Proceskostenveroordeling en toegang tot de rechter in IE-zaken
Einde inhoudsopgave
Proceskostenveroordeling en toegang tot de rechter in IE-zaken (BPP nr. XIX) 2017/52:52 Het overzicht van Europese randvoorwaarden waaraan nationale proceskostenregels moeten voldoen
Proceskostenveroordeling en toegang tot de rechter in IE-zaken (BPP nr. XIX) 2017/52
52 Het overzicht van Europese randvoorwaarden waaraan nationale proceskostenregels moeten voldoen
Documentgegevens:
C.J.S. Vrendenbarg, datum 15-12-2017
- Datum
15-12-2017
- Auteur
C.J.S. Vrendenbarg
- JCDI
JCDI:ADS578975:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Zie ook Krans 2010, p. 93-96.
De Handhavingsrichtlijn zelf dient overigens in overeenstemming te zijn met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit (zie par. 2.4. en nr. 36b hiervoor en zie Jans, Prechal & Widdershoven 2015, p. 191). In het navolgende staat de vraag centraal, in hoeverre de Nederlandse implementatie van de richtlijnbepaling van art. 14 in Nederland EU-conform is.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Nationale proceskostenregelingen in civiele procedures worden langs verschillende lijnen beïnvloed door het EU-recht. De verschillende vereisten waaraan deze regels dienen te voldoen laten zich categoriseren in civiele procedures (i) ter handhaving van aan nationaal recht ontleende rechten; (ii) ter handhaving van aan EU-recht ontleende rechten; en (iii) ter handhaving van IE-rechten. Het overzicht kan daarmee tevens als kader dienen voor de beoordeling van de verenigbaarheid van nationale proceskostenregelingen met het EU-recht in de navolgende hoofdstukken.
(i) Procedures ter handhaving van aan nationaal recht ontleende rechten
Ten aanzien van procedures over aan nationaal recht ontleende rechtsposities geldt het beginsel van nationale procedurele autonomie, inhoudende dat lidstaten in beginsel vrij zijn bij de keuze voor proceskostenregelingen in nationale aangelegenheden. In beginsel, omdat steeds gelet moet worden op een eventuele Europese achtergrond. Te denken valt aan procedures over betalingsachterstanden in handelsrelaties. Hoewel de Richtlijn betalingsachterstanden in handelstransacties in Nederland niet heeft geleid tot omzettingswetgeving, heeft de nationale proceskostenregeling daarmee wel een EU-rechtelijke achtergrond.1 Dat betekent onder meer dat eventuele uitspraken van het HvJ EU over de uitleg van de daarin neergelegde bepaling over de proceskosten gevolgen kunnen hebben voor de praktijk.
Zoals in par. 3.2-4. ook aan de orde is gesteld, geldt art. 47 Handvest in beginsel uitsluitend in procedures met een EU-rechtelijke grondslag. Evenwel lijkt een ruime werkingssfeer van art. 47 Handvest te worden aangenomen, terwijl ook niet valt uit te sluiten dat daarvan een zekere reflexwerking uitgaat binnen de nationale rechtsorde. De rechtspraak over art. 47 Handvest kan daarom ook relevant zijn voor procedures zonder EU-rechtelijke grondslag.
(ii) Procedures ter handhaving van aan EU-recht ontleende rechten
Ten aanzien van proceskostenregelingen die van toepassing zijn op procedures over de handhaving van aan het EU-recht ontleende rechten, geldt het beginsel van nationale procedurele autonomie, begrensd door de beginselen van gelijkwaardigheid, doeltreffendheid en effectieve rechtsbescherming (par. 3.2). Met name de beginselen van doeltreffendheid en effectieve rechtsbescherming lijken in de context van proceskostenregelingen van belang te zijn.
Het doeltreffendheidsbeginsel brengt mee dat nationale proceskostenregelingen de verwezenlijking van EU-recht niet uiterst moeilijk of onmogelijk mag maken. In het kader van deze toets dient een belangenafweging plaats te vinden, die erop neerkomt dat de nationale rechter het belang van een doeltreffende bescherming van EU-recht dient af te wegen tegen het belang dat aan de (belemmerende) nationale proceskostenregeling is verbonden. De uitkomst van deze afweging zal van de omstandigheden van het concrete geval afhangen, maar ook van de vraag, in hoeverre de nationale proceskostenregeling berust op een overtuigende, ‘EU-breed’ gesteunde grondslag.
