Hof 's-Hertogenbosch, 02-08-2016, nr. 200 169 258, 01
ECLI:NL:GHSHE:2016:3436
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
02-08-2016
- Zaaknummer
200 169 258_01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2016:3436, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 02‑08‑2016; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 218 Burgerlijk Wetboek Boek 7
- Vindplaatsen
AR 2016/2273
Uitspraak 02‑08‑2016
Inhoudsindicatie
Huur van busjes. Schade bij inlevering? Wettelijk vermoeden van artikel 7:218 BW. Tijdverloop tussen inleveren en vaststelling van de schade relevant?
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.169.258/01
arrest van 2 augustus 2016
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. N.P.H. Vissers te Leusden,
tegen
[geïntimeerde] ,
h.o.d.n. Autobedrijf [autobedrijf] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. F.J.M. Drykoningen te Eindhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 8 april 2015 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 12 februari 2015, door de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, gewezen tussen [appellant] als gedaagde en [geïntimeerde] als eiser.
1. Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 3434525/14-10976)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding in hoger beroep;
- -
de memorie van grieven d.d. 28 juli 2015;
- -
de memorie van antwoord d.d. 6 oktober 2015.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
3. De beoordeling
3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[geïntimeerde] heeft op 5 oktober 2013 een tweetal busjes (Ford Transits) verhuurd, nadat [appellant] deze enkele dagen daarvoor bij hem had gereserveerd. Op 7 november 2013 heeft [geïntimeerde] aan [huurder van de bussen] een tweetal facturen gestuurd ten bedrage van € 2.921,90 (Transit met kenteken [kenteken 1] ) en € 5.107,56 (Transit kenteken [kenteken 2] ). In beide facturen wordt naast de dagprijs (huur) en brandstofvergoeding voor gereden kilometers een bedrag wegens schade in rekening gebracht, in de eerste factuur € 2.791,60 en in de tweede € 5.015,12.
3.2.1.
In de onderhavige procedure vordert [geïntimeerde] - zakelijk weergegeven - betaling van de beide facturen, vermeerderd met rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten als vermeld in de dagvaarding in eerste aanleg, alles voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad. Aan deze vorderingen heeft [appellant] voor wat betreft de hoofdsom, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat [appellant] de bussen heeft gehuurd. Tijdens de huurperiode is schade ontstaan aan de bussen. [appellant] is aansprakelijk voor de vergoeding van de herstelkosten.
3.2.2.
[appellant] heeft in eerste aanleg gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.3.
In het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellant] tot een bedrag van respectievelijk € 2.873,25 en € 5.065,48 toegewezen, alsmede de wettelijke rente daarover vanaf 16 november 2013 en een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten ad € 771,94. Voorts is [appellant] veroordeeld in de proceskosten ten bedrage van € 898,15 inclusief nakosten.
3.4.
[appellant] heeft in hoger beroep acht grieven aangevoerd. Met de grieven legt [appellant] het geschil met [geïntimeerde] in volle omvang aan het hof voor. Het hof zal de grieven dan ook gezamenlijk behandelen. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerde] , met veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling van hetgeen hij, [appellant] , op grond van het vonnis al heeft betaald en met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties.
3.5.1.
Het meest vergaande verweer van [appellant] tegen de vorderingen van [geïntimeerde] luidt dat niet hij, maar de heer [huurder van de bussen] de huurder van de bussen zou zijn geweest. [appellant] voert dienaangaande in de toelichting op deze grieven aan dat hij niet de persoon is geweest die de bussen heeft gehuurd. [geïntimeerde] heeft hierop bij memorie van antwoord primair aangevoerd dat dit verweer wordt gedekt door de stellingname van [appellant] in eerste aanleg, waar hij zonder voorbehoud heeft erkend de huurder te zijn geweest. Subsidiair voert [geïntimeerde] aan dat een goede procesorde zich ertegen verzet dat dit nieuwe verweer alsnog in de beoordeling wordt betrokken.
3.5.2.
