De voetnoten heb ik weggelaten.
HR, 15-03-2022, nr. 20/00122
ECLI:NL:HR:2022:360
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
15-03-2022
- Zaaknummer
20/00122
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:360, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑03‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:152
ECLI:NL:PHR:2022:152, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑02‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:360
- Vindplaatsen
Uitspraak 15‑03‑2022
Inhoudsindicatie
Medeplegen diefstal d.m.v. valse sleutels, meermalen gepleegd (art. 310 jo. 311.1.4 Sr), medeplegen oplichting (meermalen gepleegd) van bloemen- en plantenwinkel en houtzagerij (art. 326.1 Sr) en deelname aan criminele organisatie (art. 140.1 Sr). 1. Bewijsklacht medeplegen diefstal m.b.t. bestanddeel ‘toebehoorde’. Behoorde geldbedrag toe aan beheerder van vereniging van eigenaren? 2. Bewijsklachten medeplegen diefstal m.b.t. wegnemen van geld. 3. Bewijsklachten m.b.t. medeplegen oplichting van bloemen- en plantenwinkel. Is bloemen- en plantenwinkel door oplichtingsmiddelen bewogen tot afgifte van diverse goederen? 4. Bewijsklacht medeplegen oplichting houtzagerij. Is intellectuele en/of materiële bijdrage van verdachte aan oplichting van voldoende gewicht geweest om zijn aandeel te kunnen kwalificeren als medeplegen? 5. Bewijsklacht deelname aan criminele organisatie. Is gebleken van duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband? HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 20/00244 en 20/00225.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/00122
Datum 15 maart 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 januari 2020, nummer 21-001256-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend voor wat betreft de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste tot en met het zesde cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beoordeling van het zevende cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 22 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze 21 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 maart 2022.
Conclusie 15‑02‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Art. 310 Sr "toebehoren". Middel over de vraag of geld "toebehoorde" aan X of aan VvE toen het werd weggenomen van de rekening t.n.v. X, nadat dat geld door verdachte was overgeboekt van de rekening t.n.v. de VvE. Middelen van verdachte over de bewijsvoering van het medeplegen van het wegnemen van geld van de rekening t.n.v. X en van de rekening van de VvE, deelneming aan een criminele organisatie, oplichting van een bloemen en plantenwinkel en medeplegen van oplichting van een houtzagerij. Strekt tot strafvermindering wegens undue delay en voor het overige tot verwerping. Samenhang met 20/00225 en 20/00244.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer20/00122
Zitting 15 februari 2022
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de verdachte.
Inleiding
1. De verdachte is bij arrest van 10 januari 2020 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, wegens 1 en 2 “diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd”, 3 “opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen”, 4 “medeplegen van oplichting”, onder 6 “medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd”, 8 primair “mensenhandel, terwijl het in artikel 273f, eerste lid onder 1° van het Wetboek van Strafrecht omschreven feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd”, 9 “deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven” en 10 “medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Het hof heeft ook beslist op vorderingen van benadeelde partijen en aan de verdachte schadevergoedingsmaatregelen opgelegd, een en ander zoals in het arrest is omschreven.
2. Er bestaat samenhang met de zaken tegen de medeverdachten die zijn ingeschreven onder nr. 20/00225 ([medeverdachte 1]) en nr. 20/00244 ([medeverdachte 2]). In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
3. Namens de verdachte heeft mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, zeven middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste, het tweede en het derde middel
4. Het eerste middel klaagt over de bewijsvoering van het onder 1 bewezenverklaarde omdat daaruit niet (zonder meer) kan worden afgeleid dat het weggenomen geldbedrag toebehoorde aan [betrokkene 1].
Het tweede middel klaagt over de bewijsvoering van hetzelfde feit en houdt in dat daaruit niet (zonder meer) kan worden afgeleid dat de verdachte (al dan niet tezamen en in vereniging met anderen) het (gehele) bedrag van € 15.898,29 heeft weggenomen.Het derde middel klaagt over de bewijsvoering van het onder 2 bewezenverklaarde en houdt in dat daaruit niet blijkt dat de verdachte (al dan niet tezamen en in vereniging met anderen) het (gehele) bedrag van € 43.780,46 heeft weggenomen. De steller van het middel heeft de drie middelen van één toelichting voorzien. De drie middelen hebben betrekking op de bewijsvoering van twee met elkaar samenhangende feiten en kunnen daarom samen worden besproken, zoals de steller van het middel zelf in de toelichting aangeeft en blijkt uit de gezamenlijke toelichting.
