Rb. Arnhem, 14-09-2012, nr. 05/700666-12
ECLI:NL:RBARN:2012:BX7334
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
14-09-2012
- Zaaknummer
05/700666-12
- LJN
BX7334
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2012:BX7334, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 14‑09‑2012
Uitspraak 14‑09‑2012
Inhoudsindicatie
Leraar vrijgesproken van ontuchtig De rechtbank te Arnhem heeft een leraar uit het basisonderwijs vrijgesproken van het plegen van ontuchtige handelingen met vier van zijn leerlingen. Voor een deel van de tenlastegelegde handelingen is onvoldoende wettig bewijs, omdat al het bewijs daarvoor alleen berust op de verklaring van de betreffende leerling. De rechtbank ziet er vanaf om de verklaringen van de leerlingen over en weer als steunbewijs te gebruiken, in verband met mogelijke beïnvloeding van de leerlingen en hun ouders door anderen en door informatie verkregen op een door de gemeente georganiseerde voorlichtingsbijeenkomst. Die handelingen, waarvoor wel voldoende wettig bewijs voorhanden was, waren geen handelingen die seksueel van aard zijn.
Partij(en)
RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Promis II
Parketnummer : 05/700666-12
Datum zitting : 3 augustus 2012 en 31 augustus 2012
Datum uitspraak : 14 september 2012
TEGENSPRAAK
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement [geboorteplaats]
tegen
naam : [naam verdachte]
geboren op : [geboortedatum verdachte] 1956 te [geboorteplaats]
adres : [adres verdachte]
plaats : [woonplaats verdachte]
raadsman : mr. M.E. [Bosman], advocaat te Arnhem.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van de
maand september 2011 tot en met 23 maart 2012 te Groessen, gemeente Duiven,
(telkens),
ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid
toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] 2001,
hierin bestaande dat verdachte genoemde [slachtoffer 1] (telkens)
heeft betast bij en/of geknepen in en/of gewreven over diens bovenbe(e)n(en)
en/of kruisstreek en/of heeft gewreven (onder de kleding) over diens rug.
2.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van de
maand september 2006 tot en met de maand september 2008 te Groessen, gemeente
Duiven, (telkens)
ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid
toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] 1998,
hierin bestaande dat verdachte genoemde [slachtoffer 2] (telkens)
heeft betast bij en/of gewreven over en/of vastgepakt bij diens
- (boven)be(e)n(en)
en/of buik en/of kruisstreek
en/of vastgepakt om diens buik en/of (vervolgens) opgetild.
- 3.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van de
maand augustus 2011 tot en met de maand februari 2012 te Groessen, gemeente
Duiven, (telkens)
ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid
toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 3], geboren op [geboortedatum slachtoffer 3] 2000,
hierin bestaande dat verdachte genoemde [slachtoffer 3] (telkens)
heeft gewreven over en/of betast bij diens (boven)be(e)n(en) en/of
kruisstreek en/of kont.
- 4.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van de
maand augustus 2010 tot en met de maand juni 2011 te Groessen, gemeente
Duiven, (telkens)
ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid
toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 4], geboren op [geboortedatum slachtoffer 4]
2001, hierin bestaande dat verdachte genoemde [slachtoffer 4] (telkens)
heeft betast bij en/of gewreven over en/of vastgepakt bij diens
- (boven)be(e)n(en)
en/of buik en/of kruis en/of kruisstreek en/of
tegen zijn, verdachtes, lichaam heeft getrokken en/of gedrukt.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 31 augustus 2012 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. M.E. Bosman, advocaat te Arnhem.
Als benadeelde partijen hebben zich schriftelijk in het geding gevoegd:
- *
[slachtoffer 1]
- *
[slachtoffer 2]
- *
[slachtoffer 4]
Als wettelijk vertegenwoordigers van de benadeelde partijen zijn ter terechtzitt[naam ouder 2]:
- *
[namen ouders 1], ouders van [slachtoffer 1]
- *
[namen ouders 2], ouders van [slachtoffer 2]
- *
[naam ouder 1] en echtgenoot, ouders van [slachtoffer 4].
