Dit staat in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Rb. Midden-Nederland, 28-07-2021, nr. UITR 21/2485
ECLI:NL:RBMNE:2021:4471
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
28-07-2021
- Zaaknummer
UITR 21/2485
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2021:4471, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 28‑07‑2021; (Voorlopige voorziening)
Uitspraak 28‑07‑2021
Inhoudsindicatie
Vovo Wav-boete. Belang voor verzoekster bij toewijzing weegt vanwege mogelijk onomkeerbare gevolgen zwaarder dan belang voor verweerder bij handhaving. Vovo toegewezen.
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2485
uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 juli 2021 in de zaak tussen
[verzoekster] , te [plaats] , verzoekster(gemachtigden: [naam] en mr. M.J. Schimmel),
en
de Minister van Sociale zaken en Werkgelegenheid, verweerder(gemachtigde: mr. S. Alkema-Notting).
Procesverloop
Bij besluit van 11 mei 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan verzoekster een bestuurlijke boete opgelegd van € 144.000,- wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De inspectiegegevens die hieraan ten grondslag liggen zullen openbaar gemaakt worden.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via videobeeldverbinding op 14 juli 2021. Verzoekster en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Overwegingen
1. De voorzieningenrechter gaat na of er een voorlopige voorziening moet worden getroffen omdat de uitkomst in de bodemprocedure – hier de bezwaarprocedure – niet kan worden afgewacht. Hij let daarbij op de belangen van partijen, waarbij hij een afweging moet maken tussen aan de ene kant het belang van verzoekster dat zo snel mogelijk een voorziening wordt getroffen en aan de andere kant de belangen van verweerder bij de onmiddellijke uitvoering van het besluit.1.Er is in de regel geen reden om een voorlopige voorziening te treffen als de voorzieningenrechter van oordeel is dat het bestreden besluit rechtmatig is. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend voor de rechtbank in een eventuele beroepsprocedure.
2.1
Het door een arbeidsinspecteur van de Inspectie SZW op ambtsbelofte opgemaakte boeterapport van 17 december 2019 houdt in dat verzoekster, samen met [naam] (de formele werkgever), in de onderneming [naam] in [plaats] (de inlener) 36 in- en doorgeleende vreemdelingen arbeid liet verrichten. Deze arbeid bestond uit het aanbrengen van buitenkleding en/of het plaatsen van kozijnen en ramen en/of het aanleggen van elektriciteit in chalets. De vreemdelingen hadden niet de juiste vergunningen en waren niet gerechtigd om hier te mogen werken.
2.2
Verweerder heeft op grond van de resultaten van het boeterapport een boete opgelegd van € 144.000,- wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). Het bedrag van de boete is gebaseerd op de Beleidsregel boeteoplegging Wav 2020 waarin staat dat de boetenorm voor een natuurlijk persoon € 4.000,- bedraagt. Er is sprake van 36 overtredingen, waardoor verweerder de boete heeft vastgesteld op € 144.000. Verweerder heeft geen aanleiding gezien dit bedrag te verhogen of te matigen.
3.1
De voorzieningenrechter beoordeelt als eerste of er sprake is van spoedeisend belang. Verzoekster vraagt om het bestreden besluit te schorsen. Enerzijds omdat zij door het betalen van de boete in een faillissement terecht zou komen en dit ook persoonlijk voor [naam] en zijn gezin grote gevolgen zou hebben. Anderzijds omdat openbaarmaking van de inspectiegegevens tot reputatieschade zou leiden. Tussen partijen is niet in geschil dat verzoekster spoedeisend belang heeft bij het voorkomen van publicatie van de inspectiegegevens omdat dit haar goede naam zou aantasten. Het belang van verzoekster bij een beslissing van de voorzieningenrechter is daarmee gegeven.
