Hof Den Haag, 02-07-2019, nr. 200.258.911/01
ECLI:NL:GHDHA:2019:2227
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
02-07-2019
- Zaaknummer
200.258.911/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2019:2227, Uitspraak, Hof Den Haag, 02‑07‑2019; (Hoger beroep)
Uitspraak 02‑07‑2019
Inhoudsindicatie
wsnp
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.258.911/01
Insolventienummer rechtbank : C/10/18/471 R
arrest van 2 juli 2019
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. P. van Tour te Rotterdam.
Het geding
Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 30 augustus 2018 is ten aanzien van [appellant] de schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard. Deze schuldsaneringsregeling is op verzoek van de bewindvoerder, met instemming van de rechter-commissaris, beëindigd bij vonnis van deze rechtbank van 25 april 2019. Tegen laatstbedoeld vonnis heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij het op 3 mei 2019 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift (met producties). Het hof heeft daarna van [appellant] nog de processtukken van de eerste aanleg ontvangen en een aanvullende productie (nr. 10). Van M.A.T. Noordzij, de bewindvoerder, heeft het hof de openbare verslagen en een reactie op het beroepschrift ontvangen.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 juni 2019, waarbij [appellant] is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat en [ambulant hulpverlener] (ambulant hulpverlener). Verder is J.F. Stobbe verschenen namens de bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling.
De beoordeling van het hoger beroep
1. De rechtbank heeft de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [appellant] beëindigd op grond van het oordeel dat hij een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt en hij door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling belemmert dan wel frustreert.
De rechtbank heeft daarbij onder meer overwogen dat [appellant] een misdrijf heeft gepleegd gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling hetgeen in strijd is met het wezen en de doelstellingen van deze regeling. Bovendien heeft hij zich verwijtbaar aan het risico blootgesteld dat hij, ingeval van bestraffing, de uitvoering van de schuldsaneringsregeling zou kunnen belemmeren dan wel frustreren, welk risico zich heeft verwezenlijkt gelet op de detentie van [appellant]. Voorts vloeit uit hetgeen de bewindvoerder naar voren heeft gebracht voort dat [appellant] zich weinig aantrekt van de regels van de schuldsaneringsregeling. Zo stond hij in januari 2019 op het punt om zonder voorafgaand overleg of toestemming naar Curaçao te vertrekken en heeft hij zonder toestemming een auto op zijn naam laten zetten.
Dat de tekortkomingen [appellant] niet aan te rekenen zijn, is onvoldoende aannemelijk geworden. [appellant] heeft er ook onvoldoende blijk van gegeven zich in het vervolg wel aan de verplichtingen te kunnen houden en een saneringsgezinde houding aan te nemen om de regeling tot een goed einde te brengen, aldus de rechtbank.
2. De grieven van [appellant] komen er kort gezegd op neer dat de tekortkomingen hem gelet op zijn intellectuele capaciteiten, niet kunnen worden toegerekend en dat geen sprake is van onwil maar van onkunde. [appellant] is van oktober 2016 tot juni 2017 opgenomen geweest bij Delta (psychiatrisch ziekenhuis). De rapporterend psychiater heeft in het kader van een trajectconsult op 14 maart 2019 opgemerkt dat er ondanks indicatie daartoe nog geen behandeling is gestart. Die behandeling zal binnenkort kunnen aanvangen. Als gevolg van zijn beperkingen heeft hij er niet bij stilgestaan dat hij de bewindvoerder had moeten informeren over zijn voornemen om naar Curaçao te gaan. Het betrof overigens een door zijn familie betaalde vakantie, die uiteindelijk niet is doorgegaan. De auto die hij op zijn naam heeft laten registreren, is ook betaald door zijn familie, die hem ook zou ondersteunen met de kosten van onderhoud en gebruik ervan, zodat hij meer mobiel zou zijn.
Er is geen concreet nadeel te verwachten van het feit dat [appellant] gedetineerd is geweest en wellicht nog eerder een opgelegde straf moet ondergaan (tegen het strafvonnis is hoger beroep ingesteld), aangezien hij nog is vrijgesteld van de sollicitatieverplichting en een bijstandsuitkering ontvangt. Voor het geval als gevolg van de detentie nieuwe schulden zijn dan wel nog zullen ontstaan, verzoekt [appellant] de schuldsaneringsregeling te verlengen met de tijd van de detentie, zodat hij die schulden kan aflossen.
3. De bewindvoerder stelt zich op het standpunt dat het plegen van misdrijven in strijd is met het wezen en de doelstellingen van de schuldsaneringsregeling. Reeds door het plegen van een misdrijf is [appellant] zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling niet nagekomen.