De wettelijk vertegenwoordigers van de benadeelde partijen zijn bijgestaan door de heer W. Overmars, medewerker van Slachtofferhulp Nederland.
De officier van justitie, mr. P.A. Boer, heeft gerekwireerd tot vrijspraak voor feit 3. De officier van justitie acht de feiten 1, 2 en 4 wettig en overtuigend bewezen en heeft geëist verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte, gedurende een periode van vijf jaren, het recht wordt ontnomen op het uitoefenen van zijn beroep als onderwijzer/leerkracht of ieder ander beroep waarbij hij contact heeft met kinderen.
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de officier van justitie gesteld dat deze voldoende zijn onderbouwd en daarom geheel toewijsbaar zijn, inclusief de wettelijke rente daarover. De officier van justitie heeft gevorderd de maatregel tot schadevergoeding op te leggen.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
2a. De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat het Openbaar Ministerie ten aanzien van feit 2 niet-ontvankelijk dient te worden verklaard vanwege het feit dat de voorgeschreven eis van zorgvuldigheid op grond van de "Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik" niet is nageleefd. Volgens het proces-verbaal van bevindingen dat tijdens de voorgeleiding is gebruikt, heeft op 3 april 2012 om 12:00 uur de intake plaatsgevonden en is om 10:53 uur de aangifte opgenomen. Vervolgens is in het definitieve proces-verbaal het tijdstip van de intake gewijzigd in 10:00 uur. Het voorgaande betekent dat het Openbaar Ministerie het proces-verbaal heeft aangepast om te maskeren dat, in strijd met de aanwijzing, eerst de aangifte is opgenomen en toen pas de intake is gedaan. De raadsman is van oordeel dat het aanpassen van een proces-verbaal dusdanig ernstig is, dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim dat dient te worden afgestraft met de zwaarste in aanmerking komende sanctie te weten niet-ontvankelijkheid.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft opgemerkt dat er sprake is van een kennelijke verschrijving die in het definitieve proces-verbaal is aangepast. De procedure bij zedendelicten bestaat namelijk standaard uit het afnemen van een intakegesprek en daarna pas de aangifte. De officier van justitie heeft ter terechtzitting een pagina uit een journaal overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling dat er sprake is van het herstellen van een fout. De officier van justitie is van mening dat het beter was geweest de fout te herstellen door middel van een aanvullend proces-verbaal, maar dat het verbeteren van het proces-verbaal niet dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Beoordeling door de rechtbank
In geval van onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek biedt artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering als meest vergaande sanctie de niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie. Bij de beoordeling van de zaak staat de vraag naar de herstelbaarheid voorop. Als deze negatief is beantwoord komen eventuele sancties aan de orde. Voor een niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie is, gezien de jurisprudentie van de Hoge Raad met betrekking tot dit artikel, alleen dan plaats indien de met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan dan wel de belangen van de verdachte zijn geschaad.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, nu door de verbalisanten niet is gehandeld volgens de in artikel 152 Sv vastgelegde plicht om ten spoedigste proces-verbaal op te maken van het geen door hen is bevonden. Immers, na het ontdekken van de fout in het proces-verbaal betreffende de intake, had deze fout door middel van een aanvullend proces-verbaal kenbaar moeten worden gemaakt.
De rechtbank leidt uit een ter terechtzitting door de officier van justitie overgelegd deel van het journaal dat de politie van het onderhavige onderzoek heeft bijgehouden af, dat er geen enkele twijfel bestaat dat wel volgens de "Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik" is gehandeld. Eerst heeft een intake plaatsgevonden met de moeder van [slachtoffer 2] en die is gevolgd door de aangifte, gedaan door de vader van [slachtoffer 2]. Het op onjuiste wijze corrigeren van een foutief vermeld tijdstip in een proces-verbaal wettigt nog niet de conclusie dat daardoor met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Daarom verwerpt de rechtbank het verweer en kan het openbaar ministerie ten aanzien het onder 2 tenlastegelegde in zijn strafvervolging worden ontvangen.
