Hof Amsterdam, 30-05-2017, nr. 200.187.362/01
ECLI:NL:GHAMS:2017:2045
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
30-05-2017
- Magistraten
Mrs. S.F. Schütz, A.M.A. Verscheure, D. Kingma
- Zaaknummer
200.187.362/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2017:2045, Uitspraak, Hof Amsterdam, 30‑05‑2017
Uitspraak 30‑05‑2017
Mrs. S.F. Schütz, A.M.A. Verscheure, D. Kingma
Partij(en)
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 30 mei 2017
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in principaal appel,
geïntimeerde in voorwaardelijk incidenteel appel,
advocaat: mr. T. Spronk te Amsterdam,
tegen
- 1.
JT INTERNATIONAL COMPANY NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te Hilversum,
geïntimeerde in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
advocaat mr. J.M. van Slooten te Amsterdam,
1. Het geding in hoger beroep
1.1
Partijen worden hierna [appellant] en JTI genoemd. .
1.2
[appellant] is bij dagvaarding van 4 maart 2016 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 7 december 2015 (hierna: het vonnis), onder voormeld zaaknummer gewezen tussen hem als eiser en geïntimeerde als gedaagde.
1.3
JTI heeft vervolgens op 7 maart 2016 een anticipatie-exploot als bedoeld in artikel 126 lid 1 Rv laten uitbrengen.
1.4
Bij memorie heeft [appellant] twee grieven tegen het vonnis aangevoerd, zijn eis gewijzigd en geconcludeerd tot — uitvoerbaar bij voorraad — vernietiging van het vonnis en tot toewijzing van zijn hierna onder 3.2 weer te geven vorderingen, met hoofdelijke veroordeling van JTI in de kosten van de procedure in beide instanties.
1.5
Vervolgens heeft [appellant] een akte herstel (kennelijke) fouten in memorie van grieven genomen.
1.6
JTI heeft bij memorie van antwoord de grieven van [appellant] bestreden, bewijs aangeboden en geconcludeerd — uitvoerbaar bij voorraad — het vonnis te bekrachtigen met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure in appel. JTI heeft daarbij tevens twee grieven in voorwaardelijk incidenteel appel voorgesteld
1.7
JTI heeft hierna een akte herstel (kennelijke fouten) en overlegging bijlage genomen en [appellant] vervolgens een memorie van antwoord in het (voorwaardelijk) incidenteel appel.
1.8
Partijen hebben de zaak door hun genoemde advocaten doen bepleiten ter zitting van het hof van 13 januari 2017. Voor JTI werd tevens gepleit door mr. T. Huijg, advocaat te Amsterdam. De advocaten hebben gepleit aan de hand van pleitnota's, die aan het hof zijn overgelegd. Aan [appellant] is bij die gelegenheid akte verleend van het in het geding brengen van nog een aantal producties.
1.9
Ten slotte is arrest gevraagd.
2. Feiten
De kantonrechter heeft in het vonnis onder ‘Feiten’ (1.1 tot en met 1.15) een aantal feiten als tussen partijen vaststaand vermeld. Hieromtrent bestaat tussen partijen geen geschil, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat.
3. Beoordeling
3.1
Het gaat in deze zaak om het volgende:
- a.
[appellant] (geboren op [geboortedatum] 1953) is van 9 augustus 1977 tot en met 31 mei 1989 in dienst geweest bij (een rechtsvoorgangster van) JTI.
- b.
[appellant] nam deel aan de collectieve pensioenregeling van JTI. Die regeling werd tot 1 januari 1999 uitgevoerd door het Kantoor voor Nederland van de Zwitserse Maatschappij van Levensverzekering en Lijfrente (hierna: Zwitserleven). Vanaf 1 januari 1999 bracht JTI de pensioenrechten van haar werknemers onder bij Winterthur Levensverzekeringsmaatschappij N.V. (hierna: Winterthur). Van beide genoemde verzekeringsmaatschappijen is SRLEV te Alkmaar de rechtsopvolgster. De door [appellant] vóór 1 januari 1999 bij Zwitserleven opgebouwde rechten zijn door middel van een collectieve waardeoverdracht over gegaan naar Winterthur.
- c.
De pensioenregeling is een eindloonregeling. Tot 1 januari 1991 kende deze geen indexering. Met ingang van genoemde datum is er een voorwaardelijke indexeringsregeling tot stand gekomen, waarbij toeslagen op het opgebouwde pensioen konden worden toegekend. Eveneens met ingang van 1 januari 1991 betaalden de werknemers van JTI een eigen bijdrage in de pensioenpremie van één procent van de pensioengrondslag per jaar. Het geschil tussen partijen betreft de vraag of [appellant] aanspraak kan maken op indexering van zijn pensioen en, zo ja, de voorwaarden, die voor de indexering golden in de periode dat de pensioenrechten bij Winterthur waren ondergebracht.
3.2
[appellant] vordert in hoger beroep het vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
- I.
voor recht te verklaren dat onder het begrip ‘de middelen’ in artikel 15 van het Winterthur reglement dient te worden begrepen de middelen van JTI;
- II.
