Hof Amsterdam, 05-01-2016, nr. 200.163.464/01
ECLI:NL:GHAMS:2016:21
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
05-01-2016
- Zaaknummer
200.163.464/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2016:21, Uitspraak, Hof Amsterdam, 05‑01‑2016; (Hoger beroep)
Uitspraak 05‑01‑2016
Inhoudsindicatie
7:268 lid 3 BW. Geen voortzetting huurovereenkomst ivm onvoldoende financiële waarborg voor behoorlijke nakoming van huur.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.163.464/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 3086269 CV EXPL 14-14537
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 5 januari 2016
inzake
[appellante] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam (onttrokken)
tegen
Woningstichting EIGEN HAARD,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. T.W. Jaburg te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna [appellante] en Eigen Haard genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 14 januari 2015 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), van 28 oktober 2014, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellante] als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en Eigen Haard als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord, met producties.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de in eerste aanleg door haar ingestelde vorderingen zal toewijzen, met veroordeling van Eigen Haard in de kosten van het geding in beide instanties.
Eigen Haard heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, alsmede dat het hof het in deze te wijzen arrest uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren in dier voege dat met de bekrachtiging van het in eerste aanleg gewezen vonnis de daarin gegeven veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard zullen zijn.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
2. Feiten
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.8 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.
3. Beoordeling
3.1
Voor zover in hoger beroep van belang gaat het in deze zaak om het volgende. [appellante] heeft in eerste aanleg in conventie gevorderd dat de kantonrechter zal bepalen dat de huurovereenkomst betreffende de woning in [plaats] , [adres] , tussen wijlen haar vader als huurder en Eigen Haard als verhuurder, met haar wordt voortgezet. De kantonrechter heeft deze vordering afgewezen en in reconventie [appellante] veroordeeld die woning te ontruimen. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] met haar grieven op.
3.2
Met grief 5 richt [appellante] zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellante] naar zijn oordeel onvoldoende financiële waarborg voor een behoorlijke nakoming van de huur biedt. In zijn vonnis heeft de kantonrechter daartoe overwogen dat uit het door Eigen Haard overgelegde overzicht van de huurbetalingen is gebleken dat er sinds mei 2013 diverse malen een huurachterstand is geweest en dat daartoe eind 2013 een betalingsregeling is getroffen. [appellante] erkent in de toelichting op de grief dat de huur niet altijd tijdig is betaald, maar betoogt dat deze uiteindelijk altijd is betaald, zonder dat het nodig was incassomaatregelen te treffen. Zij stelt dat als zij huurtoeslag kan krijgen en de huurovereenkomst van haar huurwoning in Almere opzegt het mogelijk zal zijn de huur voor de woning te [plaats] te betalen. Eigen Haard heeft daarop geantwoord dat er nog steeds een betalingsachterstand is, welke op 1 mei 2015 € 2.342,64 bedraagt, overeenkomend met bijna 6 maanden huur.
3.3
Het hof overweegt als volgt. [appellante] heeft haar stelling dat zij voldoende waarborg biedt voor een behoorlijke nakoming van de huur onvoldoende onderbouwd. Zij geeft daarentegen zelf aan dat zij achterstanden heeft laten ontstaan en de huur niet tijdig heeft betaald, terwijl uit haar betoog eveneens kan worden afgeleid dat zij pas onder bepaalde voorwaarden, te weten als zij de huurovereenkomst van haar woning in Almere heeft opgezegd en huurtoeslag ontvangt voor de woning in [plaats] , in staat zal zijn de huur voor laatstgenoemde woning op te brengen. Niet gesteld of gebleken is dat die voorwaarden zijn vervuld. Derhalve dient de vordering van [appellante] (reeds) op grond van artikel 7:268, derde lid, sub b BW te worden afgewezen.
3.4
Dit brengt mee dat de overige grieven, die onder meer aan de orde stellen of [appellante] haar hoofdverblijf in de woning te [plaats] had en een gemeenschappelijke huishouding met wijlen haar ouders voerde, geen bespreking behoeven.
3.5
Het hof vat de door Eigen Haard bij memorie van antwoord gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad op als een wijziging/vermeerdering van eis, aangezien dit in eerste aanleg niet is gevorderd. Zonder enige onderbouwing, die ontbreekt, is deze wijziging/vermeerdering van eis echter niet toewijsbaar.
3.6
Voor bewijslevering is geen plaats omdat geen bewijs is aangeboden van feiten en omstandigheden die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden. De slotsom is dat grief 5 faalt en de overige grieven geen bespreking behoeven. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellante] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.
4. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Eigen Haard begroot op € 711,- aan verschotten en € 894,- voor salaris;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.M. Polak, L.A.J. Dun en E.J. Rotshuizen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2016.