Hof Amsterdam, 24-12-2007, nr. 23-001863-07
ECLI:NL:GHAMS:2007:BD0318
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
24-12-2007
- Zaaknummer
23-001863-07
- LJN
BD0318
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2007:BD0318, Uitspraak, Hof Amsterdam, 24‑12‑2007; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2008/189
Uitspraak 24‑12‑2007
Inhoudsindicatie
poging tot moord
Partij(en)
arrestnummer:
parketnummer: 23-001863-07
datum uitspraak: 24 december 2007
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van
8 maart 2007 in de strafzaak onder parketnummer 13-420219-06 van het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1970],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres en woonplaats],
thans gedetineerd te [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 22 februari 2007 en op de terechtzitting in hoger beroep van 10 december 2007.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezengeachte
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
Ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde
hij op 5 februari 2006 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
- -
terwijl hij een geladen pistool bij zich droeg naar die [slachtoffer] is toegegaan en
- -
na een woordenwisseling dat pistool heeft gepakt en
- -
dat pistool heeft doorgeladen en
- -
vervolgens meermalen met dat pistool van korte afstand op het onderlichaam, van die [slachtoffer] heeft geschoten;
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2005 tot 5 februari 2006 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer], met het oogmerk die [slachtoffer], te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte in voornoemde periode meermalen
- -
die [slachtoffer] benaderd en (telefonisch) contact met die [slachtoffer] getracht te
krijgen en
- -
contact met die [slachtoffer] gehad, waarbij hij, verdachte heeft gezegd dat als zij, die [slachtoffer], hem, verdachte, zou verlaten er over 10 á 19 jaar dingen zouden gebeuren die in haar nadeel zouden werken en "Als je mij verlaat dan maak ik je te schande, dat je dat weet" en "Ik zal je verminken en niemand zal nog van je houden" en
" Denk er aan, ook al duurt het 10 jaar of langer en al heb jij straks kinderen dan nog zal ik er voor zorgen dat jij blijvend schade zal oplopen" en "Ik maak je tot schande, ik weet dat eer heel belangrijk voor je is" en
- -
"Ik ga je verdoven en daarna ga ik je verkrachten" en daarbij een fles chloroform heeft getoond en
- -
die [slachtoffer] heeft gedwongen een door verdachte geschreven brief hardop voor te lezen met onder meer de volgende passage: “Ik ben nu tijdelijk weg en blijf voorlopig uit je buurt, wanneer ik qua macht alle vertrouwen heb zal ik terugkeren en wraak nemen” en
- -
naar de school van die [slachtoffer] is gegaan en vanuit deze school naar die [slachtoffer] heeft gebeld en
- -
meermalen dagelijks vriendinnen en collega’s en medestudenten en zussen van genoemde [slachtoffer] telefonisch en per sms heeft benaderd en via deze vriendinnen en collega’s en medestudenten en zussen telkens heeft getracht in contact te komen met die [slachtoffer] en deze vriendinnen en collega’s en medestudenten telkens heeft gezegd dat hij, verdachte naar het huis van genoemde [slachtoffer] zou gaan en aan die vriendinnen en collega’s en medestudenten telkens heeft gevraagd of hij, verdachte een schoolrooster van die [slachtoffer] kon krijgen;
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde
hij op 5 februari 2006 te Amsterdam op de openbare wegen het Singel
en de Nieuwezijds Voorburgwal een wapen van categorie III, te weten een pistool (FN Browning) en munitie van categorie III, te weten een of meer patronen (kaliber 7.65 mm), voorhanden heeft gehad;
Hetgeen onder 1 primair, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bewijsoverweging
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
De raadsman heeft betoogd dat van voorbedachte rade geen sprake is geweest.
Hij heeft daaraan het volgende -zakelijk weergegeven- ten grondslag gelegd.