Daarnaast is het beginsel van effectieve rechtsbescherming relevant. Hoewel lidstaten bij de invulling van het beginsel van effectieve rechtsbescherming een ruime margin of appreciation worden gegund, stelt art. 47 jo. art. 52 lid 1 Handvest eisen aan de toelaatbaarheid van (financiële) beperkingen van de uitoefening daarvan. Zij dienen bij wet (in ruime zin) te zijn gesteld (het legaliteitsbeginsel), de ‘wezenlijke inhoud’ van het betreffende grondrecht te eerbiedigen en voorts dienen zij geschikt, noodzakelijk en evenredig te zijn om het nagestreefde legitieme doel te bereiken (het evenredigheidsbeginsel), par. 3.4. Dit levert meer concreet een positieve verplichting voor de lidstaten op om enerzijds te zorgen voor regelgeving waarmee wordt gewaarborgd dat de kosten voor de toegang tot de rechter niet prohibitief hoog zijn, en anderzijds ervoor te zorgen dat rechtsbijstand (in ruime zin) wordt verleend, voor zover die bijstand noodzakelijk is om de daadwerkelijke toegang tot de rechter te waarborgen. De vereisten zijn op Europees niveau zo ingevuld, dat nationale proceskostenregelingen het loser pays-beginsel tot uitgangspunt dienen te nemen, met dien verstande dat de vergoeding op basis van objectieve standaarden dient te worden vastgesteld. Met de Handhavingsrichtlijn en de conceptrichtlijn ‘minimumnormen civiele procedures in de EU’ lijkt de koers in de richting van een reële, al dan niet aan het zaaksbelang evenredige proceskostenvergoeding in civiele procedures in het algemeen te zijn ingezet.
(iii) Procedures ter handhaving van IE-rechten
Ten aanzien van de nationale regelgeving ter omzetting of ter uitvoering van (art. 14 van) de Handhavingsrichtlijn gelden andere beginselen dan de Rewe-beginselen (nr. 35).2 Zoals in hoofdstuk 2 aan de orde is gekomen, hebben de lidstaten veel vrijheid bij de keuze voor de middelen ter omzetting van de richtlijn(bepaling), in die zin dat zij verdergaande maatregelen ter bescherming van IE mogen treffen dan waarin de Handhavingsrichtlijn voorziet. Wel dient de omzettingswetgeving in de eerste plaats te voldoen aan het doeltreffendheidsvereiste, inhoudende dat deze het doel en de volle werking van de richtlijn dient te waarborgen. Dat betekent dat de proceskostenveroordeling in IE-zaken enerzijds doeltreffend, afschrikkend en evenredig dient te zijn, en anderzijds ervoor dient te worden gewaakt dat procedures in IE-zaken niet onnodig kostbaar zijn (art. 3 IE-Handhavingsrichtlijn). Specifiek met betrekking tot art. 14 IE-Handhavingsrichtlijn heeft het HvJ EU geoordeeld dat minstens een significant en passend deel van de redelijke kosten door de verliezer moet worden gedragen. Daarnaast zijn in dit hoofdstuk de beginselen van effectieve rechtsbescherming, rechtszekerheid en gelijkheid der procespartijen besproken. Op grond daarvan dient de proceskostenveroordeling in IE-zaken bij wet (in ruime zin) te zijn gesteld (legaliteitsbeginsel), de ‘wezenlijke inhoud’ van het grondrecht op toegang tot de rechter te eerbiedigen en tot slot geschikt, noodzakelijk en evenredig te zijn om het nagestreefde legitieme doel te bereiken (evenredigheidsbeginsel). Ten aanzien van de omzetting en uitvoering van art. 14 IE-Handhavingsrichtlijn gelden de in de rechtspraak van het HvJ EU geformuleerde hoge eisen van dwingende kracht, specificiteit, nauwkeurigheid en duidelijkheid. Deze eisen zijn met name zwaarwegend nu art. 14 IE-Handhavingsrichtlijn financiële consequenties kan hebben voor procespartijen. Ten slotte moet de regeling waarborgen dat een eventuele processuele of financiële ongelijkheid tussen partijen geen afbreuk doet aan het eerlijke verloop van een dergelijke procedure.
In de hoofdstukken 5 en 6 zal worden onderzocht wat de betekenis hiervan is voor de implementatie, uitleg en toepassing van art. 1019h Rv in de praktijk.