5. Alvorens over te gaan tot de bespreking van deze middelen, geef ik voor een goed begrip van de zaak eerst de gang van zaken weer zoals die blijkt uit het bestreden arrest. Daarna geef ik de bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 en de promis-bewijsoverwegingen met betrekking tot deze feiten weer.
6. De verdachte heeft via de medeverdachte [betrokkene 2] toegang gekregen tot de bankrekening van een VvE die werd beheerd door [betrokkene 1]. Op 5 augustus 2013 zijn met gebruik van een IP-adres, dat op naam van de verdachte staat, vanaf de bankrekening van deze VvE vijf geldbedragen overgeboekt (in totaal gaat het om een bedrag van € 43.780,46) naar bankrekeningen van achtereenvolgens de verdachte (€ 16.666,56), de medeverdachte [betrokkene 3] (€ 9.870,97) en [betrokkene 1] (€ 17.242,93). De verdachte heeft via de medeverdachte [betrokkene 2] daarnaast toegang gekregen tot de bankrekening van [betrokkene 1] nadat deze aan [betrokkene 2] zijn bankpas en pincode van die rekening had gegeven. Nadat het geld van de VvE op 5 augustus 2013 op de bankrekening van [betrokkene 1] was binnengekomen, is nog diezelfde dag een bedrag van € 7.898,29 vanaf die bankrekening overgeboekt naar de bankrekening van de medeverdachte [betrokkene 2] en een bedrag van € 8.000,-- in contanten opgenomen door de verdachte. In totaal gaat het daarbij dus om een bedrag van € 15.898,29. Voorafgaand aan de geldopname in contanten was de opnamelimiet van de bankpas van [betrokkene 1] verhoogd.
7. Ten laste van de verdachte is – voor zover hier van belang – bewezen verklaard dat:
“1. hij op tijdstippen op 5 augustus 2013 te Apeldoorn, tezamen en in vereniging met een ander telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit geldautomaten en/of pinautomaten en door middel van internetbankieren via bankrekeningnr. [001] heeft weggenomen geldbedragen, van in totaal ongeveer 15.898,29 euro,
toebehorende aan [betrokkene 1], waarbij verdachte en zijn mededader(s) het weg te nemen geldbedrag, onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel
2. hij op tijdstippen op 5 augustus 2013 te Apeldoorn, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van ABN Amro bankrekening met nummer [002] ten name van V.V.E. [A] (gevestigd te [a-straat 1], [plaats]), telkens heeft weggenomen geldbedragen, van in totaal ongeveer 43.780,46 euro, althans enig geldbedrag, toebehorende aan V.V.E. [A], waarbij verdachte en zijn mededader(s) telkens het weg te nemen geldbedrag onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel”.
8. De bewijsoverwegingen van het hof houden ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde het volgende in:1.
“Het hof sluit zich voor wat betreft het onder 1 en 2 tenlastegelegde aan bij de overwegingen van de rechtbank zoals deze zijn opgenomen in het vonnis. Het hof stelt aldus op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast:Op 5 augustus 2013 is een bedrag van in totaal € 15.898,29, toebehorende aan [betrokkene 1] van zijn bankrekening weggenomen door middel van internetbankieren. Op 5 augustus 2013 is een bedrag van in totaal € 43.780,46, toebehorende aan de Vereniging van Eigenaren [A] te [plaats] zonder toestemming van haar bankrekening afgeschreven.