3. De beslissing inzake het bewijs1
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte is vanaf 1 augustus 2007 in dienst van de stichting [naam stichting] en heeft uit dien hoofde als leerkracht gewerkt op de [naam school 1] te Groessen. Daarvoor heeft hij gedurende 18 jaar als leerkracht gewerkt op de [naam school 2] in Duiven. In het schooljaar 2011-2012 heeft hij tot 23 maart 2012 lesgegeven aan een [naam groep] van de [naam school 1].2 In die klas zaten als leerlingen [slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 3].3 In het schooljaar 2007-2008 heeft verdachte lesgegeven aan de [naam groep] waarin [slachtoffer 2] als leerling van [naam groep] zat.4 [slachtoffer 4] heeft in het schooljaar 2010-2011 als leerling van [naam groep] in de [naam klas] gezeten met verdachte als leerkracht.5
Beoordeling door de rechtbank
Algemene opmerkingen
Volgens het tweede lid van art. 342 Sv - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
In de onderhavige zaak geldt voor alle feiten dat het bewijs van hetgeen verdachte verweten wordt, voor een belangrijk deel slechts te herleiden is tot één bron, namelijk telkens de verklaring van het kind in kwestie. De enkele verklaring van het betreffende kind is onvoldoende om tot een bewezenverklaring van het daarbij behorende tenlastegelegde feit te komen. Dit is slechts anders indien de verklaringen van de betrokken kinderen onderling als steunbewijs kunnen dienen of zich in het dossier ander bewijsmateriaal bevindt dat voldoende steun biedt aan de door de betrokken kinderen afgelegde belastende verklaringen.
De samenstelling van het dossier
De rechtbank overweegt hieromtrent dat zij heeft geconstateerd dat het dossier dat in deze zaak is opgemaakt tamelijk eenzijdig is samengesteld.
In het dossier bevinden zich processen-verbaal van bevindingen waarin meldingen worden gedaan over het (vermeende) handelen van verdachte van soms vele jaren geleden. Deze meldingen zijn soms niet meer dan 'onderbuikgevoelens' en zijn nadien niet nader onderzocht. Als reden voor het opnemen van deze meldingen is daarbij vaak vermeld het geven van een zogenaamd 'sfeerbeeld' over verdachte. De rechtbank benadrukt dat een op dergelijke wijze geschetst sfeerbeeld geen ondersteunend bewijs kan vormen voor de verklaringen van de in de onderhavige zaak betrokken kinderen.
Het dossier is een bundeling een aantal aangiften en verklaringen. Er is geen nader onderzoek gedaan. Nu de tenlastegelegde feiten - in tegenstelling tot de meeste zedendelicten - in aanwezigheid van de andere leerlingen zouden zijn gepleegd, in een klaslokaal waar collega's regelmatig binnenlopen, had het voor de hand gelegen dat tenminste de collega's waren verhoord waar verdachte nauw mee samenwerkte.
Voorts merkt de rechtbank op dat tijdens het onderzoek weinig tijd is geïnvesteerd in het nader onderzoeken van voor verdachte mogelijk ontlastend bewijsmateriaal, ook niet nadat verdachte in zijn verhoor van 2 juli 2012 had aangegeven dat zich kort voor de eerste aangifte een relevant voorval op het schoolplein had voorgedaan. Slechts op verzoek van de verdediging zijn relevante getuigen als de heer [naam getuige 2], de heer [naam getuige 3], mevrouw [naam getuige 4], mevrouw [naam getuige 5] en mevrouw [naam getuige 6] door de rechter-commissaris gehoord.
De getuige [naam getuige 3], die meent dat sprake is geweest van onderling overleg tussen ouders - die elkaar allemaal zouden kennen - over de gedane aangiften, merkt op dat hij daarover veelvuldig met een verbalisant contact heeft gehad, maar daarvan is niets in het eindproces-verbaal van het politieonderzoek terug te vinden.
Voormelde omissies in de samenstelling van het dossier hebben invloed op weging van het bewijs dat zich in het dossier bevindt.
De mogelijke beïnvloeding van de kinderen en/of de aangevers.
Uit de zojuist genoemde getuigenverklaringen leidt de rechtbank af dat in de periode van de aangiften tussen de ouders van de betrokken kinderen, wellicht onvermijdelijk, contact is geweest over de aangiften.
