HR, 15-07-1998, nr. 33339
ECLI:NL:HR:1998:AA2343
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-07-1998
- Zaaknummer
33339
- LJN
AA2343
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting (V)
Belastingen van lagere overheden (V)
Belastingrecht algemeen (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1998:AA2343, Uitspraak, Hoge Raad, 15‑07‑1998; (Cassatie)
- Wetingang
art. 277 (oud) Gemeentewet
- Vindplaatsen
Milieurecht Totaal 1998/4246 met annotatie van H.B. HIELTJES
Belastingblad 1998/633 met annotatie van Redactie
BNB 1998/312 met annotatie van A.L.C. Simons
BNB 1998/346 met annotatie van R.H. Happé
FED 1998/542 met annotatie van H.B. HIELTJES
WFR 1998/1133
V-N 1998/37.10 met annotatie van Redactie
V-N 1998/38.4 met annotatie van Redactie
Uitspraak 15‑07‑1998
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 1 mei 1997 betreffende na te melden aan hem opgelegde aanslag in het reinigingsrecht van de gemeente Delft voor het jaar 1992.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1992 een aanslag in het reinigingsrecht opgelegd ten bedrage van f 229,32, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van het Hoofd van de afdeling Belastingen van de gemeente Delft (hierna: het Hoofd) is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van het Hoofd in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
- 2.
Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Het Hoofd heeft een vertoogschrift ingediend.
- 3.
De Verordening In de gemeente gold in het onderhavige jaar de Verordening reinigingsrechten gemeente Delft (hierna: de Verordening), waarvan de bepalingen - voorzover hier van belang - luiden:
Artikel 2. 1. Onder de naam "reinigingsrechten" wordt een recht geheven van de gebruiker van een eigendom van waaruit huisvuil en/of andere droge afvalstoffen worden afgevoerd. 2. Met betrekking tot het recht als bedoeld in het eerste lid wordt als gebruiker aangemerkt: a. degene, die naar de omstandigheden beoordeeld, het eigendom al dan niet krachtens een zakelijk of persoonlijk recht gebruikt; b. ingeval een gedeelte van een eigendom - niet zijnde een gedeelte als bedoeld in artikel 3 - ten gebruike is afgestaan: degene die dat gedeelte in gebruik heeft afgestaan. Artikel 3. Indien gedeelten van een in artikel 2 bedoeld eigendom blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, worden de rechten geheven terzake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten te zamen als een geheel worden gebruikt, deze als een eigendom worden aangemerkt. Artikel 5. Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, bedraagt per jaar bij een per gewone ophaaldienst afgevoerde hoeveelheid huisvuil en bij andere droge afvalstoffen: a. van 2 hectoliter of minder f 229,32 (...). Artikel 7. 1. Het recht wordt geheven bij wijze van het vorderen van een bedrag. Het gevorderde bedrag wordt vermeld op een schriftelijke, gedagtekende kennisgeving. Als kennisgeving wordt aangemerkt de kennisgeving van het gas-, water-, en electriciteits bedrijf Delfland. 2. In geval uit een eigendom meer dan 2 hectoliter huisvuil en andere droge afvalstoffen wordt afgevoerd per gewone ophaaldienst dan wel op verzoek van de belastingplichtige, worden de rechten geheven bij wege van aanslag. (...).
In het besluit van de gemeenteraad waarin de Verordening is vastgesteld is vermeld dat wordt vastgesteld "de volgende Verordening op de heffing invordering van een recht voor het ophalen van huisvuil en andere droge afvalstoffen".
- 4.
