De tenlastelegging is toegespitst op het misdrijf van artikel 184, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van de feitelijke gang van zaken overweegt het hof als volgt.
In het proces-verbaal van bevindingen van de politie Midden en West-Brabant, district Tilburg, team Tilburg binnenstad, nummer PL204F/07-356127, d.d. 11 januari 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], respectievelijk agent en hoofdagent van politie wordt - zakelijk weergegeven - het volgende gerelateerd.
Op 27 december 2007 waren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], ambtenaren van politie Midden en West-Brabant, belast met het toezicht in het horecaconcentratiegebied in het centrum van Tilburg en bevoegd verklaard tot het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten.
Omstreeks 01.50 uur hielden zij op de openbare weg, het Piusplein, een man aan. Terwijl de verbalisanten met de aangehouden man wachtten op transport, liep de verdachte samen met twee andere mannen voorbij. Eén van hen riep tegen de verbalisanten dat zij de aangehouden man moesten loslaten omdat het zijn buurman was, waarop de drie mannen naar de verbalisanten toeliepen. Eén van de mannen trachtte vervolgens de arm van de aangehouden man vast te pakken. [Verbalisant 1] heeft de mannen daarop te kennen gegeven dat zij afstand dienden te houden. Nadat de mannen geen aanstalten gaven gehoor te geven aan het verzoek, heeft [verbalisant 1] hun gevorderd afstand te houden. Twee van de mannen, waaronder de verdachte, voldeden niet aan deze vordering en trachtten opnieuw de aangehouden man te ontzetten. Daarop is door de verbalisanten nogmaals met luide en duidelijk hoorbare stem aan de twee mannen gevorderd om het horecagebied te verlaten, waarbij zij wezen in welke richting de mannen zich dienden te verwijderen. De verdachte voldeed opnieuw niet aan de vordering, waarna hij werd aangehouden.
Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 16 juni 2010 heeft de verdachte verklaard dat hij samen met twee mannen op 27 december 2007 in het centrum van Tilburg was, dat hij zag dat een man werd aangehouden en dat één van zijn metgezellen tegen een bij de aanhouding betrokken ambtenaar van politie heeft gezegd dat zij de aangehouden man moesten loslaten omdat het zijn buurman was. Voort heeft de verdachte verklaard dat zijn metgezellen en hij, tezamen met een groep andere personen, in de buurt stonden van de aangehouden man en dat hij heeft gehoord dat hem tweemaal door een ambtenaar van politie werd gevorderd afstand te houden.
Op grond van bovenstaande is het hof van oordeel dat de verdachte op 27 december 2007 te Tilburg opzettelijk niet heeft voldaan aan een vordering, gedaan door [verbalisant 1], en [verbalisant 2] ambtenaren van politie Midden en West-Brabant, die waren belast met de uitoefening van enig toezicht en bevoegd verklaard tot het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze ambtenaren hem hadden bevolen zich te verwijderen, geen gevolg gegeven aan deze vordering.
Het ten laste gelegde misdrijf van artikel 184, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht eist evenwel dat de vordering is gedaan krachtens wettelijk voorschrift.
Het hof overweegt omtrent dit bestanddeel als volgt.
In de tenlastelegging wordt bovengenoemd bestanddeel nader gespecificeerd als een vordering, krachtens artikel 7 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Tilburg (hierna: APV Tilburg), in elk geval krachtens enig wettelijk voorschrift, gedaan.
Artikel 7 van de APV Tilburg, zoals dat op 27 december 2007 van kracht was, luidt - voor zover relevant - als volgt.
1. (...)
2. Eenieder, die op de weg aanwezig is bij enig voorval, waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.
3. (...)
Blijkens de tekst vertoont artikel 7 van de APV Tilburg een sterke verwantschap met artikel 2.1.1.1 van de door veel gemeenten gebruikte model-APV van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). De toelichting bij laatstgenoemd artikel luidt - voor zover relevant - als volgt.
Het gaat hier om bestaande politiebevoegdheden. Deze bevoegdheid berust op de artikelen 2 en 12 Politiewet. Deze bevoegdheid wordt in feite herhaald als van een gemeentelijke strafbepaling een aanwijzing, last, bevel of oordeel van een politieambtenaar een element vormt.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 29 januari 2008 (LJN: BB4108) ten aanzien van het in artikel 184, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht genoemde vereiste dat het bevel of de vordering is gedaan krachtens wettelijk voorschrift overwogen, dat een dergelijk voorschrift uitdrukkelijk moet inhouden dat de betrokken ambtenaar gerechtigd is tot het doen van een vordering. Naar het oordeel van het hof bepaalt artikel 7 van de APV Tilburg evenwel niet uitdrukkelijk dat de betrokken ambtenaar gerechtigd is tot het doen van een vordering. Immers, een zodanige bevoegdheid wordt in deze bepaling niet met zoveel woorden toegekend maar zou daarin moeten worden ingelezen.