Het hof merkt dienaangaande op dat blijkens de bij inleidende dagvaarding overgelegde correspondentie zijdens [appellant] , meer in het bijzonder de producties 6 en 8, [appellant] [geïntimeerde] er in de aanloop naar de onderhavige procedure nimmer op heeft gewezen dat niet hij maar [huurder van de bussen] de huurder zou zijn geweest. Blijkens die correspondentie heeft [appellant] tegenover [geïntimeerde] altijd het standpunt ingenomen dat hij de huurder was, dat hij de facturen die nu in geding zijn had ontvangen en dat hij in elk geval de overeengekomen huurpenningen verschuldigd was. Blijkens de laatste volzin van de brief van zijn gemachtigde aan de gemachtigde van [geïntimeerde] d.d. 3 maart 2014 (productie 8 bij dagvaarding in eerste aanleg), zou [appellant] de huurpenningen zelfs al aan [geïntimeerde] betaald hebben. Vervolgens heeft [appellant] ook bij conclusie van antwoord zonder enig voorbehoud verklaard dat tussen hem en [geïntimeerde] een huurovereenkomst met betrekking tot de busjes tot stand was gekomen. Voor zover het verweer van [appellant] dat niet hij de huurder is geweest, maar [huurder van de bussen] , al niet gedekt zou zijn door zijn proceshouding in eerste aanleg, brengt het voorgaande met zich mee dat een goede procesorde zich ertegen verzet dit verweer nu nog bij de beoordeling te betrekken (vgl. HR 10 maart 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1661 inz. Holtrop/Stevens). Het hof neemt daarom als vaststaand aan dat [appellant] als huurder de contractuele wederpartij van [geïntimeerde] is geweest bij de verhuur van de beide busjes.
3.6.
In grief 8 voert [appellant] onder meer aan dat geen sprake zou zijn van verzuim aan zijn zijde. Dit verweer faalt, gelet op het bepaalde in artikel 6:83, aanhef en onder b BW. Bovendien was sprake van een situatie waarin nakoming (inleveren van het gehuurde zonder schade) blijvend onmogelijk was: de busjes waren al ingeleverd.
3.7.
Blijkens een tweetal schaderapporten van 7 november 2013 zijn op die dag schadecalculaties gemaakt met betrekking tot schades aan de Ford Transit met kenteken [kenteken 1] en aan de Ford Transit met kenteken [kenteken 2] , waarbij de herstelkosten zijn begroot op respectievelijk € 2.791,60 inclusief btw en € 5.015,12 inclusief btw. Het betreft in beide gevallen het herstel van schade aan het dak van de busjes. De schade is vastgesteld met behulp van het algemeen door autoverzekeraars en schadeherstelbedrijven gehanteerde Audatex-systeem.
3.8.1.
[geïntimeerde] heeft gesteld dat de busjes zijn ingeleverd met de schade zoals die is vastgesteld door Autoschade [autoschade] B.V. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat de schade tijdens de verhuur aan [appellant] is ontstaan heeft [geïntimeerde] een beroep gedaan op foto’s die hij van de schade heeft gemaakt en, meer in het bijzonder, op de gegevens die bij het maken van de digitale foto’s zijn vastgelegd in het bestand van de foto zelf (zgn. EXIF-informatie).
3.8.2.
[appellant] betwist dat de schades, waarvan de herstelkosten in deze rapporten zijn vastgesteld, zijn ontstaan in de periode waarin hij de busjes van [geïntimeerde] heeft gehuurd, waarbij hij onder meer aanvoert dat de busjes bij het inleveren schadevrij waren, maar dat er niemand aanwezig was om de busjes te inspecteren en dit te constateren. Voorts voert hij aan dat tussen de datum waarop de herstelkosten zijn begroot en de datum van het inleveren van de busjes, op 7 oktober 2013, geruime tijd is verlopen. Ten slotte heeft [appellant] de bewijskracht van de datum/tijd-informatie (EXIF-informatie) betwist door aan te voeren dat deze informatie makkelijk kan worden gemanipuleerd door de instellingen van het fototoestel te wijzigen.
3.8.3.
Op grond van het bepaalde in artikel 7:218 BW, lid 1 BW is [appellant] aansprakelijk voor schade aan de verhuurde zaak die is ontstaan door een hem toe te rekenen tekortschieten. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat, behoudens brandschade, alle schade vermoed wordt door een dergelijk tekortschieten te zijn ontstaan. Gebleken is dat op 7 november 2013 is vastgesteld dat de busjes schade vertoonden. Onderbouwd met foto’s en de daarbij vastgelegde EXIF-gegevens heeft [geïntimeerde] gesteld dat de busjes deze schade bij inlevering op 7 oktober 2013 al hadden. Wanneer [appellant] in rechte het standpunt inneemt dat de busjes onbeschadigd zijn ingeleverd, brengt het hiervoor aangehaalde wettelijk vermoeden met zich mee dat het aan [appellant] is om door het leveren van tegenbewijs dit vermoeden te ontkrachten. Gelet op het expliciete bewijsaanbod op dit punt zal het hof [appellant] toelaten om door het horen van getuigen het wettelijk vermoeden van artikel 7:218, lid 2 BW te ontzenuwen.
3.8.4.