[betrokkene 2] heeft verklaard dat [betrokkene 1] aan haar zijn bankpas en pincode heeft gegeven en dat verdachte gebruik maakte van haar bankpas en pincode. Op 5 augustus 2013 is de opnamelimiet van de voornoemde bankpas van [betrokkene 1] verhoogd en is van zijn bankrekening een bedrag van € 7.895,29 overgemaakt naar de bankrekening van [betrokkene 2] onder vermelding van ‘auto voor mijn vriendin’. De opdracht daartoe is gegeven vanaf een IP adres, [003], dat op naam staat van verdachte. Bij een van de geldautomaten waar op 5 augustus 2013 omstreeks 16:15 uur van de bankrekening van [betrokkene 1] geldbedragen zijn opgenomen is verdachte herkend van camerabeelden door twee verbalisanten. De foto’s van de camerabeelden van de opname op de [b-straat 1] te Apeldoorn met de bankpas van [betrokkene 1], zijn bekeken door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]. Zij hebben verklaard dat op de foto’s van de camerabeelden een man zichtbaar is die ze herkennen als de aan hen ambtshalve bekende [verdachte]. Zij herkennen de pinner als zijnde verdachte aan respectievelijk de stand van zijn oren, neus en zijn postuur alsmede aan zijn gelaat, lichaamsbouw en het feit dat hij tattoos op zijn armen heeft.
[betrokkene 2] heeft voorts onder andere aan verdachte verteld dat [betrokkene 1] beheerder was van de bankrekening van de Vereniging van Eigenaren (hierna: de VvE). [betrokkene 2] heeft van [betrokkene 1] de bankpas en de pincode van deze bankrekening gekregen, inclusief het apparaatje waarmee geld van deze rekening kon worden overgeboekt naar andere bankrekeningen. Zij heeft dit doorgegeven aan verdachte. Op 5 augustus 2013 hebben er overboekingen plaatsgevonden vanaf de bankrekening van de VvE en daarbij is gebruik gemaakt van een IP-adres dat op naam staat van verdachte. Ook zijn er bedragen van de rekeningen van de VvE overgeboekt naar onder andere de bankrekening van verdachte. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij ’s-middags op 5 augustus 2013 op zijn bankrekening zag dat er 16 à 17 duizend euro op stond. Hij heeft dit gepind om zijn schulden af te betalen.
Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden, in onderling(e) verband en samenhang bezien is het hof – evenals de rechtbank – van oordeel dat verdachte zich op 5 augustus 2013 schuldig gemaakt aan de diefstal in vereniging door middel van een valse sleutel van € 15.898,29 toebehorende aan [betrokkene 1] (feit 1) en de diefstal in vereniging door middel van een valse sleutel van in totaal € 43.780,46 toebehorende aan V.V.E. [A] (feit 2).
9. De hier weergegeven bewijsoverwegingen van het hof voor de feiten 1 en 2 betreffen een zogenoemde promis-motivering, waarbij de bewijsmiddelen in voetnoten worden vermeld. In de aanvulling met bewijsmiddelen, als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv jo. art. 415 Sv, heeft het hof de in de voetnoten opgenomen vindplaatsen voor deze feiten herhaald.
Het derde middel
10. Gelet op de chronologische volgorde van de gebeurtenissen op 5 augustus 2013 begin ik met de bespreking van het derde middel, dat zich richt tegen de bewijsvoering van feit 2. Daaruit blijkt volgens de steller van het middel niet dat de verdachte (al dan niet tezamen en in vereniging met anderen) het (gehele) bedrag van € 43.780,46, dat toebehoorde aan de VvE, heeft weggenomen.
11. Door de steller van het middel wordt allereerst aangevoerd dat er in cassatie van moet worden uitgegaan dat uit het dossier volgt dat ook anderen gebruik maakten van het IP-adres dat op naam van de verdachte stond, zodat niet valt uit te sluiten dat die anderen bepaalde overboekingen hebben gedaan, omdat het hof de juistheid van deze door de verdediging aangedragen stelling in het midden heeft gelaten.
12. Ter terechtzitting van het hof van 27 november 2019 heeft de raadsman van de verdachte bij gelegenheid van pleidooi ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde het volgende aangevoerd:
“Het IP-adres stond op naam van cliënt, maar meer dan dat is uit het dossier niet af te leiden. Cliënt stond niet ingeschreven op dat woonadres en ook de tenaamstelling van een IP-adres zegt niet dat degene de unieke gebruiker is van dat IP-adres. Het zegt ook niet wie de overboekingen heeft gedaan. Uit het dossier volgt dat ook anderen het IP-adres gebruikten. Het is dan ook niet uitgesloten dat een ander de overboekingen heeft gedaan. Vrijspraak dient te volgen.”
