Wet opheffing bedrijfschap voor de Steenkolenmijnindustrie
Artikel 1
Geldend
1.
Het Bedrijfschap voor de Steenkolenmijnindustrie, ingesteld bij het Mijnstatuut 1954 (Stb. 1954, 463), is opgeheven.
2.
De door het bedrijfschap vastgestelde verordeningen en de op grond van artikel 5 van de Overgangswet bedrijfsorganisatie mijnbedrijf (Stb. 1954, 464) gehandhaafde verordeningen, voor zover nog van kracht bij de inwerkingtreding van deze wet, vervallen.
3.
Ten aanzien van de werknemers die bij de inwerkingtreding van deze wet werkzaam zijn in een onderneming als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, van het Mijnstatuut 1954, blijven voor de duur van hun werkzaamheden aldaar de lonen en de andere arbeidsvoorwaarden gelden die ingevolge de in het tweede lid bedoelde verordeningen van het bedrijfschap voor hen van kracht waren op de dag voorafgaande aan die van de opheffing van het bedrijfschap.
4.
Tot het tijdstip waarop naar zijn oordeel in de in het vorige lid bedoelde ondernemingen de werkzaamheden ten behoeve van of verband houdende met de afbouw van steenkolenmijnen beëindigd zijn, worden de in het vorige lid bedoelde lonen en andere arbeidsvoorwaarden door Onze Minister van Sociale Zaken, de betrokken ondernemers en de betrokken organisaties van werknemers gehoord, op een door hem te bepalen wijze aangepast overeenkomstig de algemene wijzigingen in de lonen en de andere arbeidsvoorwaarden vun de werknemers werkzaam in de in Limbucg gevestigde chemische ondernemingen van de BV DSM Limburg.