primair: voor recht te verklaren dat [appellant] aanspraak kan maken op onvoorwaardelijke indexering van zijn bij SRLEV verzekerde pensioen vanaf de datum van uit dienst treden en, na pensionering, vanaf de datum van ingang daarvan, jaarlijks met het consumenten-prijsindexcijfer;
subsidiair: voor recht te verklaren dat [appellant] aanspraak kan maken op indexering van zijn bij SRLEV verzekerde pensioen vanaf de datum van uit dienst treden en, na pensionering, vanaf de datum van ingang daarvan, jaarlijks met het consumentenprijsindexcijfer, voor zover de middelen van JTI toereikend zijn en daarbij tevens voor recht te verklaren dat de hiervoor bedoelde middelen in de jaren vanaf Radstakes uit dienst treden tot en met 2015, toereikend waren voor het toekennen van indexatie als hiervoor bedoeld en voorts dat [appellant] voor de jaren vanaf en inclusief 2016 aanspraak kan maken op jaarlijkse indexatie van zijn hiervoor bedoelde pensioen met het consumenten-prijsindexcijfer, tenzij de middelen als hiervoor bedoeld niet toereikend zijn en JTI zulks aantoont en meer subsidiair voor recht te verklaren dat [appellant] in ieder geval aanspraak kan maken op indexatie van zijn pensioenaanspraken en, na pensionering, van zijn pensioen, indien en voor zover andere slapers en/of gepensioneerden in enige periode wel indexatie toegekend krijgen, tot welke periode in ieder geval die van 1999 tot en met 2006 kan worden gerekend;
- III.
JTI op te dragen, binnen 14 dagen na wijzen althans betekening van het te dezen te wijzen arrest, een deugdelijke specificatie te vervaardigen van hetgeen waar [appellant] conform de onder II te geven veroordeling recht op heeft;
- IV.
JTI zal gebieden tijdig en indien noodzakelijk, de middelen aan SRLEV ter beschikking te stellen in verband met de onder II uit te spreken veroordeling;
- V.
JTI te veroordelen in de kosten van de beide instanties.
3.3
De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellant], voor zover in eerste aanleg aan de orde, afgewezen. Tegen deze beslissing en de gronden waarop deze berust, richten zich de grieven van [appellant].
3.4
De devolutieve werking van het appel brengt mee dat, indien een van de grieven van [appellant] gegrond zou worden geacht, in eerste instantie verworpen of onbesproken gelaten verweren van JTI alsnog moeten worden behandeld. Het meest verstrekkende verweer van JTI in eerste aanleg (Spreekaantekeningen Mr. T, Huijg ter gelegenheid van de comparitie van partijen op 2 november 2015 onder randnummer 17) houdt in dat tussen haar en [appellant] nimmer een indexatieafspraak is gemaakt omdat [appellant] vóór 1 januari 1991 uit dienst is getreden en er eerst met ingang van die datum indexeringsafspraken zijn gemaakt met de werknemers die op die datum in dienst waren.
3.5
Nu de arbeidsovereenkomst tussen partijen vóór 1 januari 1991 tot een einde is gekomen, zijn voor [appellant] de pensioenafspraken blijven gelden die tussen partijen golden ten tijde van het einde van het dienstverband, tenzij partijen daaromtrent nadien nog andersluidende afspraken hebben gemaakt. Vast staat dat de op 31 mei 1989 vigerende pensioenregeling geen recht op indexatie kende. Onderzocht moet dus worden of tussen partijen op enig moment alsnog een indexatieregeling is overeengekomen, [appellant] heeft in dit verband gewezen op het slot van het per 1 januari 1991 in werking getreden pensioenreglement, waarin is bepaald ‘alle voor deze datum door de werkgever verleende pensioenrechten zijn met ingang van genoemde datum vervangen door de pensioenrechten in dit reglement.’
Hij stelt dat op grond van deze bepaling het reglement ook is gaan gelden voor ‘slapers’, zoals hij.
3.6
Het hof volgt [appellant] niet in dit betoog. Een pensioenreglement gaat eerst tussen partijen gelden indien dit door de werkgever aan de werknemer is aangeboden en dit vervolgens door de werknemer is geaccepteerd. Pas na aanbod en acceptatie zou genoemd reglement op de rechtsverhouding van de betrokken partijen van toepassing zijn geworden en voor dal geval bepaalde het nieuwe reglement dat de pensioenrechten zoals die in het nieuwe reglement waren vast gelegd in de plaats zouden komen van de pensioenrechten van het eerder geldende regelement. [appellant] heeft de stelling van JTI dat zij hem en andere werknemers die vóór 1 januari 1991 uit dienst zijn getreden het nieuwe pensioenreglement niet heeft toegestuurd en ook overigens in correspondentie nimmer kenbaar heeft gemaakt dat hij aanspraak op indexatie van zijn pensioenaanspraken had, niet betwist. Dat leidt tot de conclusie dat tussen JTI en [appellant] nooit een indexalieregeling is overeengekomen.
3.7
[appellant] heeft er nog op gewezen dat JTI bij antwoord in eerste aanleg heeft erkend dat de pensioenreglementen, waarin de indexeringsregeling is overeengekomen, op hem van toepassing zijn geworden. Dat is op zichzelf juist maar dat betekent niet dat JTI het onderhavige verweer heeft prijsgegeven. Zij mocht op die erkenning terugkomen, zoals zij in genoemde spreekaantekeningen heeft gedaan.
3.8
Het vooroverwogene betekent dat de vordering van [appellant] terecht is afgewezen en dat zijn grieven, wat daarvan verder ook zij, geen bespreking behoeven.
3.9
Nu de voorwaarde waaronder JTI incidenteel hoger beroep heeft ingesteld (vernietiging van het vonnis) niet is vervuld, behoeft dit geen bespreking.
3.10
De grieven kunnen niet tot vernietiging van het vonnis leiden. Dit zal worden bekrachtigd. De bij wege van eiswijziging in hoger beroep ingestelde vordering zal worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [appellant] veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.
4. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde;
veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in appel, tot aan deze uitspraak aan de zijde van JTI begroot op € 718,-- aan verschotten en € 1.788,-- aan salaris;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.F. Schütz, A.M.A. Verscheure en D. Kingma en is door de rolraadsheer in bet openbaar uitgesproken op 30 mei 2017.
[Mr. J.W. Hoekzema]