Beoordeling van de middelen 4.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende bewoonde in het onderhavige jaar, 1992, tezamen met drie andere personen de onroerende zaak, plaatselijk bekend als a-straat 1 te Z en heeft van daaruit huisvuil ter inzameling aangeboden. Belanghebbende woont sinds december 1993 niet meer op dat adres en heeft geen contact meer met zijn medebewoners uit 1992. De bestreden aanslag is hem eerst op 30 december 1994 opgelegd. 4.2. Voor het Hof was in geschil of van belanghebbende terecht en tot het juiste bedrag reinigingsrecht is geheven. Het Hof heeft geoordeeld - kort samengevat - dat belanghebbende als een gebruiker in de zin van artikel 2 van de Verordening moet worden aangemerkt en dat het ontbreken van een bepaling in de Verordening die rekening houdt met de omstandigheid dat belanghebbende in de periode waarvoor de aanslag is opgelegd niet de enige gebruiker van het eigendom was, geen andere gevolgtrekking toelaat dan dat de aanslag aan belanghebbende terecht is opgelegd. 4.3 In middel I wordt betoogd dat de aanslag in strijd met artikel 7 van de Verordening is opgelegd, nu - aldus het middel - belanghebbende geen verzoek heeft gedaan om heffing bij wege van aanslag. Dit middel faalt, aangezien ook een aanslagbiljet een schriftelijke, gedagtekende kennisgeving is. 4.4 Middel IV, gelezen in samenhang met de daarop gegeven toelichting, houdt als meest verstrekkende stelling in dat de Verordening onverbindend is aangezien een op de artikelen 272, aanhef en onderdeel i, en 277, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de gemeentewet (tekst tot en met 1993) gegrond reinigingsrecht moet worden geheven terzake van het gebruik van de gemeente lijke dienstverlening en niet mag worden geheven terzake van het gebruik van een eigendom. Deze stelling moet worden verworpen omdat zij uitgaat van een onjuiste lezing van de Verordening. In het licht van het besluit van de Raad waarbij de Verordening is vastgesteld moet deze aldus worden verstaan dat het reinigingsrecht wordt geheven terzake van het gebruik van de gemeentelijke dienstverlening bestaande in het afvoeren van huisvuil en/of andere droge afvalstoffen, waarbij - voorzover hier van belang - als heffingsplichtige is aangewezen de gebruiker van een eigendom van waaruit zodanige afvoer plaatsvindt, aangenomen dat hij gebruik maakt van deze dienstverlening. 4.5 Uit het stelsel van de Verordening moet worden afgeleid dat weliswaar aan personen die een gezamenlijk huishouden voeren slechts één aanslag kan worden opgelegd, en wel aan één van hen, maar dat, in overeenstemming met het retributiekarakter van het reinigingsrecht, van iedere bewoner die voor zich een huishouden voert - aangenomen dat hij van de door de gemeente verleende reinigingsdienst gebruik maakt - reinigingsrecht kan worden geheven. 4.6 In 's Hofs uitspraak ligt besloten dat de vier personen die in het onderhavige jaar het eigendom bewoonden, ieder voor zich een huishouden voerden en gebruik maakten van de door de gemeente verleende reinigingsdienst. De gemeente had dus ieder van hen (bij gebreke van een bijzondere bepaling in de Verordening voor dergelijke situaties: voor het per huishouden bepaalde bedrag) in het reinigingsrecht kunnen betrekken. Van hen is echter, naar eveneens in 's Hofs uitspraak ligt besloten, alleen belanghebbende in de heffing betrokken. 4.7 Bij de uitvoering van de Verordening, met name ook bij het in de heffing betrekken van personen die met anderen een eigendom bewonen maar ieder voor zich een huishouden voeren, is de gemeente gebonden aan beginselen van behoorlijk bestuur. Belanghebbende heeft voor het Hof aangevoerd dat de handelwijze van het Hoofd om van de vier gebruikers van het eigendom juist hem in de heffing te betrekken, willekeurig is. Het Hof heeft dit beroep op een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, het verbod van willekeur, waarin hier mede een beroep op het gelijkheidsbeginsel ligt besloten, onbesproken gelaten. Middel II, dat hierover klaagt, is gegrond, en voorzover het in middel IV vervatte beroep op het gelijkheidsbeginsel dezelfde strekking heeft, dat middel eveneens. 4.8 De Hoge Raad kan de zaak afdoen. Nu van de vier personen die in de woning ieder voor zich een huishouden voerden belanghebbende als enige in de heffing van het reinigingsrecht is betrokken, is in een meerderheid van de met het geval van belanghebbende vergelijkbare gevallen een juiste wetstoepassing achterwege gebleven. Alsdan dient op grond van het gelijkheidsbeginsel die wetstoepassing ook ten aanzien van belanghebbende achterwege te blijven. Hierbij is niet van belang dat de onjuiste wetstoepassing door het Hoofd kennelijk berustte op een onjuiste uitleg van de Verordening.
- 5.
Proceskosten Het Hoofd zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
- 6.
Beslissing De Hoge Raad: - vernietigt de uitspraak van het Hof alsmede de aanslag; - veroordeelt het Hoofd in de kosten van het geding in cassatie, vastgesteld op f 355,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand; - gelast dat door het Hoofd aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 315,--, alsmede het bij het Hof gestorte griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van f 75,--, derhalve in totaal f 390,--, en - wijst de gemeente Delft aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is op 15 juli 1998 vastgesteld door de raadsheer Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren Fleers, Pos, Beukenhorst en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Reijngoud, en op die datum in het openbaar uitgesproken.