Verdachte is eerder bedreigd door de broer van het slachtoffer en een onbekende man om geen contact meer met het slachtoffer te zoeken. Daarom heeft verdachte uit zelfbescherming een vuurwapen aangeschaft. Hij is, met het vuurwapen, naar Amsterdam gegaan om met het slachtoffer te spreken. In dat gesprek heeft het slachtoffer hem te kennen gegeven dat hij zou worden beschoten. Het slachtoffer en vriendinnen/collega’s van het slachtoffer hebben hem uitgescholden en vernederd. Verdachte werd vastgegrepen door het slachtoffer en werd bang en was in de veronderstelling dat hij zou worden neergeschoten. Dit is de reden dat verdachte het vuurwapen heeft getrokken en heeft geschoten.
Het hof overweegt als volgt.
Anders dan de verklaring van verdachte hebben het dossier en het onderzoek ter terechtzitting geen aanwijzingen opgeleverd dat er van de zijde van de broer van het slachtoffer of anderen bedreigingen zijn geuit in de richting van verdachte. Het hof hecht dan ook geen geloof aan die verklaring. Ook de stelling van verdachte dat het slachtoffer hem tijdens het gesprek op
- 5.
februari 2006 zou hebben bedreigd, uitgescholden of vernederd, is op geen enkele manier aannemelijk geworden.
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof daarentegen de volgende gang van zaken af.
Het slachtoffer heeft de relatie met verdachte beëindigd. Verdachte heeft haar wens om geen contact meer te hebben niet gerespecteerd en heeft op allerlei manieren geprobeerd toch in contact met haar te komen. Hij heeft daarbij ook naar het slachtoffer en derden kenbaar gemaakt dat hij haar wat zou aandoen als herstel van contact of de relatie uitbleef.
In deze omstandigheden heeft verdachte zich voorzien van een vuurwapen en is daarmee vanuit zijn woonplaats Groningen naar Amsterdam gereisd waar het slachtoffer woonachtig was. Verdachte is een aantal dagen naarstig op zoek geweest naar het slachtoffer, waartoe hij zich zelfs toegang heeft verschaft tot haar school. Toen dit niet leidde tot het gewenste resultaat is verdachte op 5 februari 2006 naar de Hema in de Kalvertoren gegaan, waar het slachtoffer (als weekendhulp) werkte. Al die tijd droeg verdachte het vuurwapen bij zich.
Verdachte heeft het slachtoffer op het terras voor de Hema in de Kalvertoren aangesproken en vastgegrepen en geëist dat zij mee zou komen om te praten. Het slachtoffer heeft dit geweigerd en zich daartegen verzet. Verdachte heeft korte tijd met het slachtoffer gesproken en haar een aantal keren gezegd dat zij mee moest komen, dat hij een wapen had en dat hij haar ging neerknallen. Het slachtoffer heeft via gebaren een collega gewaarschuwd dat verdachte een wapen bij zich had en dat de beveiliging moest worden geroepen. Verdachte gedroeg zich ook naar de indruk van omstanders agressief, terwijl het slachtoffer en haar collega’s die haar te hulp kwamen een beheerste indruk maakten. Verdachte heeft het slachtoffer meegenomen richting de roltrappen, waartegen het slachtoffer zich heeft verzet. Het slachtoffer heeft zich, uit angst neergeschoten te worden, klein gemaakt. Op het moment dat de bedrijfsleider en een andere medewerkster van de Hema het slachtoffer te hulp wilden schieten heeft verdachte het slachtoffer beschoten. Zij is daarbij in haar benen geraakt en ten val gekomen. Zij is weggekropen van verdachte in de richting van de kledingzaak H&M, waarop verdachte in haar richting is gekomen en van korte afstand het slachtoffer nog meermalen heeft beschoten. Vervolgens is verdachte weggevlucht. Het slachtoffer heeft meerdere schotverwondingen opgelopen in de benen en één in de bekkenkam. Door een ter plekke aanwezige arts is eerste hulp verleend en het slachtoffer is vervolgens per ambulance naar het ziekenhuis vervoerd en daar geopereerd.