De artikelen 2 en 12 van de Politiewet 1993, die - gezien de verwantschap tussen artikel 2.1.1.1 van de model-APV en artikel 7 van de APV Tilburg - ook in relatie lijken te staan tot laatstgenoemde bepaling, bevatten respectievelijk een algemene taakomschrijving voor de politie en de toewijzing van het gezag over de politie aan de burgemeester (waaronder het geven van "aanwijzingen") in het kader van de handhaving van de openbare orde. Deze bepalingen kunnen evenmin worden aangemerkt als een wettelijk voorschrift op basis waarvan vorderingen of bevelen kunnen worden gegeven waaraan op straffe van overtreding van artikel 184, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht moet worden voldaan.
Nu ook overigens geen wettelijk voorschrift voorhanden is, op grond waarvan de betrokken ambtenaar in onderhavig geval gerechtigd was tot het doen van de vordering, komt het hof tot het oordeel dat de vordering niet krachtens wettelijk voorschrift is gedaan, zodat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit."
2.3. De tenlastelegging is toegesneden op art. 184, eerste lid, Sr. Die bepaling eist een "krachtens wettelijk voorschrift" gedane vordering. Een dergelijk voorschrift moet uitdrukkelijk inhouden dat de betrokken ambtenaar gerechtigd is tot het doen van een vordering (vgl. HR 29 januari 2008, LJN BB4108, NJ 2008/206).
2.4. De tenlastelegging houdt in dat de vordering van de daar genoemde agenten aan de verdachte om te vertrekken, is gedaan krachtens art. 7 van de Algemene Plaatselijke Verordening Tilburg. In aanmerking genomen dat deze bepaling, die in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 6 is weergegeven, niet uitdrukkelijk inhoudt dat de ambtenaar van politie is gerechtigd tot het doen van een vordering als waarvan te dezen sprake is, geeft het oordeel van het Hof dat de vordering niet "krachtens wettelijk voorschrift" is gedaan, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
2.5. Het middel faalt derhalve.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 27 maart 2012.
Beroepschrift 29‑12‑2010
Aan de Hoge Raad der Nederlanden:
Het beroep in cassatie van rekwirant is gericht tegen het arrest van het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch van 30 juni 2010, waarbij het gerechtshof — met vernietiging van het vonnis van de politierechter in de rechtbank te Breda van 24 april 2009 — in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([land]) op [geboortedatum] 1965,
(destijds) wonende [postcode] [woonplaats], [adres],
de verdachte heeft vrijgesproken van het tenlastegelegde.
Rekwirant kan zich met deze uitspraak en de motivering daarvan niet verenigen.
Cassatiemiddel
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid meebrengt als bedoeld in artikel 79, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij in het bijzonder zijn (is) geschonden, althans niet zijn (is) nageleefd: artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht en/of artikel 7 van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Tilburg 2005 en/of artikel 350 en/of artikel 358 en/of artikel 359, in verbinding met artikel 415, van het Wetboek van Strafvordering en/of enige andere wettelijke bepaling,
aangezien het hof, zoals nader zal worden toegelicht, bij de interpretatie van de in de tenlastelegging voorkomende woorden ‘krachtens artikel 7 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Tilburg, in elk geval krachtens enig wettelijk voorschrift’ is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting en dientengevolge ook de gegeven vrijspraak ontoereikend heeft gemotiveerd.
Toelichting
1.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
‘hij op of omstreeks 27 december 2007 te Tilburg opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens artikel 7 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Tilburg, in elk geval krachtens enig wettelijk voorschrift, gedaan door [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2], ambtena(a)r(en) van politie Midden en West-Brabant, die was/waren belast met de uitoefening van enig toezicht en/of die was/waren belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze ambten(a)ar(en) hem had(den) bevolen, althans van hem had(den) gevorderd om zich te verwijderen, althans te verplaatsen/begeven in een door die ambtena(a)r(en) van politie Midden en West-Brabant aangegeven richting, geen gevolg gegeven aan dit bevel of die vordering’.
2.