De omstandigheid dat tussen het inleveren van de busjes en de vaststelling van de herstelkosten een maand is verlopen, maakt dit niet anders. [appellant] voert dienaangaande in de toelichting op grief 2 (memorie van grieven p. 5) nog wel aan dat hij in zijn verdediging is geschaad doordat [geïntimeerde] zo laat heeft geklaagd. Voor zover hij daarmee bedoelt een beroep te doen op het bepaalde in artikel 6:89 BW, merkt het hof op dat het bestaan van de schade is vastgesteld bij of kort na het terugbrengen van de busjes. De omvang van de schade is vastgesteld bij een onderzoek door een schade-expert op 7 november 2013, wat blijkt uit de in r.o. 3.7 genoemde rapporten van die datum. Daarna is mededeling gedaan van de schade aan [appellant] door het opnemen van de herstelkosten op de factuur van die datum. Dat is niet zodanig laat geweest dat [appellant] daardoor in zijn bewijsmogelijkheden is geschaad. De schade was op dat moment nog niet hersteld. Dat volgt uit het feit dat op 7 november 2013 de schade door een expert is vastgesteld (zie producties 2 en 3 bij de dagvaarding in eerste aanleg: een tweetal schaderapporten van 7 november 2013). [appellant] moet daarom in staat zijn geweest om na ontvangst van de factuur contact op te nemen met [geïntimeerde] om zich op de hoogte te kunnen stellen van het bestaan en de omvang van de schade en – zo hij dat wenselijk vond – de toestand van de busjes fotografisch vast te leggen. Dat had hij overigens ook al kunnen doen door – toen, zoals hij stelt, hem op 7 oktober 2013 bleek dat in het bedrijf van [geïntimeerde] geen personeel aanwezig was - bij het inleveren van de busjes zelf foto’s te maken van de voertuigen om aan te kunnen tonen dat deze schadevrij waren bij inlevering. Het beroep op artikel 6:89 BW kan daarom niet slagen. Evenmin vindt het hof in de aangevoerde omstandigheid aanleiding om in dit geval de bewijsopdracht aan [geïntimeerde] te verstrekken.
3.9.
Met het oog op het gevoerde verweer met betrekking tot de aard en omvang van de schade en met betrekking tot de EXIF-gegevens verzoekt het hof [geïntimeerde] om tijdig voor het eerste getuigenverhoor de digitale fotobestanden betreffende de foto’s die als productie 9 bij inleidende dagvaarding in het geding zijn gebracht over te leggen op een geheugenstick, onder gelijktijdige toezending van deze bestanden aan de wederpartij.
3.10.
Het hof zal, gelet op het voorgaande, beslissen als na te melden. Het hof zal voorts een comparitie van partijen bepalen om te bezien of een regeling van het geschil mogelijk is. Het hof veroorlooft zich in dit verband de retorische vraag of partijen daadwerkelijk uitgezocht willen hebben of de bussen 277 kilometers meer hebben gereden dan de 200 kilometer per bus waarvoor een vaste huurprijs gold en, zo ja, of voor die extra kilometers dan € 55,40 (bij een prijs van € 0,20 per kilometer) of € 47,09 (bij een prijs van € 0,17 per kilometer) verschuldigd is geworden… Mochten partijen dit ter besparing van kosten wenselijk achten, dan zal de comparitie voorafgaand aan het eerste te houden getuigenverhoor plaatsvinden. Partij wordt verzocht om zich daarover bij de in vervolg op dit arrest te nemen akten uit te laten.
Elke verdere beoordeling en beslissing, dus zowel op het punt van de omvang van de schade als ook ten aanzien van de omvang van de verschuldigde huurprijs, zal worden aangehouden.
4. De uitspraak
Het hof:
laat [appellant] toe tot het leveren van tegenbewijs tegen het vermoeden dat de door hem van [geïntimeerde] gehuurde voertuigen bij inlevering op 7 oktober 2013 schade vertoonden zoals op 7 november 2013 is vastgesteld door Autoschade [autoschade] B.V.;
bepaalt, voor het geval [appellant] bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. H.A.W. Vermeulen als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
bepaalt dat partijen – natuurlijke personen in persoon en rechtspersonen deugdelijk vertegenwoordigd door een persoon die tot het treffen van een minnelijke regeling bevoegd is – vergezeld van hun advocaten, zullen verschijnen voor mr. H.A.W. Vermeulen als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze nader te bepalen datum, met de hiervoor onder 3.10 vermelde doel;
verwijst de zaak naar de rol van 16 augustus 2016 voor uitlating over het gewenste tijdstip van de te houden comparitie (voor of na de getuigenverhoren) en voor een opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van de comparitie en het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat [geïntimeerde] de bestanden van de foto’s die als productie 1 bij de dagvaarding in eerste aanleg in het geding zijn gebracht op een geheugenstick uiterlijk zeven werkdagen vóór de vastgestelde datum voor het getuigenverhoor en de comparitie zal doen toekomen aan het hof en aan de advocaat van [appellant] ;
bepaalt dat de advocaat van [appellant] tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.W. Vermeulen, R.J.M. Cremers en A.J. Henzen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 2 augustus 2016.
griffier rolraadsheer