Hof Amsterdam, 06-01-2009, nr. 200.016.029
ECLI:NL:GHAMS:2009:BH5753
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
06-01-2009
- Zaaknummer
200.016.029
- LJN
BH5753
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2009:BH5753, Uitspraak, Hof Amsterdam, 06‑01‑2009; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JPF 2009/118 met annotatie van prof. mr. P. Vlaardingerbroek
Uitspraak 06‑01‑2009
Inhoudsindicatie
Een machtiging uithuisplaatsing en een ondertoezichtselling kunnen niet verlengd worden nadat de termijn van de machtiging / ondertoezichstelling is afgelopen.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Nevenzittingsplaats Arnhem
Sector civiel recht
zaaknummer 200.016.029
beschikking van de familiekamer van 6 januari 2009
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, verder te noemen "de moeder",
advocaat: mr. T.C.P. Christoph,
tegen:
Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht,
gevestigd te Utrecht,
verweerster, verder te noemen "de stichting".
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Utrecht van 1 augustus 2008, uitgesproken onder zaaknummers 249435 / JE RK 08-1227 en 252491 / JE RK 08-1717.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 6 oktober 2008, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de verzoeken van de stichting om verlenging van de ondertoezichtstelling alsmede de machtiging uithuisplaatsing niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel deze verzoeken af te wijzen. De moeder heeft in haar beroepschrift aangegeven dat de grieven op een later moment nader worden uitgewerkt.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 6 november 2008, heeft de stichting het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden. De stichting verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3
Bij aanvullend beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 19 november 2008 heeft de moeder haar grief nader uitgewerkt.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 25 november 2008 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. T.C.P. Christoph, advocaat te Woerden. Namens de stichting zijn [...], gezinsvoogd en [...], unitleider verschenen en namens de Raad voor de Kinderbescherming te Utrecht, verder te noemen “de raad” is [...] verschenen.
Tevens zijn de heer en mevrouw [pleegouders], de pleegouders van na te noemen [het kind], verschenen.
2.5
De minderjarige [het kind] is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft het hof een brief geschreven gedateerd 23 november 2008, die door de pleegouders tijdens de mondelinge behandeling is overgelegd en na voorlezing ter zitting is opgenomen in het dossier en deel uitmaakt van de stukken.
2.6
Het hof heeft kennis genomen van de overige stukken, waaronder een brief van 18 november 2008 van mr. Christoph met als bijlage onder meer het hiervoor onder 2.3 vermelde aanvullend beroepschrift, stukken uit de eerste aanleg alsmede het verweerschrift in hoger beroep tevens houdende incidenteel appel in de zaak die bij dit hof heeft gediend onder rekestnummer 200.002.128. Desgevraagd heeft de stichting tijdens de mondelinge behandeling meegedeeld dat zij voldoende heeft kennisgenomen van de brief van 18 november 2008 met bijlagen, dat zij zich voldoende heeft kunnen voorbereiden op een verweer daartegen en dat zij instemt met overlegging van die bijlagen. Het hof slaat daarom ook acht op die aanvullingen en bijlagen.
2.7
Het hof heeft voorts kennis genomen van de overige stukken, waaronder een brief van 18 november 2008 van de stichting met als bijlagen bij de moeder bekende stukken, een brief van mr. Christoph van 20 november 2008 met als bijlage het rapport van de raad van 21 mei 2007 met bijlagen, een brief van 21 november 2008 van mr. Christoph met als bijlage een brief van Drs. E. Glimmerveen, GZ-psycholoog, van 18 november 2008.
Desgevraagd heeft de stichting tijdens de mondelinge behandeling kenbaar gemaakt de brief van 21 november 2008 met bijlage niet te hebben ontvangen. De brief is de stichting tijdens de mondelinge behandeling ter hand gesteld en het hof heeft de stichting de gelegenheid geboden behoorlijk van die brief met bijlage kennis te nemen en zich deugdelijk voor te bereiden op een verweer daartegen. De stichting heeft verklaard behoorlijk van die bijlage kennis te hebben genomen en zich deugdelijk te hebben kunnen voorbereiden op een verweer daartegen. Het hof heeft beslist dat op die bijlage acht wordt geslagen.
2.8
Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof kennis genomen van het door de stichting overgelegde herindicatiebesluit van 13 november 2007. Gezien de aard en de omvang van die bijlage, die eenvoudig te doorgronden is, en het tijdstip waarop deze is overgelegd, heeft het hof mr. Christoph de gelegenheid geboden behoorlijk van die bijlage kennis te nemen en zich deugdelijk voor te bereiden op een verweer daartegen en daartoe de mondelinge behandeling geschorst. Desgevraagd heeft mr. Christoph meegedeeld dat hij voldoende heeft kennisgenomen van die bijlage, dat hij zich voldoende heeft kunnen voorbereiden op een verweer daartegen en dat hij instemt met overlegging van die bijlage. Het hof slaat daarom ook acht op die bijlage.
