CRvB, 04-12-2013, nr. 12-3266 ZW
ECLI:NL:CRVB:2013:2736
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
04-12-2013
- Zaaknummer
12-3266 ZW
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2013:2736, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 04‑12‑2013; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 6 Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen
- Vindplaatsen
USZ 2014/18
Uitspraak 04‑12‑2013
Inhoudsindicatie
ZW-dagloon. Referteperiode. Het begrip starter/herintreder moet restrictief worden uitgelegd. De bijzondere regeling uit artikel 6, eerste lid, van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen is hier niet van toepassing. Dit heeft tot gevolg dat bij de dagloonvaststelling het totaal van het in het refertejaar voor betrokkene in aanmerking te nemen loon moet worden gedeeld door 261, volgens de hoofdregel neergelegd in artikel 15, eerste lid van de ZW en artikel 3 van het Besluit.
12/3266 ZW
Datum uitspraak: 4 december 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
2 mei 2012, 11/8882 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[Betrokkene] te[woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft zijn dochter [naam dochter] een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting in de zaak heeft plaatsgehad op 23 oktober 2013, waar appellant zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. A.H. Rebel. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door zijn dochter.
OVERWEGINGEN
1.1. Betrokkene is tot 30 augustus 2009 in loondienst werkzaam geweest bij de Hogeschool Rotterdam. Over de periode van 1 september 2009 tot en met 30 november 2009 heeft betrokkene een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen. De laatste betaling van de WW-uitkering met vakantietoeslag aan betrokkene heeft plaatsgevonden in december 2009. Van 1 december 2009 tot 1 juli 2010 is betrokkene niet in loondienst of anderszins op de arbeidsmarkt actief geweest. Vervolgens is betrokkene op 1 juli 2010 in dienst getreden van het Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV). Bij deze werkgever heeft betrokkene zich ziek gemeld op 8 december 2010. Op 30 juni 2011 is aan de dienstbetrekking van betrokkene met het CNV een einde gekomen.
1.2. Bij besluit van 14 juli 2011 heeft appellant betrokkene per 1 juli 2011 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Bij beslissing op bezwaar van 11 oktober 2011 (bestreden besluit) heeft appellant zijn standpunt gehandhaafd dat deze ZW-uitkering dient te worden gebaseerd op een dagloon van € 98,49, zijnde 1/261 deel van het door betrokkene ontvangen loon in het refertejaar, dat loopt van 1 december 2009 tot en met
30 november 2010.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen de aangevallen uitspraak gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van haar uitspraak. Volgens de rechtbank is de letterlijke en strikte uitleg die appellant aan artikel 6, eerste lid, van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (Besluit) heeft gegeven in strijd met de bedoeling van de wet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant het dagloon van betrokkene onjuist berekend door het loon dat betrokkene in de referteperiode heeft ontvangen te delen door 261.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep betoogd dat artikel 6 van het Besluit terecht niet is toegepast en dat een restrictieve uitleg van dat artikel in overeenstemming is met de bedoeling van de wetgever.
3.2.
Betrokkene heeft - kort samengevat - betoogd dat voor de toepasselijkheid van artikel 6 van het Besluit relevant is dat hij in de eerste maand van de referteperiode geen werknemer was. Volgens betrokkene is letterlijke lezing van dat artikel in strijd met de bedoeling van het Besluit over het begrip herintreder en met het gelijkheidsbeginsel.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Uit de artikelen 7, eerste lid, en 8, eerste lid, van de ZW volgt dat degene die krachtens de verplichte verzekering een WW-uitkering of ziekengeld ontvangt, als werknemer moet worden beschouwd. In die situatie verkeerde betrokkene zodat hij, anders dan hij heeft betoogd, in december 2009, de eerste maand van de referteperiode, werknemer was in de zin van de ZW en van het Besluit.
4.2.
Het loonbegrip voor de dagloonvaststelling is gedefinieerd in artikel 1, eerste lid, onder j, van het Besluit gedefinieerd als het loon, bedoeld in hoofdstuk 3, afdeling 1, paragraaf 1, van de Wet financiering sociale verzekeringen. Ook een WW-uitkering valt onder dit loonbegrip.
4.3.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van het Besluit wordt voor de toepassing van het Besluit de werknemer geacht zijn loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarover van dat loon aangifte is gedaan. Van de in de maand december 2009 uitbetaalde WW-uitkering en vakantietoeslag is in diezelfde maand aangifte gedaan. Betrokkene wordt dus geacht in die maand loon te hebben genoten.
4.4.
In artikel 6, eerste lid, van het Besluit is een bijzondere bepaling opgenomen voor de zogenoemde starter/herintreder. Volgens vaste rechtspraak (zie recent nog de uitspraak van
7 juni 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA 2436) moet het begrip starter/herintreder restrictief worden uitgelegd. Als herintreder wordt niet aangemerkt de werknemer die, zoals betrokkene, in de eerste maand van de referteperiode loon in de zin van het Besluit heeft ontvangen. Gelet op de duidelijke en ondubbelzinnige tekst van de toepasselijke wettelijke bepalingen, leidt de omstandigheid dat betrokkene in december 2009 niet in dienstbetrekking was, niet tot een andere conclusie en wordt ook de stelling van betrokkene dat de strikte uitleg van artikel 6, eerste lid, van het Besluit in strijd is met de bedoeling van de wet, verworpen. Appellant heeft in zijn hogerberoepschrift met juistheid opgemerkt dat de wetgever blijkens de wetsgeschiedenis uitdrukkelijk er voor heeft gekozen dat situaties waarin een afwijking van voormelde hoofdregel mogelijk is, expliciet worden benoemd en in aantal worden beperkt.
4.5.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt evenmin, omdat van ongelijke behandeling van gelijke gevallen niet is gebleken.
4.6.
De bijzondere regeling uit artikel 6, eerste lid, van het Besluit is hier dus niet van toepassing. Dit heeft tot gevolg dat bij de dagloonvaststelling het totaal van het in het refertejaar voor betrokkene in aanmerking te nemen loon moet worden gedeeld door 261, volgens de hoofdregel neergelegd in artikel 15, eerste lid van de ZW en artikel 3 van het Besluit.
4.7.
Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond worden verklaard.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en
M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 december 2013.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) Z. Karekezi
GdJ