Het gerechtshof heeft de verdachte van het tenlastegelegde vrijgesproken op grond van de navolgende overwegingen:
‘De tenlastelegging is toegespitst op het misdrijf van artikel 184, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van de feitelijke gang van zaken overweegt het hof als volgt.
In het proces-verbaal van bevindingen van de politie Midden en West-Brabant, district Tilburg, team Tilburg binnenstad, nummer PL204F/07-356127, d.d. 11 januari 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], respectievelijk agent en hoofdagent van politie wordt-zakelijk weergegeven — het volgende gerelateerd.
Op 27 december 2007 waren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], ambtenaren van politie Midden en West-Brabant, belast met het toezicht in het horecaconcentratiegebied in het centrum van Tilburg en bevoegd verklaard tot het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten. Omstreeks 01.50 uur hielden zij op de openbare weg, het Piusplein, een man aan. Terwijl de verbalisanten met de aangehouden man wachtten op transport, liep de verdachte samen met twee andere mannen voorbij. Eén van hen riep tegen de verbalisanten dat zij de aangehouden man moesten loslaten omdat het zijn buurman was, waarop de drie mannen naar de verbalisanten toeliepen.
Eén van de mannen trachtte vervolgens de arm van de aangehouden man vast te pakken. [verbalisant 1] heeft de mannen daarop te kennen gegeven dat zij afstand dienden te houden. Nadat de mannen geen aanstalten gaven gehoor te geven aan het verzoek, heeft [verbalisant 1] hun gevorderd afstand te houden.
Twee van de mannen, waaronder de verdachte, voldeden niet aan deze vordering en trachtten opnieuw de aangehouden man te ontzetten. Daarop is door de verbalisanten nogmaals met luide en duidelijk hoorbare stem aan de twee mannen gevorderd om het horecagebied te verlaten, waarbij zij wezen in welke richting de mannen zich dienden te verwijderen. De verdachte voldeed opnieuw niet aan de vordering, waarna hij werd aangehouden.
Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 16 juni 2010 heeft de verdachte verklaard dat hij samen met twee mannen op 27 december 2007 in het centrum van Tilburg was, dat hij zag dat een man werd aangehouden en dat één van zijn metgezellen tegen een bij de aanhouding betrokken ambtenaar van politie heeft gezegd dat zij de aangehouden man moesten loslaten omdat het zijn buurman was. Voort heeft de verdachte verklaard dat zijn metgezellen en hij, tezamen met een groep andere personen, in de buurt stonden van de aangehouden man en dat hij heeft gehoord dat hem tweemaal door een ambtenaar van politie werd gevorderd afstand te houden.
Op grond van bovenstaande is het hof van oordeel dat de verdachte op 27 december 2007 te Tilburg opzettelijk niet heeft voldaan aan een vordering, gedaan door [verbalisant 1], en [verbalisant 2] ambtenaren van politie Midden en West-Brabant, die waren belast met de uitoefening van enig toezicht en bevoegd verklaard tot het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze ambtenaren hem hadden bevolen zich te verwijderen, geen gevolg gegeven aan deze vordering.
Het ten laste gelegde misdrijf van artikel 184, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht eist evenwel dat de vordering is gedaan krachtens wettelijk voorschrift.
Het hof overweegt omtrent dit bestanddeel als volgt.
In de tenlastelegging wordt bovengenoemd bestanddeel nader gespecificeerd als een vordering, krachtens artikel 7 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Tilburg (hierna: APV Tilburg), in elk geval krachtens enig wettelijk voorschrift, gedaan.
Artikel 7 van de APV Tilburg, zoals dat op 27 december 2007 van kracht was, luidt — voor zover relevant — als volgt.
- 1.
(…)
- 2.
Eenieder, die op de weg aanwezig is bij enig voorval, waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.
- 3.
(…)
Blijkens de tekst vertoont artikel 7 van de APV Tilburg een sterke verwantschap met artikel 2.1.1.1 van de door veel gemeenten gebruikte model-APV van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). De toelichting bij laatstgenoemd artikel luidt — voor zover relevant — als volgt.
Het gaat hier om bestaande politiebevoegdheden. Deze bevoegdheid berust op de artikelen 2 en 12 Politiewet. Deze bevoegdheid wordt in feite herhaald als van een gemeentelijke strafbepaling een aanwijzing, last, bevel of oordeel van een politieambtenaar een element vormt
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 29 januari 2008 (LJN: BB4108) ten aanzien van het in artikel 184, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht genoemde vereiste dat het bevel of de vordering is gedaan krachtens wettelijk voorschrift overwogen, dat een dergelijk voorschrift uitdrukkelijk moet inhouden dat de betrokken ambtenaar gerechtigd is tot het doen van een vordering. Naar het oordeel van het hof bepaalt artikel 7 van de APV Tilburg evenwel niet uitdrukkelijk dat de betrokken ambtenaar gerechtigd is tot het doen van een vordering. Immers, een zodanige bevoegdheid wordt in deze bepaling niet met zoveel woorden toegekend maar zou daarin moeten worden ingelezen.