Daarnaast is er door de detentie een nieuwe schuld ontstaan, te weten een huurachterstand van twee maanden. Van bijzondere omstandigheden die een verlenging van de regeling rechtvaardigen, is geen sprake. Dat de detentie niet heeft geleid tot een concreet nadeel voor de schuldeisers omdat [appellant] is vrijgesteld van de sollicitatieverplichting, doet er niet aan af dat hij door die detentie niet in staat is geweest te werken aan zijn herstel en/of re-integratie, waardoor niet is voldaan aan de inspanningsverplichting.
[appellant] heeft er onvoldoende blijk van gegeven zich in het vervolg wel aan de verplichtingen te kunnen houden en een saneringsgezinde houding aan te nemen.
4. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat [appellant] zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren is nagekomen en die regeling door zijn doen/nalaten heeft belemmerd, doordat hij wegens het plegen van een misdrijf voor een periode van vier maanden gedetineerd is geweest. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen druist dat in tegen het wezen en de doelstellingen van de schuldsaneringsregeling en vormt dat alleen al voldoende aanleiding voor tussentijdse beëindiging van die regeling voor [appellant]. Bovendien is [appellant] als gevolg van zijn detentie gedurende vier maanden zijn inspanningsverplichting (herstel en/of re-integratie) niet nagekomen en is er een nieuwe schuld (€ 1.055,84 aan Havensteder) ontstaan. Dat de tekortkomingen niet toerekenbaar zijn, is niet aannemelijk geworden.
5. Niettemin is er in dit geval aanleiding voor een uitzondering. Het hof is er voldoende van overtuigd geraakt dat [appellant] alles in het werk stelt om zijn misstap te corrigeren en alsnog tot een succesvolle sanering van zijn schuldenlast te komen. [appellant] ziet in dat hij in de schuldsaneringsregeling niet zijn eigen koers kan varen en dat hij (onder andere) de bewindvoerder steeds, zowel gevraagd als uit eigen beweging, dient te informeren over alle zaken die van belang kunnen zijn voor (het verloop) van de schuldsaneringsregeling. Het hof neemt voorts in aanmerking dat in geval van beëindiging van de schuldsaneringsregeling [appellant] tien jaar geen beroep meer kan doen op die regeling, terwijl er ten tijde van de toelating kennelijk signalen waren dat zijn situatie zich juist had gestabiliseerd en hij op de goede weg was. Voorts is kort na aanvang van de schuldsaneringsregeling, in oktober 2018, het beschermingsbewind uitgesproken en zal, zo begrijpt het hof, binnenkort het psychiatrisch behandeltraject aanvangen.
Bij deze stand van zaken acht het hof een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling een te zware sanctie, ook omdat die regeling nog maar kort liep toen [appellant] de fout inging. Een verlenging van de looptijd is echter wel op zijn plaats. Voor de termijn daarvan zal het hof uitgaan van de periode waarin sprake is geweest van een tekortkoming in de verplichtingen, te weten de detentieperiode van 4 maanden, en de duur van een eerdere voorwaardelijk opgelegde straf (65 dagen en 6 weken) die mogelijk nog ten uitvoer zal worden gelegd. Die termijn, afgerond op 7 maanden, dient [appellant] ook te benutten om de huurachterstand bij Havensteder in te lopen.
6. Het hof wijst [appellant] er met klem op dat hem hiermee een tweede kans wordt geboden om de schuldsaneringsregeling tot een goed einde te brengen. Gelet op het voorgaande dient hij ervan doordrongen te zijn dat hij zich daarbij verder geen enkele misstap meer kan permitteren. Indien de verplichtingen niet stipt worden nagekomen en de bewindvoerder niet onverwijld wordt voorzien van alle relevante informatie, kan dat alsnog leiden tot beëindiging van de regeling dan wel het weigeren van de schone lei. Het hof vertrouwt erop dat [appellant] dat niet meer zal laten gebeuren.
7. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden vonnis dient te wordenvernietigd.
De beslissing
Het hof:
- vernietigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 25 april 2019;
en opnieuw rechtdoende:
- verlengt de looptijd van de schuldsaneringsregeling met 7 maanden, derhalve tot 30 maart 2022, waarbij [appellant] dient te blijven voldoen aan alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen;
- verwijst de zaak naar voornoemde rechtbank ter voortzetting van de schuldsaneringsregeling.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.A. van Dorp, H.J. van Kooten en A.J. Berends, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 juli 2019 in aanwezigheid van de griffier.