Einde inhoudsopgave
Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2066 inzake de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 601/2012 van de Commissie
Artikel 54 Specifieke bepalingen voor biobrandstoffen
Geldend
Geldend vanaf 07-11-2023
- Redactionele toelichting
De datum van afkondiging is gecorrigeerd via een rectificatie (PbEU L 2023/90045).
- Bronpublicatie:
17-10-2023, PbEU L 2023, 2023/2122 (uitgifte: 18-10-2023, regelingnummer: 2023/2122)
- Inwerkingtreding
07-11-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
17-10-2023, PbEU L 2023, 2023/2122 (uitgifte: 18-10-2023, regelingnummer: 2023/2122)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Lucht
1.
Voor gemengde brandstoffen mag de vliegtuigexploitant ofwel uitgaan van de afwezigheid van biobrandstof en een standaard fossiele fractie van 100 % toepassen, ofwel een biobrandstoffractie bepalen overeenkomstig lid 2 of 3. De vliegtuigexploitant mag ook zuivere biobrandstoffen met een biomassafractie van 100 % rapporteren.
2.
Indien biobrandstoffen fysisch zijn gemengd met fossiele brandstoffen en in fysiek identificeerbare partijen door het vliegtuig worden getankt, mag de vliegtuigexploitant analyses uitvoeren in overeenstemming met de artikelen 32 tot en met 35 om de biomassafractie te bepalen, op basis van een relevante norm en de in die artikelen uiteengezette analytische methoden, mits het gebruik van deze norm en die analytische methoden door de bevoegde autoriteit is goedgekeurd. Indien de vliegtuigexploitant aan de bevoegde autoriteit bewijst dat dergelijke analyses tot onredelijke kosten zouden leiden of technisch niet haalbaar zijn, mag de vliegtuigexploitant de schatting van het biobrandstofgehalte baseren op een massabalans van gekochte fossiele brandstoffen en biobrandstoffen.
Daarnaast toont de vliegtuigexploitant ten genoegen van de bevoegde autoriteit aan dat de biobrandstof onmiddellijk na het tanken van brandstof voor de vlucht aan die vlucht is toegewezen.
Indien meerdere opeenvolgende vluchten worden uitgevoerd zonder tussen die vluchten te tanken, verdeelt de vliegtuigexploitant de hoeveelheid biobrandstof en wijst hij deze aan deze vluchten toe in verhouding tot de emissies van die vluchten, die aan de hand van de voorlopige emissiefactor zijn berekend.
3.
Indien gekochte partijen biobrandstof niet fysiek door een specifiek vliegtuig worden getankt, gebruikt de vliegtuigexploitant geen analyses om de biomassafractie van de gebruikte brandstoffen te bepalen.
Wanneer biobrandstof op een luchtvaartterrein niet fysiek aan een specifieke vlucht kan worden toegeschreven, kent de vliegtuigexploitant de biobrandstoffen toe aan zijn vluchten waarvoor overeenkomstig artikel 12, lid 3, van Richtlijn 2003/87/EG emissierechten moeten worden ingeleverd, in verhouding tot de emissies van die vluchten die vanaf dat luchtvaartterrein vertrekken, berekend aan de hand van de voorlopige emissiefactor.
De vliegtuigexploitant mag de biomassafractie bepalen met gebruik van aankoopbescheiden van biobrandstof met een gelijkwaardig energiegehalte, mits de vliegtuigexploitant ten genoegen van de bevoegde autoriteit aantoont dat de biobrandstof in de verslagperiode, of drie maanden voor het begin of drie maanden na het einde van die verslagperiode, aan het brandstofsysteem van het luchtvaartterrein van vertrek is geleverd.
3 bis.
Voor de toepassing van de leden 2 en 3 van dit artikel toont de vliegtuigexploitant ten genoegen van de bevoegde autoriteit aan dat:
- a)
de geclaimde totale hoeveelheid biobrandstof niet groter is dan het totale brandstofverbruik van die vliegtuigexploitant voor vluchten waarvoor overeenkomstig artikel 12, lid 3, van Richtlijn 2003/87/EG emissierechten moeten worden ingeleverd vanaf het luchtvaartterrein waar de biobrandstof wordt geleverd;
- b)
de hoeveelheid biobrandstof voor vluchten waarvoor overeenkomstig artikel 12, lid 3, van Richtlijn 2003/87/EG emissierechten moeten worden ingeleverd niet groter is dan de totale hoeveelheid gekochte biobrandstof, waarvan de totale hoeveelheid aan derden verkochte biobrandstof wordt afgetrokken;
- c)
de totale biomassafractie van de aan vluchten toegewezen biobrandstof per luchtvaartterreincombinatie niet hoger is dan de maximale bijmengingslimiet voor die biobrandstof, zoals gecertificeerd volgens een erkende internationale norm;
- d)
dezelfde hoeveelheid biobrandstof niet dubbel wordt geteld, en met name dat niet wordt beweerd dat de gekochte biobrandstof in een eerder rapport, door anderen of in een ander systeem wordt gebruikt.
Voor de toepassing van de eerste alinea, punten a) tot en met c), wordt brandstof die na een vlucht en vóór het tanken in tanks achterblijft geacht 100 % fossiele brandstof te zijn.
Om de naleving van de in de eerste alinea, punt d), van dit lid bedoelde vereisten aan te tonen, mag de vliegtuigexploitant gegevens gebruiken die zijn bewaard in de Uniedatabank die is opgezet in overeenstemming met artikel 28, lid 2, van Richtlijn (EU) 2018/2001.
4.
De emissiefactor voor biobrandstof is nul.
Voor de toepassing van dit lid is het bepaalde in artikel 38, lid 5, van toepassing op de verbranding van biobrandstof door vliegtuigexploitanten.
De emissiefactor van elke gemengde brandstof wordt berekend en gerapporteerd als de voorlopige emissiefactor, vermenigvuldigd met de fossiele fractie van de brandstof.