Ook blijkt hieruit dat de dag voordat [slachtoffer 1] overstuur thuis zou zijn gekomen, zich op het schoolplein ten overstaan van derden een conflict heeft voorgedaan tussen verdachte en mevrouw [naam getuige 2]. De eerdere berisping van verdachte in 2009 was hierbij mede onderwerp van discussie. Hierbij is onder meer door mevrouw [naam getuige 2] gezegd "volgens mij weet jij helemaal niet waar dit allemaal over gaat hij heeft toevallig wel aan mijn kinderen gezeten". Volgens de getuige [naam getuige 3] heeft de heer [naam getuige 2] over de gebeurtenissen die tot de berisping in 2009 leidde gezegd: "dat de leraar met de hand uit de onderboks van zijn zoon moest blijven". Echter, de rechtbank stelt vast dat uit het dossier blijkt dat in 2009 geen sprake was van (een verdenking van) het plegen van ontuchtige handelingen.
Ook blijkt uit de studioverhoren van drie van de kinderen, de aangiften en/of verklaringen van de ouders en uit getuigenverklaringen van collega's van verdachte bij de rechter-commissaris dat schoolkinderen onderling over de vermeende ontuchtige handelingen hebben gesproken en dat de kinderen van de aangevers hiervan op de hoogte waren.
Op 3 april 2012 zijn de ouders van de leerlingen van de [naam school 1] geïnformeerd over het vermeende ontuchtige handelingen gepleegd door verdachte. Drie van kinderen hebben pas met hun ouders over de vermeende ontuchtige handelingen gesproken nadat de ouders - naar aanleiding van deze bijeenkomst - hen hadden gevraagd of [verdachte] ook aan hen had gezeten.
Gelet op de mogelijke beïnvloeding van de kinderen door de gesprekken tussen leerlingen en ouders en de informatie die is verstrekt op de voorlichtingsbijeenkomst, kleven er naar het oordeel van de rechtbank bezwaren aan het als steunbewijs gebruiken van de verklaringen van de kinderen in elkaars zaken. Voor bewezenverklaring van de ten aanzien van elk der kinderen aan verdachte tenlastegelegde feiten is het derhalve noodzakelijk dat de verklaringen van de betrokkenen kinderen voldoende steun vinden in sterk, innerlijk consistent, en onafhankelijk ander bewijsmateriaal.
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft ontkend dat er ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden tussen hem en de in de tenlastelegging genoemde leerlingen van hem. Ter terechtzitting van 31 augustus jl. heeft hij - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard. Hij is een lichamelijk ingesteld persoon. Uit dien hoofde slaat hij wel eens een arm om een schouder van een leerling om bijvoorbeeld te troosten, hij pakt wel eens een knie vast van een leerling, hij stoeit wel eens met leerlingen, hij kietelt leerlingen boven hun kleding, hij tilt leerlingen ook wel eens op en hij houdt soms leerlingen op de kop boven de prullenbak (hij leest ook voor uit het kinderboek 'Op je kop in de prullenbak' van Guus Kuijer). Aldus kan het zijn voorgekomen dat hij [slachtoffer 1] wel eens boven de kleding heeft gekieteld en/of zijn knie heeft vastgepakt. Hij herinnert zich ook hem wel eens getroost te hebben na een val bij de gym. [slachtoffer 2] zou hij wel eens kunnen hebben opgetild. [naam slachtoffer 3] zou hij gekieteld (boven de kleding) kunnen hebben en hij kan zich voorstellen dat hij [slachtoffer 3] wel eens aan diens schouder (niet aan zijn kont) dichter naar zich toe heeft getrokken, omdat [slachtoffer 3] heel veel afstand bewaarde. [slachtoffer 4] kwam na schooltijd vaak naar verdachte toe om met hem te stoeien, zo vaak dat verdachte hem ook wel eens wegstuurde.