Uit de bewijsmiddelen en in het bijzonder de vorenomschreven gang van zaken leidt het hof voorts af dat toen verdachte het wapen had aangeschaft en daarmee op zoek is gegaan naar het slachtoffer hij op dat moment tenminste de mogelijkheid onder ogen heeft gezien dat hij gebruik van dat wapen zou maken in de richting van het slachtoffer. Het hof gaat er niet vanuit dat dit mogelijk gebruik zich toen reeds als een (vast) voornemen bij verdachte heeft gemanifesteerd, maar wel dat bezinning op het gebruik en de gevolgen ervan heeft plaatsgevonden. Toen verdachte -nadat hij koortsachtig vergeefse pogingen had gedaan het slachtoffer te ontmoeten- haar uiteindelijk trof, wilde zij niet ingaan op zijn eisen mee te gaan en met hem te spreken. Verdachte is boos geworden en heeft een aantal malen gezegd dat hij een wapen had en haar zou neerschieten. Kennelijk verliep het gesprek met het slachtoffer niet op de door verdachte gewenste wijze of had dit niet het gewenste resultaat en heeft hij zich blijkens deze uitlatingen nader bezonnen op het gebruik van het vuurwapen in haar richting. Op het moment dat het slachtoffer en verdachte terecht kwamen bij de roltrap ontstond voor verdachte een situatie die kennelijk de druppel was die de emmer deed overlopen. Hij heeft het vuurwapen uit zijn zak gepakt, dit doorgeladen en het slachtoffer neergeschoten. Toen het slachtoffer kruipend weg vluchtte, is verdachte op haar afgelopen en heeft hij haar nog meermalen beschoten.
Het hof concludeert hieruit dat de daad van verdachte niet het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsbeweging van verdachte maar van een -zij het mogelijk kort- tevoren genomen besluit en dat verdachte in de tijd tussen het nemen van het besluit en de uitvoering ervan heeft nagedacht over, en zich rekenschap heeft gegeven van de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad. Ook heeft hij door aldus te handelen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer dodelijk zou worden getroffen.
Strafbaarheid van het bewezengeachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezengeachte levert op:
ten aanzien van het onder 1 primair bewezengeachte
poging tot moord.
ten aanzien van het onder 2 bewezengeachte
belaging.
ten aanzien van het onder 3 bewezengeachte
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot munitie van categorie III.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft betoogd dat verdachte heeft gehandeld uit putatief noodweer.
Hij heeft daaraan de hiervoor eerder omschreven feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd, te weten -zakelijk weergegeven-:
Verdachte is eerder bedreigd door de broer van het slachtoffer en een onbekende man om geen contact meer het slachtoffer te zoeken. Daarom heeft verdachte uit zelfbescherming een vuurwapen aangeschaft. Hij is, met het vuurwapen, naar Amsterdam gegaan om met het slachtoffer te spreken. In dat gesprek heeft het slachtoffer hem te kennen gegeven dat hij zou worden beschoten. Verdachte werd vastgegrepen door het slachtoffer en werd bang en was in de veronderstelling dat hij zou worden neergeschoten. Dit is de reden dat verdachte het vuurwapen heeft getrokken en heeft geschoten.
Zoals hiervoor overwogen in de bewijsoverweging, is hetgeen de raadsman stelt niet aannemelijk geworden.
Dat verdachte redelijkerwijs kon menen in een situatie te verkeren waarin hij mocht vrezen zelf neergeschoten te worden of daaromtrent verschoonbaar heeft gedwaald is daarom evenmin aannemelijk geworden.
Het verweer wordt verworpen.
Verdachte heeft, ondanks plaatsing in het Pieter Baan Centrum, geen medewerking willen verlenen aan psychologisch en psychiatrisch onderzoek.
