HR, 14-12-2010, nr. 09/00741 B
ECLI:NL:HR:2010:BO7233
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
14-12-2010
- Zaaknummer
09/00741 B
- LJN
BO7233
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BO7233, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 14‑12‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BO7233
- Vindplaatsen
Uitspraak 14‑12‑2010
Inhoudsindicatie
Beklag. Rb heeft klaagschrift strekkende tot teruggave van inbeslaggenomen geldbedrag ongegrond verklaard. Rb heeft vastgesteld dat beslag berust op art. 94 Sv en dat het belang van strafvordering zich tegen teruggave verzet nu het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de rechter, later oordelend, het geldbedrag verbeurd zal verklaren. HR: Rb heeft het beslissingskader van art. 94 Sv niet miskend maar nu het enkel is gegrond op de wisselende en niet met elkaar overeenkomende verklaringen omtrent de herkomst en de bestemming van het geldbedrag van klager en zijn reisgenote, is het oordeel niet toereikend gemotiveerd.
14 december 2010
Strafkamer
nr. 09/00741 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Haarlem van 5 februari 2009, nummer RK 08/1567, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[Klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt over de ongegrondverklaring van het klaagschrift.
2.2. De Rechtbank heeft haar in het middel bestreden beslissing als volgt gemotiveerd:
"Vast is komen te staan, dat bedoeld geldbedrag op 5 juni 2008 op rechtmatige wijze onder [betrokkene 1] in beslag is genomen en dat het beslag nog voortduurt.
Namens klager is er, zakelijk weergegeven, onder meer op gewezen, dat klager de eigenaar van het geldbedrag is en dat het geldbedrag een legale herkomst heeft. Hiertoe is aangevoerd dat klager in januari 2007 € 52.000,00 van zijn neef [betrokkene 2] heeft gekregen om een Mercedes E-200 aan te schaffen. Klager heeft ter terechtzitting verklaard dat dit niet gelukt is en dat hij het geldbedrag weer mee terug naar Jordanië wilde nemen om het aan zijn neef terug te geven. Hij heeft dit geldbedrag niet per bank overgemaakt, omdat dit een aantal dagen tot weken kon duren en hij toch naar Jordanië zou afreizen voor een verjaardag.
Zijn vrouw, [betrokkene 3], heeft voor klager en niet voor [betrokkene 1], op 27 mei 2008 een geldbedrag van € 49.000,- opgenomen van de bankrekening om terug te geven aan zijn neef. Van het overige gedeelte van de € 60.000,00 zou hij zijn vakantie betalen en zijn zieke moeder helpen. Klager heeft verklaard dat het geldbedrag van € 60.000,00 niet in zijn jas paste en dat hij het geld daarom in de tas van [betrokkene 1], met wie hij samen naar Jordanië reisde, heeft gestopt. Het geldbedrag van € 60.000,00 is onder [betrokkene 1] in beslag genomen, maar dient te worden teruggegeven aan klager.
De officier van justitie heeft in raadkamer opgemerkt dat er gelet op de wisselende verklaringen van klager en [betrokkene 1] nader onderzoek plaatsvindt naar het aangetroffen geldbedrag en de herkomst daarvan. Er is op 23 juli 2008 een rechtshulpverzoek gedaan aan de Duitse autoriteiten, waarop echter nog geen antwoord is ontvangen. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het klaagschrift, omdat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het geldbedrag verbeurd zal verklaren. Het belang van strafvordering verzet zich derhalve tegen teruggave van het geld aan klager.
Uit het dossier blijkt de rechtbank dat [betrokkene 1] wisselende verklaringen heeft afgelegd omtrent de herkomst en bestemming van het geld. Eerst verklaart zij dat het geldbedrag afkomstig is van haar zwager [betrokkene 4] en dat het geld bestemd was voor het kopen van auto's. Ze reisde samen met een vriend van haar ex-man en ze zou € 1500,00 krijgen voor het vervoeren van het geld. Later verklaart ze dat een bekende man, [klager], aan haar op Schiphol had gevraagd het geld mee te nemen naar Amman, omdat hij er bij de douane problemen mee zou krijgen en zij niet.
€ 60.000,00 was van [klager], de rest van het geld was van haar. Ze zou de € 60.000,00 na de start direct aan [klager] teruggeven. Klager heeft aangegeven dat € 51.000,00 van zijn neef is, aanvankelijk bestemd om een auto te kopen, en het overige bedrag van hem is, bestemd voor zijn moeder. Hij heeft het geldbedrag in de tas van [betrokkene 1] gestopt, omdat het niet in zijn jas paste.
De rechtbank is, op grond van de hierboven weergegeven wisselende en niet met elkaar overeenkomende verklaringen van [betrokkene 1] en klager omtrent de herkomst en de bestemming van het geldbedrag, van oordeel dat het belang van strafvordering zich tegen de gevraagde teruggave verzet, nu zich te dezen niet voordoet het geval dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de rechter, later oordelend, het geldbedrag verbeurd zal verklaren."
2.3. De Rechtbank is kennelijk ervan uitgegaan dat onder [betrokkene 1] op de voet van art. 94 Sv beslag is gelegd op het in het klaagschrift bedoelde geldbedrag. In een geval als het onderhavige, waarin een ander dan de beslagene, stellende dat het inbeslaggenomene hem toebehoort, zich bij de Rechtbank beklaagt over de voortduring van het beslag en het uitblijven van een last tot teruggave aan hem, dient de Rechtbank (a) te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert en zo neen, (b) de teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag te gelasten aan de klager indien deze redelijkerwijze als rechthebbende ten aanzien van dat geldbedrag moet worden beschouwd.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer het inbeslaggenomene kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in art. 36b, eerste lid onder 4o Sr in verbinding met art 552f Sv. (vgl. HR 28 september 2010, LJN BL2823 rov. 2.9 en 2.11)
2.4. De Rechtbank heeft blijkens de hiervoor weergegeven overwegingen dit beslissingskader niet miskend. Het oordeel dat zich te dezen niet voordoet het geval dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de rechter, later oordelend, het geldbedrag verbeurd zal verklaren, is echter niet toereikend gemotiveerd, in aanmerking genomen dat de Rechtbank dat enkel heeft gegrond op de omstandigheid dat [betrokkene 1] en de klager wisselende en niet met elkaar overeenkomende verklaringen omtrent de herkomst en de bestemming van het geldbedrag hebben afgelegd. Het middel klaagt daarover terecht.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 december 2010.