Einde inhoudsopgave
Verordening (EG) Nr. 2157/2001 betreffende het statuut van de Europese vennootschap (SE)
Artikel 3 [Oprichting dochter-SE door SE]
Geldend
Geldend vanaf 08-10-2004
- Bronpublicatie:
08-10-2001, PbEG 2001, L 294 (uitgifte: 10-11-2001, regelingnummer: 2157/2001)
- Inwerkingtreding
08-10-2004
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
08-10-2001, PbEG 2001, L 294 (uitgifte: 10-11-2001, regelingnummer: 2157/2001)
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Europees ondernemingsrecht
1.
Voor de toepassing van artikel 2, leden 1, 2 en 3, wordt de SE beschouwd als een naamloze vennootschap die beheerst wordt door het recht van de lidstaat waar zij haar statutaire zetel heeft.
2.
Een SE kan zelf één of meer dochtervennootschappen in de vorm van een SE oprichten. De voorschriften van de lidstaat waar de dochter-SE haar statutaire zetel heeft, volgens welke een naamloze vennootschap meer dan één aandeelhouder moet hebben, zijn niet van toepassing op de dochter-SE. De nationale voorschriften vastgesteld ter uitvoering van Twaalfde Richtlijn 89/667/EEG van de Raad van 21 december 1989 inzake het vennootschapsrecht betreffende eenpersoonsvennootschappen met beperkte aansprakelijkheid (1) zijn van overeenkomstige toepassing.
Voetnoten
PB L 395 van 30.12.1989, blz. 40. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Akte van toetreding van 1994.