Er is echter geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en maatregel
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor poging doodslag, belaging en het voorhanden hebben van een pistool en munitie veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte en door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde, te weten poging moord, en het onder 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 jaar.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich voorzien van een vuurwapen en is naar zijn ex-vriendin op zoek gegaan. Toen zij niet met hem mee wilde om met hem te praten heeft hij op klaarlichte dag in een druk winkelcentrum in het centrum van Amsterdam opzettelijk en met voorbedachten rade meermalen van zeer nabij met een vuurwapen op het slachtoffer, zijn ex-vriendin, geschoten. Tengevolge van deze schietpartij heeft het slachtoffer ernstige schotwonden in haar benen en onderlichaam opgelopen. Omstanders, waaronder ook jonge kinderen en mindervaliden, hebben de schietpartij van nabij meegemaakt en zijn in paniek weggevlucht en hebben in de omliggende winkels dekking gezocht. Het is dan ook een geluk te noemen dat onder de omstanders geen gewonden zijn gevallen en ook dat een arts ter plaatse zich direct over het slachtoffer heeft kunnen ontfermen en daarbij mogelijk levensreddend heeft gehandeld. De voornoemde handelingen van verdachte hebben het slachtoffer naast fysiek letsel ook psychisch leed bezorgd. Iedere dag wordt het slachtoffer opnieuw geconfronteerd met de gevolgen -ontsierende littekens op de benen- van verdachtes handelen. Bovendien leert de ervaring dat een ernstig feit als dit in de samenleving gevoelens van angst en onveiligheid teweeg brengt.
Voorts heeft de verdachte in de periode ervoor niet alleen het slachtoffer lastig gevallen en belaagd, maar ook de vriendinnen, collega’s, medestudenten en zussen van het slachtoffer lastig gevallen om met haar in contact te kunnen komen. De verdachte heeft aldus blijk gegeven van onvoldoende respect voor de wens van het slachtoffer om geen contact meer met hem te hebben.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 8 oktober 2007 is verdachte niet eerder veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 285b en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.
Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 1 tenlastegelegde, bestaande uit EUR 7300,- immateriële schade en EUR 1661,86 materiële schade.
Een gedeelte van de vordering is in eerste aanleg toegewezen. De benadeelde partij is voor het overige niet ontvankelijk verklaard in haar vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gevoegd met een vordering van EUR 9.136,86 zoals door haar ook in eerste aanleg is gevorderd.
Het hof is van oordeel dat het hierna te noemen gedeelte van de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezengeachte rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Het hof is van oordeel dat de gevorderde kosten betreffende het ziekenhuisdagliggeld à EUR 175,- niet van zo eenvoudige aard zijn, dat deze zich lenen voor behandeling in deze strafzaak. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Het hof zal de benadeelde partij in zoverre daarin dan ook niet ontvankelijk verklaren.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Ten aanzien van het onder onder 1 primair, 2 en 3 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) jaren.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Gelast de bewaring van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen ten behoeve van de rechthebbende, te weten:
- -
Schiethandensetje;
- -
CD Audio
(te weten de nummers 1 en 2 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, waarvan een kopie aan dit arrest is gehecht)
Ten aanzien van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan het slachtoffer, wonende te Amsterdam, rekeningnummer [x], een bedrag van EUR 8.961,86 (achtduizend negenhonderdeenenzestig euro en zesentachtig cent), vermeerderd met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat deze benadeelde partij haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot EUR 8.961,86 (achtduizend negenhonderdeenenzestig euro en zesentachtig cent), zulks ten behoeve van [slachtoffer].
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 74 (vierenzeventig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voorzover) verdachte heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de 5e meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. L.A.J. Dun, mr. A.H.A. Scholten en mr. J.J. Wiarda, in tegenwoordigheid van mr. J. Ineke, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 december 2007.
mr. J.J. Wiarda is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.