Verdachte heeft ter terechtzitting voorts verklaard dat hij kinderen - sinds een berisping daarvoor in 2009 - niet meer onder de kleding kietelde en dat dat dus sindsdien zeker niet gebeurd is bij de hiervoor genoemde kinderen. Geen van hen heeft hij op schoot genomen - dat is protocollair gezien dan ook al jarenlang uit den boze bij oudere kinderen - en hij heeft geen van genoemde kinderen over het bovenbeen gewreven, laat staan in de lies- of kruisstreek betast, aldus verdachte. Alle aanrakingen die er zijn geweest waren volgens verdachte in het behoorlijke.
Ten aanzien van feit 1
Volgens de aangifte is [slachtoffer 1] vrijdag 23 maart 2012 boos thuisgekomen en verklaart hij - zakelijk weergegeven - dat verdachte vrijdagmiddag tijdens de gymles aan hem heeft gezeten.
De getuigen [naam getuige 5] heeft verklaard dat verdachte die dag heel vroeg naar huis ging. De getuige [naam getuige 4] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zij op 23 maart 2012 's middags de klas alleen had. Ter terechtzitting is zij, zij het aarzelend, op deze verklaring teruggekomen. Nader onderzoek naar de vraag of verdachte de gymles op 23 maart 2012 heeft gegeven was wenselijk geweest.
[slachtoffer 1] heeft in zijn studioverhoor, samengevat, verklaard dat hij door verdachte onder zijn trui is gekieteld, op de kop gehouden, hoog op zijn bovenbenen 'een beetje bijna bij zijn gulp' is vastgepakt/geknepen en (hard) in zijn knieën geknepen. De rechtbank neemt op grond van de verklaring van [slachtoffer 1] in de studio en de verklaring van verdachte ter terechtzitting als vaststaand aan dat verdacht in de knieën van [slachtoffer 1] heeft geknepen en acht het ook aannemelijk dat verdachte daarbij de bovenbenen van [slachtoffer 1] heeft aangeraakt. Voor het wrijven over [slachtoffer 1]s bovenbenen en/of kruisstreek en voor het wrijven over de rug onder de kleding bestaat onvoldoende wettig bewijs. [slachtoffer 1]s eigen verklaring in de studio hierover is op dat deel van de tenlastelegging onvoldoende overtuigend.
De rechtbank heeft, evenals de overige procespartijen, de audiovisuele beelden van dit studioverhoor gezien. Zoals ter terechtzitting is opgemerkt, heeft de rechtbank geconstateerd dat, kort gezegd, bij het verhoor in eerste instantie niet van [slachtoffer 1] zelf afkomstig is dat verdachte zijn hand op de gulp van [slachtoffer 1] heeft gelegd en in zijn plassertje heeft geknepen, maar van degene die hem heeft verhoord. Wat zijn ouders daarover verklaren, komt in wezen van [slachtoffer 1] af. Zij hebben daarover geen eigen wetenschap, evenmin als de getuigen [naam getuige 5] en [naam getuige 4]. [naam 1] heeft verklaard, volgens zijn moeder, dat verdachte [slachtoffer 1] heeft aangeraakt, maar hij heeft niet gezien hoe precies. De door de ouders in hun verklaringen genoemde en (wel) door henzelf waargenomen gedragsveranderingen en lichamelijke klachten van [slachtoffer 1] omstreeks de periode van het tenlastegelegde vormen onvoldoende sterk steunbewijs voor het wrijven over de bovenbenen, in de kruisstreek en voor het wrijven over de rug, zodat in zoverre niet aan het wettelijke bewijsminimum is voldaan voor het bewezen achten van meer dan eerdergenoemde handelingen.
Ten aanzien van feit 2
Ten aanzien van [slachtoffer 2] stelt de rechtbank vast dat verdachte hem wel eens om zijn buik heeft opgetild, gekieteld en aan zijn bovenbenen heeft gezeten. Deze vaststelling steunt op [slachtoffer 2] verklaring in de verhoorstudio en verdachtes verklaring ter terechtzitting.