De artikelen 2 en 12 van de Politiewet 1993, die — gezien de verwantschap tussen artikel 2.1.1.1 van de model-APV en artikel 7 van de APV Tilburg — ook in relatie lijken te staan tot laatstgenoemde bepaling, bevatten respectievelijk een algemene taakomschrijving voor de politie en de toewijzing van het gezag over de politie aan de burgemeester (waaronder het geven van ‘aanwijzingen’) in het kader van de handhaving van de openbare orde. Deze bepalingen kunnen evenmin worden aangemerkt als een wettelijk voorschrift op basis waarvan vorderingen of bevelen kunnen worden gegeven waaraan op straffe van overtreding van artikel 184, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht moet worden voldaan.
Nu ook overigens geen wettelijk voorschrift voorhanden is, op grond waarvan de betrokken ambtenaar in onderhavig geval gerechtigd was tot het doen van de vordering, komt het hof tot het oordeel dat de vordering niet krachtens wettelijk voorschrift is gedaan, zodat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.’
3.1.
Artikel 7, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Tilburg 2005, hierna te noemen: APV Tilburg, luidt — voor zover hier van belang — als volgt:
‘Eenieder, die op de weg aanwezig is bij enig voorval, waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.’
3.2.
Artikel 184, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) bepaalt:
‘Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, alsmede hij die opzettelijk enige handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.’
3.3.
Artikel 2 van de Politiewet 1993 luidt als volgt:
‘De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.’
4.1.
De steller van de tenlastelegging heeft beoogd de verdachte te verwijten het misdrijf van artikel 184, eerste lid, Sr te hebben begaan, door op 27 december 2007 te Tilburg niet te voldoen aan een bevel, door twee politieambtenaren gegeven krachtens artikel 7, tweede lid, APV Tilburg.
4.2.
Vooropgesteld moet worden dat de in de tenlastelegging voorkomende woorden ‘een bevel (…) krachtens (…) wettelijk voorschrift’ in dezelfde betekenis zijn gebezigd als aan die bewoordingen toekomt in artikel 184, eerste lid, Sr.
4.3.
In de hiervoor onder 2 weergegeven overwegingen heeft het gerechtshof gewezen op het arrest van Uw Raad van 29 januari 2008 (LJN: BB4108) en de in dat arrest geformuleerde rechtsregel, dat een bevel als bedoeld in artikel 184, eerste lid, Sr slechts krachtens wettelijk voorschrift als bedoeld in dit artikellid is gegeven, als het desbetreffende voorschrift uitdrukkelijk inhoudt dat de betrokken politieambtenaar gerechtigd is tot het geven van een zodanig bevel. Naar het oordeel van Uw Raad bevat artikel 2 van de Politiewet 1993 een algemene taakomschrijving voor de politie en kan dit wetsartikel niet worden aangemerkt als een wettelijk voorschrift op basis waarvan bevelen kunnen worden gegeven waaraan op straffe van overtreding van artikel 184, eerste lid, Sr moet worden voldaan.
4.4.
Naar het oordeel van het gerechtshof bepaalt artikel 7 APV Tilburg niet uitdrukkelijk dat de betrokken ambtenaar gerechtigd is tot het geven van een bevel. Immers, een zodanige bevoegdheid wordt in deze bepaling niet met zoveel woorden toegekend maar zou daarin moeten worden ingelezen.
4.5.
In de zaak die geleid heeft tot het hiervoor onder 4.3. genoemde arrest van Uw Raad was — voor zover hier van belang — tenlastegelegd dat de verdachte:
‘opzettelijk niet heeft voldaan aan een vordering, krachtens artikel 2 van de Politiewet 1993 gedaan door de inspecteur van politie (…), die was belast met de uitoefening van enig toezicht en die was belast met en bevoegd verklaard tot het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze ambtenaar van hem had gevorderd dat hij, verdachte zich moest verwijderen, geen gevolg gegeven aan die vordering.’