2.9
Ten slotte heeft het hof kennis genomen van de door de stichting na de mondelinge behandeling toegezonden stukken te weten twee beschikkingen van de rechtbank Utrecht van 12 juni 2008, het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank Utrecht van 29 juli 2008 en de beschikking van de rechtbank Utrecht van 1 augustus 2008.
3. De vaststaande feiten
3.1
Uit de moeder is op [geboortedatum] 1996 [het kind] geboren, over wie zij alleen het gezag uitoefent. [het kind] verblijft sinds 24 november 2003 op vrijwillige basis in een pleeggezin.
3.2
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Utrecht op 22 mei 2007, heeft de raad verzocht [het kind] onder toezicht te stellen van de stichting en machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor de duur van een jaar.
3.3
Bij beschikking van 13 juni 2007 heeft de kinderrechter in de rechtbank Utrecht, op verzoek van de raad, [het kind] onder toezicht gesteld van de stichting voor de duur van een jaar, dus tot 13 juni 2008. Bij beschikking van dezelfde datum heeft de rechtbank het verzoek tot verlening van machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] aangehouden tot 12 december 2007. Bij beschikking van 12 december 2007 heeft de rechtbank de zaak nogmaals aangehouden tot 19 december 2007.
3.4
Bij beschikking van 20 december 2007 heeft de kinderrechter de stichting gemachtigd [het kind] uit huis te plaatsen in een pleeggezin, te weten de familie [pleegouders], met ingang van 20 december 2007 voor de tijd van drie maanden.
3.5
De stichting heeft bij dit hof hoger beroep ingesteld tegen voormelde beschikking. Bij beschikking van 18 maart 2008 heeft dit hof de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Utrecht van 20 december 2007 vernietigd voor zover daarin de machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] in een pleeggezin, te weten de familie [pleegouders], is verleend vanaf 20 december 2007 voor de duur van drie maanden en, in zoverre opnieuw beschikkende, machtiging verleent tot de voormelde uithuisplaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling, derhalve tot 13 juni 2008.
3.6
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Utrecht op 23 mei 2008, heeft de stichting verzocht de termijn van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] te verlengen voor de duur van 1 jaar met ingang van 13 juni 2008.
3.7
Bij beschikkingen van 5 juni 2008 heeft de kinderrechter in de rechtbank Utrecht de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] verlengd met ingang van 13 juni 2008 tot 1 juli 2008.
3.8
Bij beschikkingen van 12 juni 2008 heeft de kinderrechter in de rechtbank Utrecht de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] verlengd met ingang van 1 juli 2008 tot 30 juli 2008 en de verzoeken voor het overige aangehouden tot de mondelinge behandeling.
3.9
De mondelinge behandeling bij de rechtbank heeft plaatsgevonden op 29 juli 2008.
3.10
Bij beschikking van 1 augustus 2008 heeft de rechtbank Utrecht de termijn van de ondertoezichtstelling van [het kind] verlengd tot 13 juni 2009 en de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] in een pleeggezin, te weten de familie [pleegouders], als bedoeld in het herindicatiebesluit van 13 november 2007, kenmerk B-CAM-U2Z3U, met ingang van 30 juli 2008 voor de tijd van zes maanden.
4. De motivering van de beslissing
4.1
Een minderjarige kan ingevolge artikel 1:254 lid 1 BW onder toezicht worden gesteld van de stichting indien hij zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
Ingevolge artikel 1:256 lid 2 BW kan de duur van de ondertoezichtstelling telkens worden verlengd voor ten hoogste een jaar.
4.2
Ingevolge artikel 1:261 lid 1 BW kan de kinderrechter de stichting op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:262 lid 1 BW kan de kinderrechter op verzoek van de stichting of de raad de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
4.3
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft het hof ambtshalve aan de orde gesteld dat blijkens de tot dan toe overgelegde stukken de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] zijn verlengd tot 30 juli 2008 en daarmee van kracht waren tot en met 29 juli 2008 en dat deze vervolgens kennelijk pas bij de bestreden beschikking van 1 augustus 2008 en derhalve na het verstrijken van de termijn waarvoor de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uitplaatsing golden zijn verlengd. Omdat het hof bij de mondelinge behandeling niet beschikte over de beschikkingen van 12 juni 2008 en het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 29 juli 2008 heeft het hof aan partijen gevraagd of er wellicht sprake is geweest van een mondelinge verlenging ter gelegenheid van de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 29 juli 2008. Namens de moeder is gesteld dat zij ervan uitgaat dat de verlenging tijdig is gedaan, maar dat zij dat door het ontbreken van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank niet kan verifiëren. De stichting heeft naar voren gebracht dat er tijdig is verlengd, waarschijnlijk ter gelegenheid van de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 29 juli 2008. Na de mondelinge behandeling heeft de stichting de beschikkingen van 12 juni 2008 en het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 29 juli 2008 alsnog overgelegd. Omdat partijen zich bij het beantwoorden van de vraag of de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing bij de bestreden beschikking van 1 augustus 2008 tijdig zijn verlengd, nog niet hebben kunnen uitlaten over het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 29 juli 2008 wordt hun daartoe alsnog de gelegenheid gegeven. Zij dienen zich voorts nader uit te laten over de gevolgen van een mogelijk niet tijdige verlenging. Het hof zal elke nadere beslissing aanhouden.
5. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
alvorens te beslissen
stelt partijen in de gelegenheid om zich binnen twee weken ná heden, uiterlijk 20 januari 2009, uit te laten omtrent hetgeen hiervoor onder 4.3 is overwogen, met afschrift van die reactie aan de wederpartij, waarna het hof naar bevind van zaken zal beslissen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.A.J.S. de Vries Robbé-de Roy van Zuydewijn, J.H. Lieber en B.F. Keulen, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, en is op 6 januari 2009 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.
- -
--------------------------------------------
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Nevenzittingsplaats Arnhem
Sector civiel recht
zaaknummer 200.016.029
beschikking van de familiekamer van 17 februari 2009
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, verder te noemen "de moeder",
advocaat: mr. T.C.P. Christoph,
tegen:
Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht,
gevestigd te Utrecht,
verweerster, verder te noemen "de stichting".
- 1.
Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
- 1.1.
Het hof heeft op 6 januari 2009 een tussenbeschikking gegeven.
- 1.2.
Bij die tussenbeschikking heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten over de vraag of de machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] tijdig is verlengd en over de gevolgen van een niet tijdige verlenging.
- 1.3.
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 19 januari 2009 van de stichting met een bijlage, een brief van 19 januari 2009 van mr. T.C.P. Christoph, advocaat van de moeder, een brief van de stichting van 20 januari 2009 en een bief van mr. Christoph van 26 januari 2009 met een bijlage.
- 1.4.
Het hof betrekt niet in zijn overwegingen de door de stichting aan het hof toegezonden brief van 10 februari 2009 omdat deze na de in 1.1 vermelde tussenbeschikking gegeven termijn is binnengekomen en de moeder op de inhoud niet heeft kunnen reageren.
- 2.
De motivering van de beslissing
- 2.1.
Uit de na de mondelinge behandeling en na de tussenbeschikking ontvangen brieven en overgelegde stukken, waaronder het proces-verbaal van de behandeling bij de rechtbank op 29 juli 2008, leidt het hof af dat de rechtbank niet aansluitend aan de mondelinge behandeling op 29 juli 2008 op de verlenging heeft beslist.
- 2.2.
Uit het in de tussenbeschikking vermelde procesverloop -met name onder 3.8 tot en met 3.10- blijkt dat op het verzoek van de stichting van 23 mei 2008 tot verlenging van de termijn van de ondertoezichtstelling van [het kind] en de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] niet was beslist vóór de afloop van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. In de beschikkingen van 12 juni 2008 zijn die termijnen verlengd tot 30 juli 2008. Uit het stelsel van de wet volgt dat een ondertoezichtstelling van rechtswege eindigt na verloop van de termijn, in dit geval dus met het verstrijken van 29 juli 2008. De beschikking waarbij de termijn van de ondertoezichtstelling opnieuw is verlengd (met ingang van 30 juli 2008) is gegeven op 1 augustus 2008, aldus na 29 juli 2008. De stichting heeft in haar brieven van 19 januari 2009 en 20 januari 2009 het hof aanvullend verzocht de niet-tijdige verlenging van de ondertoezichtstelling te herstellen voor de dagen 30 juli en 31 juli 2008, dan wel de bestreden beschikking te repareren omdat de rechtbank heeft nagelaten op dit verzoek te beslissen. Naar het oordeel van het hof kent de wet een verlenging met terugwerkende kracht van een verlopen maatregel niet. Dat naar de mening van de stichting aldus een breuk ontstaat in de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing hetgeen de stichting in strijd acht met artikel 3 IVRK, maakt dit oordeel niet anders. Voor zover de stichting aanvulling verzoekt zoals bedoeld in artikel 32 Rv is dat verzoek niet toewijsbaar omdat er geen sprake is van een verzuim als bedoeld in artikel 32 Rv. Bij beschikking van 1 augustus 2008 heeft de rechtbank op het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] beslist. Nu die termijn van die machtiging bij beschikking van 12 juni 2008 was verlengd tot 30 juli 2008 heeft de rechtbank ook op het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing derhalve beslist na het verstrijken van de termijn waarvoor die machtiging was verleend.
- 2.3.
Uit het voorgaande volgt dat de stichting, ondanks het feit dat zij het verzoek van 23 mei 2008 tot verlenging tijdig heeft ingediend geen belang meer heeft bij een beslissing op dit verzoek. Het hof zal de beschikking van de rechtbank van 1 augustus 2008 vernietigen en zal de stichting alsnog niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek tot verlenging van de termijn van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind].
- 3.
De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Utrecht van 1 augustus 2008 en opnieuw beschikkende;
verklaart de stichting niet-ontvankelijk in haar verzoek van 23 mei 2008.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.A.J.S. de Vries Robbé-de Roy van Zuydewijn, J.H. Lieber en B.F. Keulen, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, en is op 17 februari 2009 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.