In het studioverhoor heeft [slachtoffer 2] verteld dat verdachte voorts een keer met zijn hand in de broek en onderbroek van [slachtoffer 2] had gezeten en toen zijn geslachtsdeel heeft aangeraakt. In de audiovisuele beelden van dit verhoor is te zien dat [slachtoffer 2] in eerste instantie niet meer goed weet op welke wijze dit is gebeurd en slechts op doorvragen van de verhoorder met een verklaring hierover komt. De wijze waarop dit zou zijn gebeurd, met de hand onder de tafel door en vervolgens van bovenaf de broek van [slachtoffer 2] in om daarna onder zijn onderbroek op het geslachtsdeel van [slachtoffer 2] uit te komen, roept bij de rechtbank vragen op over de fysieke mogelijkheid van deze handeling. Vragen die in de verklaring van [slachtoffer 2] onbeantwoord blijven. Voor deze, op dit punt onvoldoende gedetailleerde verklaring is bovendien geen ander, niet tot [slachtoffer 2] zelf te herleiden, bewijs te vinden. Hoe consistent de getuigenverklaringen van zijn ouders ook mogen zijn en hoezeer die ook mogen aansluiten op die van [slachtoffer 2]: de bron van de inhoud ervan is steeds [slachtoffer 2] zelf.
De aanleiding om [slachtoffer 2] naar eventueel door verdachte bij hem gepleegde ontuchtige handelingen te vragen, [slachtoffer 2]s reactie daarop en het gedrag van [slachtoffer 2] in de periode dat die zouden hebben gespeeld vormen (ook in onderling verband bezien) onvoldoende sterk steunbewijs. Met betrekking tot de gedragsproblemen en lichamelijke klachten van [slachtoffer 2] constateert de rechtbank op grond van de door hemzelf en door zijn ouders afgelegde verklaringen en op grond van de bij de vordering benadeelde partij gevoegde stukken dat, los van eventuele gebeurtenissen op school, de desbetreffende periode voor [slachtoffer 2] een roerige, moeilijke periode was en hij al (ruimschoots) daarvoor hoofdpijnklachten had ontwikkeld. Bewezenverklaring van meer stuit ook hier af op het vereiste bewijsminimum.
Ten aanzien van feit 3
Ook met betrekking tot [naam slachtoffer 3] is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende wettig bewijs voorhanden is om te kunnen vaststellen dat verdachte hem heeft aangeraakt anders dan door het vastpakken van de schouder en de knie en het aanraken van het bovenbeen. Dat deze handelingen zijn voorgevallen, valt af te leiden uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting zelf en die van [slachtoffer 3] in de studio. Voor het overige deelt de rechtbank de twijfel van de officier over de wijze en het moment van totstandkoming van de verklaring van [slachtoffer 3]. Er is tussen de intake en de uiteindelijke aangifte veel met [slachtoffer 3] gesproken en sprake kan zijn geweest van (onbedoelde) beïnvloeding van [slachtoffer 3]. Daar komt bij dat van (overtuigend) steunbewijs voor de uiteindelijke verklaring van [slachtoffer 3] - zie de overwegingen hiervoor - geen sprake is, zodat het vereiste bewijsminimum niet wordt gehaald.
Ten aanzien van feit 4
Van handelingen met betrekking tot [slachtoffer 4] is naar het oordeel van de rechtbank slechts vast te stellen dat verdachte met hem heeft gestoeid en hem mogelijk (in dat verband) heeft vastgepakt bij/om zijn buik en bij zijn bovenbenen. In het studioverhoor heeft [slachtoffer 4] verteld, samengevat, dat verdachte hem zou hebben geknuffeld, een arm om hem zou hebben heen geslagen en twee keer zijn kruis heeft vastgepakt. Dat zou volgens [slachtoffer 4] een keer in de klas zijn gebeurd, toen hij op schoot moest komen zitten, en een keer na de gymles in het kleedlokaal, toen [slachtoffer 4] nog naakt was van het douchen. Volgens [slachtoffer 4] heeft hij toen in zijn nakie als een baby'tje bij verdachte op schoot moeten zitten en heeft die hem toen 3 à 4 seconden bij zijn kruis gepakt in het bijzijn van alle jongens uit de klas. Die zouden het allemaal hebben gezien, maar niemand zou daar wat hebben durven zeggen uit angst voor nablijven, aldus [slachtoffer 4]. De rechtbank acht het op zich zelf niet aannemelijk dat verdachte deze handelingen bij [slachtoffer 4] zou hebben verricht in aanwezigheid van al de andere jongens uit de klas, zonder dat dit op enigerlei wijze eerder aan het licht is gekomen. Overtuigend en onafhankelijk steunbewijs ontbreekt. Daarbij komt het de overtuigingskracht van de verklaring van [slachtoffer 4] in de studio niet ten goede dat die een heel aantal passages bevat over wat hij van anderen over verdachte heeft gehoord. De rechtbank constateert daarom dat het betasten bij het kruis/de kruisstreek en het aandrukken of trekken tegen verdachtes lichaam niet bewezen kan worden.