3.2
Het gaat verzoekster echter vooral om het opschorten van de opgelegde boete. Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoekster hierbij alleen een financieel belang heeft en er daarom geen spoedeisend belang is. De voorzieningenrechter volgt dit standpunt niet. Verzoekster heeft haar financiële situatie onderbouwd met stukken. De voorzieningenrechter overweegt dat sprake is van een boete met een punitief karakter die al lopende de bezwaarprocedure ten uitvoer kan worden gelegd. De weg van de voorlopige voorziening is voor verzoekster de enige manier om de uitvoering van een opgelegde boete op te schorten. Het gaat om een hoge boete van € 144.000,- die is opgelegd aan een kleine eenmanszaak. Gelet op de door verzoekster overgelegde stukken en de hoogte van de boete, acht de voorzieningenrechter aannemelijk dat de verplichting deze boete nu al te betalen, zal leiden tot een financiële noodsituatie voor verzoekster. De voorzieningenrechter neemt daarbij ook in overweging het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State, waarop verzoekster zich heeft beroepen, waarin de ingrijpende gevolgen van hoge bestuurlijke boetes voor kleine ondernemers worden aangehaald.2.
4. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoekster de rechtmatigheid van het bestreden besluit bestrijdt. Verder leidt de voorzieningenrechter uit de overgelegde financiële gegevens af dat de boete een grote impact heeft op de continuïteit van de kleine onderneming. De beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit vergt in dit geval een gedegen onderzoek, daaronder begrepen de evenredigheid van de bestuurlijke boete. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter leent deze zaak zich niet voor een voorlopig rechtmatigheidsoordeel. Daarom beslist de voorzieningenrechter op grond van een belangenafweging.
5. De voorzieningenrechter laat bij deze belangenafweging een rol spelen dat het om een punitieve sanctie gaat. Daarnaast speelt het advies van de Raad van State zoals hiervoor genoemd een rol. Daaruit blijkt dat er op voorhand geen rechtvaardiging lijkt te bestaan tussen de keus voor het verschil tussen het strafrecht en het bestuursrecht en het ontbreken van schorsende werking van rechtsmiddelen in het bestuursrecht in het licht van de ingrijpende gewijzigde context waarin de bestuurlijke boete functioneert. In het advies van de Raad van State is verder toegelicht dat er aanzienlijk meer hoge bestuurlijke boetes zijn, ook, zoals hier aan de orde, zware boetes voor (relatief) kleine ondernemingen. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat in een situatie waarin nog niet vaststaat of de bestuurlijke boete, ook gelet op de evenredigheid, terecht is opgelegd, terwijl invordering van een boete tot onomkeerbare gevolgen voor de uitoefening van [verzoekster] zou kunnen leiden, verweerder een zwaarwegend belang dient te hebben om - hangende de bezwaarprocedure - tot invordering van de boete over te gaan. Daarbij zal verweerder moeten onderbouwen dat van hem niet kan worden gevergd de bezwaarprocedure af te wachten.
6. Verweerder heeft aangegeven dat het in zijn belang is een lik op stuk beleid te kunnen voeren. De voorzieningenrechter neemt echter in overweging dat de inspectie plaats heeft gevonden op 28 augustus 2018. De boete is opgelegd bij besluit van 11 mei 2021. Van een lik op stuk beleid kan, gelet op dit tijdsverloop, niet meer worden gesproken. Een duidelijke verklaring voor dit tijdsverloop ontbreekt bovendien.
6. Op grond hiervan is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van verzoekster op dit moment zwaarder weegt dan het belang van verweerder tot handhaving van het primaire besluit. De voorzieningenrechter zal het besluit dan ook schorsen tot zes weken nadat verweerder de beslissing op bezwaar bekend heeft gemaakt. Dit betekent dat verzoekster tot die tijd de boete niet hoeft te betalen en dat verweerder de inspectiegegevens niet zal publiceren.
7. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- schorst het bestreden besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.496,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,- aan verzoekster te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Schierbeek, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 28 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd De voorzieningenrechter is verhinderd
om de uitspraak te onderteken om de uitspraak te ondertekenen
Griffier Voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 28‑07‑2021
Het rapport van de afdeling advisering van de Raad van State van 13 juli 2015 (W03.15.0138/II), met name pagina 12 en 13.