Rb. Rotterdam, 06-03-2014, nr. ROT-13, 04293
ECLI:NL:RBROT:2014:1632
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
06-03-2014
- Zaaknummer
ROT-13_04293
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2014:1632, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 06‑03‑2014; (Bodemzaak)
Uitspraak 06‑03‑2014
Inhoudsindicatie
Illegale radio-uitzending. Waarschuwingsbrief, waarin aangepast beleid uiteen wordt gezet, is gedrukt door Rijksdrukker VijfKeerBlauw om vervolgens door deze drukker aan PostNL te worden aangeboden. Uit de beschrijving van de gevolgde procedure blijkt niet met voldoende zekerheid dat de aan eiser gerichte waarschuwingsbrief is verzonden. Bij het ontbreken van een waarschuwing wordt geen boete en/of last opgelegd. Daarom zijn in dit geval de boete en de last ten onrechte opgelegd.
Partij(en)
Rechtbank Rotterdam
Team Bestuursrecht 1
Zaaknummer: ROT 13/4293
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 maart 2014 in de zaak tussen
[eiser], te [plaats], eiser,gemachtigde: mr. drs. C. Verrillo,
en
de minister van Economische Zaken (Agentschap Telecom), verweerder,
gemachtigden: mr. dr. R.C. Oostland en mr. J.I.M. van der Vange.
Procesverloop
Bij besluit van 10 januari 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een bestuurlijke boete van € 15.000,- en een last onder dwangsom opgelegd wegens illegale uitzendingen in de FM-omroepband.
Bij besluit van 27 mei 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser voor wat betreft de hoogte van de boete gegrond verklaard en deze boete vastgesteld op een bedrag van € 5.000,-. De bezwaren, gericht tegen de opgelegde last onder dwangsom, zijn ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2013. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Namens verweerder zijn tevens verschenen C. de Boer en A. Prijt, inspecteurs bij de hoofdafdeling Toezicht van het Agentschap Telecom.
Overwegingen
1.
Op 29 oktober 2010 heeft verweerder aan eiser de ‘Voorlichtingsbrief nieuw beleid illegale uitzendingen’ gezonden. In deze brief wordt meegedeeld dat op 22 september 2010 door een inspecteur van verweerder is geconstateerd dat op het perceel van eiser of op het bij hem in gebruik zijnde perceel, kadastraal bekend [naam], een antenne-installatie is aangetroffen, voorzien van één of meerdere antennes die bij uitstek geschikt zijn voor het plegen van illegale uitzendingen in de FM-omroepband. Verweerder heeft eiser gewaarschuwd dat intensief zal worden gecontroleerd op illegale uitzendingen, waarbij gebruik wordt gemaakt van dit soort antenne-installaties en dat bij het constateren van een illegale uitzending handhavend zal worden opgetreden.
2.
Op 15 mei 2012 heeft verweerder aan eiser een brief verstuurd over de wijziging in de aanpak van illegale uitzendingen in de FM-omroepband (de waarschuwingsbrief).
In deze brief wordt meegedeeld dat verweerder vanaf 16 december 2011 geen onderscheid meer maakt in permanente antenne-installaties en andersoortige (antenne-)installaties, die geschikt (te maken) zijn voor illegale uitzendingen in de FM-omroepband. Ook eigenaren of gebruikers van percelen die vanaf hun perceel een op afstand geplaatst radiozendapparaat en antenne-installatie aansturen vallen onder de verbrede aanpak. Indien een illegale uitzending vanaf het perceel wordt geconstateerd, kan een boete worden opgelegd van maximaal
€ 45.000,-.
3.
Verweerder heeft aan eiser een bestuurlijke boete opgelegd van (uiteindelijk)€ 5.000,- wegens overtreding van artikel 3.3, eerste lid, (oud) en artikel 10.9, eerste lid, van de Telecommunicatiewet (Tw), alsmede een last onder dwangsom van € 4.500,- per geconstateerde overtreding per dag, met een maximum van € 67.500,-.
4.1.