In die zaak was tenlastegelegd dat de vordering was gedaan krachtens artikel 2 van de Politiewet 1993. Dat is in de onderhavige zaak niet het geval. Tenlastegelegd is immers dat het bevel is gegeven krachtens artikel 7 APV Tilburg. In dit voorschrift is opgenomen: de verplichting voor een ieder, die op de weg aanwezig is bij enig voorval, waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.
4.6.
De gedachtegang van het gerechtshof is kennelijk de volgende geweest. Nu in artikel 7, tweede lid, APV Tilburg niet met zoveel woorden aan de politieambtenaar de bevoegdheid is toegekend om betrokkene te bevelen zijn weg te vervolgen of zich in de door die politieambtenaar aangewezen richting te verwijderen, bepaalt artikel 7 APV Tilburg niet uitdrukkelijk dat die politieambtenaar gerechtigd is tot het geven van een zodanig bevel.
Deze gedachtegang gaat naar de mening van rekwirant uit van een onjuiste rechtsopvatting.
Blijkens het hiervoor onder 4.3. genoemde arrest van Uw Raad dient het desbetreffende wettelijke voorschrift slechts uitdrukkelijk in te houden dat de politieambtenaar gerechtigd is tot het geven van een bepaald bevel en is niet vereist dat de bevoegdheid van de politieambtenaar tot het geven van dat bevel uitdrukkelijk is toegekend (onderstreping door rekwirant).
Politiebevoegdheden worden niet steeds op een uniforme wijze in wettelijke voorschriften neergelegd. In dit geval ligt de politiebevoegdheid besloten in de verplichting van de burger om gevolg te geven aan een door een politieambtenaar gegeven bevel. De gerechtigdheid van de politieambtenaar om een bepaald bevel te geven wordt ontleend aan de in het wettelijk voorschrift neergelegde verplichting om aan een ‘daartoe strekkend’ bevel van de politieambtenaar gevolg te geven. De woorden ‘daartoe strekkend’ dienen aldus te worden verstaan dat door de wetgever aan de politieambtenaar de bevoegdheid is toegekend de in het wettelijk voorschrift neergelegde verplichting van de burger te doen ontstaan, zodra de in het wettelijk voorschrift genoemde omstandigheden zich voordoen. In dit geval bestonden die omstandigheden hierin dat betrokkene op de weg aanwezig was bij een voorval, waardoor wanordelijkheden ontstonden of dreigden te ontstaan.
Voor de gerechtigheid van een zodanig bevel is niet steeds vereist dat daarenboven nog eens uitdrukkelijk aan de politieambtenaar de bevoegdheid wordt toegekend om de burger datgene te bevelen waartoe het wettelijk voorschrift hem verplicht.
Indien de rechtsopvatting van het gerechtshof door Uw Raad zou worden aanvaard, zou dat betekenen dat niet alleen artikel 7, tweede lid, APV Tilburg maar ook allerlei andere soortgelijke (APV-)bepalingen zinledig zijn geworden.
Een dergelijke impliciete bevoegdheidsverlening komt immers voor in meerdere wettelijke bepalingen. Zie bijvoorbeeld artikel 24a Wet op de economische delicten (WED), dat bepaalt dat een ieder verplicht is aan de opsporingsambtenaren binnen de door hen gestelde redelijke termijn alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kunnen vorderen bij de uitoefening van de hen krachtens titel III van die wet toekomende bevoegdheden. Het opzettelijk niet voldoen aan een vordering op grond van artikel 24a WED is strafbaar gesteld in artikel 26 WED dat bepaalt dat het opzettelijk niet voldoen aan een vordering, krachtens enig voorschrift van de WED gedaan door een opsporingsambtenaar een economisch delict is, waarop op grond van artikel 1 onder 5 jo. artikel 2 lid 5 en artikel 6 lid 1 onder 2 WED straf is gesteld.
4.7.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het gerechtshof zowel artikel 184, eerste lid, Sr als artikel 7, tweede lid, APV Tilburg heeft geschonden. Dientengevolge heeft het gerechtshof ook de gegeven vrijspraak ontoereikend gemotiveerd.
5.
Indien het cassatiemiddel doel treft, zal het arrest van het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch van 30 juni 2010 niet in stand kunnen blijven. Rekwirant verzoekt Uw Raad dan ook dit arrest te vernietigen en vervolgens te bevelen hetgeen overeenkomstig de bepalingen der wet behoort of had behoren te geschieden.
's‑Gravenhage, 29 december 2010
L. Plas
Plaatsvervangend advocaat-generaal bij het ressortsparket 's‑Hertogenbosch