De vraag die nu moet worden beantwoord is of de handelingen waarvan de rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte deze bij [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft verricht en die hem in de feiten 1 tot en met 4 ten laste zijn gelegd, ontuchtige handelingen zijn in de zin van art. 249 lid 1 Sr. Daarbij gaat het erom vast te stellen of seksueel getinte handelingen hebben plaatsgevonden die met de sociaal-ethische norm in strijd zijn. Daarbij is zowel de aard als de intentie van de handelingen van belang. Er moet opzet bestaan gericht op het verrichten van seksueel getinte handelingen, wil sprake zijn van het plegen van ontucht. De bedoeling van de dader moet doorslaggevend zijn en dus bij de beoordeling worden betrokken; de uiterlijke verschijningsvorm van de handelingen kan op zichzelf niet leiden tot het bewijs van ontucht.
In deze zaak staat wat de rechtbank betreft wel vast dat verdachte met de vastgestelde gedragingen vanuit het gezichtspunt van de betrokken jongens hun grens heeft overschreden en verdachte aldus hun lichamelijke integriteit niet altijd heeft geëerbiedigd. De rechtbank is er echter niet van overtuigd dat verdachte met zijn handelingen, die naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet seksueel van aard hoeven te zijn, seksuele bedoelingen had. Zijn arbeidsverleden, noch het met betrekking tot verdachte door drs. T. 't Hoen opgestelde psychologisch rapport van 26 juli 2012, noch overige door het openbaar ministerie aan het dossier toegevoegde stukken bevatten enige concrete aanwijzing daarvoor. Daarom kan niet bewezen worden verklaard dat verdachte door te handelen zoals hiervoor is vastgesteld, ontucht heeft gepleegd.
Conclusie
Op grond van het voorgaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van hetgeen hem in de feiten 1, 2, 3 en 4 is tenlastegelegd.
4. De vordering van de benadeelde partijen:
Beoordeling vordering benadeelde partijen
De rechtbank zal de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vordering omdat de gestelde schade niet rechtstreeks is toegebracht door enig bewezenverklaard feit.
5. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van de onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten.
5a. De beslissing op de vordering van de benadeelde partijen.
Verklaart de navolgende benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vordering:
- *
[slachtoffer 1]
- *
[slachtoffer 2]
- *
[slachtoffer 4]
Veroordeeld de benadeelde partijen in de kosten van verdachte, welke kosten tot op heden begroot zijn op nihil.
Aldus gewezen door:
mr. J.J.H. van Laethem (voorzitter), mr. C.M.E. Lagarde en mr. M.G.J. Post, rechters,
in tegenwoordigheid van E. Terlouw-Boeijink, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 september 2012.
- 6.
1 De bron is het in de wettelijke vorm door verbalisant(en) van de regiopolitie Gelderland-Midden, Team Zeden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL07AH/2012051332, gesloten op 7 mei 2012 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina's van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2 Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1], p. 37 en proces-verbaal verhoor verdachte p. 133.
3 Proces-verbaal van aangifte door [naam ouder 2], p. 16 en proces-verbaal verhoor getuige [getuige 7], p. 76.
4 Proces-verbaal van aangifte door [naam ouder 3], p. 102 en proces-verbaal verhoor getuige [getuige 8], p. 106.
5 Ambtelijk verslag van het studioverhoor van [slachtoffer 4] d.d. 14 juni 2012, p. 17/18.