Eiser heeft aangevoerd dat hij de waarschuwingsbrief niet heeft ontvangen en dat verweerder de verzending daarvan niet aannemelijk heeft gemaakt. De door verweerder overgelegde uitdraai van zijn postregistratiesysteem zegt niets, omdat daaruit niet blijkt dat de brief daadwerkelijk is verzonden. Doordat eiser de waarschuwingsbrief niet heeft ontvangen, was hij niet op de hoogte van de verbrede aanpak van illegale uitzendingen en verkeerde hij in de veronderstelling dat het alleen verboden was om een antenne op het perceel aanwezig te hebben. Bovendien realiseerde hij zich niet dat er constructies mogelijk waren, waarbij op afstand vanaf zijn perceel kon worden uitgezonden. Eiser stelt dat het in strijd is met het vertrouwensbeginsel en verweerders beleid om hem een boete en een last onder dwangsom op te leggen, nu hij niet op de hoogte was van de gewijzigde aanpak. Daarnaast is er sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat aan eigenaren van andere percelen wel eerst een waarschuwingsbrief is gestuurd. Reeds hierom kan hij niet als overtreder worden aangemerkt, aldus eiser.
4.2
Niet in geschil is dat de waarschuwingsbrief van 15 mei 2012 niet aangetekend is verzonden. Volgens vaste jurisprudentie geldt in een dergelijk geval als uitgangspunt dat het bestuursorgaan het bewijsrisico draagt van de verzending van het desbetreffende stuk naar het juiste adres. Indien het bestuursorgaan deze verzending aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde om het vermoeden van ontvangst van het stuk te ontzenuwen.
4.3.
Verweerder heeft met betrekking tot de gevolgde procedure verklaard dat de waarschuwingsbrieven in een oplage van ongeveer 1800 exemplaren, steeds met een ander adres, zijn gedrukt door Rijksdrukker VijfKeerBlauw. De aan eiser gerichte brief was op juiste wijze geadresseerd aan de [adres]. Van elke brief is een (genummerde) kopie aan verweerder verstrekt. Vervolgens zijn de brieven door de drukker, zonder verdere tussenkomst door verweerder, als mailing ter verzending aangeboden aan PostNL. Een medewerker van verweerder heeft op basis van de verstrekte kopieën in het postregistratiesysteem RP2000 ingeboekt dat de betreffende waarschuwingsbrief is verzonden. Dit blijkt uit het kopje ‘verzonden’, waarin de datum van 15 mei 2012 wordt vermeld. Deze verzenddatum staat ook in de waarschuwingsbrief.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de beschrijving van de gevolgde procedure niet met voldoende zekerheid dat de aan eiser gerichte waarschuwingsbrief is verzonden. Op basis van deze procedure kan achteraf niet worden nagegaan of het aantal van 1805 brieven, dat wordt vermeld op het door verweerder als bewijsstuk overgelegde orderformulier van PostNL, ook daadwerkelijk aan haar ter verzending is aangeboden. Daarbij komt dat de gemachtigde van verweerder ter zitting desgevraagd heeft verklaard niet te weten of de drukker de hoeveelheid brieven heeft nageteld alvorens deze aan PostNL af te geven. Tevens sluit de wijze waarop de poststukken zijn aangeboden - in een pakket als mailing en niet elk afzonderlijk - niet uit dat de brief aan eiser mogelijk voor verzending in het ongerede is geraakt.
4.5. Uit het voorgaande volgt dat het er voor gehouden moet worden dat eiser, nu verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de waarschuwingsbrief van 15 mei 2012 aan hem is verzonden, langs deze weg geen kennis heeft kunnen nemen van de gewijzigde aanpak van illegale uitzendingen. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat bij het ontbreken van zo’n waarschuwing geen boete en/of een last onder dwangsom wordt opgelegd. Hieruit volgt dat in dit geval de boete en de last ten onrechte zijn opgelegd.
5.
Het beroep is gegrond.
6.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op€ 974,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt het bestreden besluit,
- herroept het primaire besluit,
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 160,- vergoedt,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 974,- en bepaalt dat, nu aan eiser een toevoeging is verleend, dit wordt betaald aan de rechtsbijstandverlener.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. de Wildt, rechter, in aanwezigheid vanmr. S.M. Joseph, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.