13. Het hof heeft in zijn bewijsoverweging vastgesteld dat het voor de overboekingen vanaf de rekening van de VvE gebruikte IP-adres op naam stond van de verdachte. Daarnaast heeft het hof vastgesteld dat hij de pinpas, de pincode en het apparaatje waarmee geld van de rekening van de VvE kon worden overgemaakt, heeft gekregen van medeverdachte [betrokkene 2] die het op haar beurt had gekregen van [betrokkene 1] die de rekening van de VvE beheerde. Uit het voorgaande heeft het hof kennelijk afgeleid dat het de verdachte is geweest die geld van de rekening van de VvE heeft overgeboekt en niet een van de anderen die gebruik zouden maken van het IP-adres dat op naam van de verdachte stond. In zoverre heeft het hof de stelling van de verdediging niet in het midden gelaten en tot een nadere motivering was het hof niet gehouden. De steller van het middel doet een beroep op de verklaring van medeverdachte [betrokkene 2] die is neergelegd in een proces-verbaal waarnaar het hof in zijn promis-motivering in voetnoot 7 verwijst. In de verklaring van [betrokkene 2] zoals die wordt weergeven in de schriftuur staat dat zij de pas en de pincode ook heeft gegeven aan medeverdachte [medeverdachte 1]. Dit heeft het hof er evenwel – en gelet op het gebruik van het IP-adres dat op naam staat van de verdachte niet onbegrijpelijk – niet toe gebracht aan te nemen dat [medeverdachte 1] de overboekingen heeft verricht. In dat verband merk ik verder op uit de bewijsvoering van de ten laste gelegde feiten ook niet blijkt dat een deel van het overgeboekte geld op enige wijze bij de medeverdachte [medeverdachte 1] is terecht gekomen, terwijl dat anders ligt voor de verdachte, zoals nog zal blijken uit de bewezenverklaring van feit 10.
14. Het derde middel faalt in al zijn onderdelen.
Het tweede middel
15. Het tweede middel richt tegen de bewijsvoering van feit 1, omdat daaruit volgens de steller van het middel niet blijkt dat de verdachte (al dan niet tezamen en in vereniging met anderen) het (gehele) bedrag van € 15.898,29, dat toebehoorde aan [betrokkene 1], heeft weggenomen.
16. Ter terechtzitting van het hof van 27 november 2019 heeft de raadsman van de verdachte bij gelegenheid van pleidooi ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde aangevoerd dat de diefstal van geld slechts voor het geldbedrag dat op de bankrekening van de verdachte is gestort [ik begrijp: € 16.666,56, welk bedrag vanaf de rekening van de VvE is overgemaakt naar de rekening van de verdachte, D.P.] wettig en overtuigend kan worden bewezen. Bij het onder 1 ten laste gelegde gaat het echter om een geldbedrag van € 15.898,29, dat is opgebouwd uit een geldbedrag van in totaal € 8.000,-- dat op 5 augustus 2013, nadat geld van de VvE naar de bankrekening van [betrokkene 1] was overgemaakt, in contanten van de bankrekening van [betrokkene 1] is opgenomen en een geldbedrag van € 7.898,29 dat op diezelfde datum vanaf de bankrekening van [betrokkene 1] is overgemaakt naar de bankrekening van medeverdachte [betrokkene 2].
17. Door de steller van het middel wordt allereerst aangevoerd dat ten aanzien van de overboeking van het geldbedrag naar de rekening van medeverdachte [betrokkene 2], niet is vastgesteld wie op dat moment de bankpas van de rekening van [betrokkene 1] gebruikte. Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt echter dat de opdracht tot overboeking is gegeven vanaf het IP-adres dat op naam staat van de verdachte en verder dat de verdachte op 5 augustus 2013 bij het opnemen van geld in contanten van de bankrekening van [betrokkene 1] op foto’s van camerabeelden is herkend.2.Daaruit heeft het hof kunnen afleiden dat de verdachte de bankpas van de rekening van [betrokkene 1] op 5 augustus 2013 in gebruik had.
18. Verder wordt door de steller van het middel ook nu aangevoerd dat de omstandigheid dat de overboeking gebeurde vanaf het IP-adres van de verdachte, in het licht van de in midden gelaten stelling van de raadsman ook anderen van dat adres gebruik maakten, niet zonder meer redengevend voor het bewijs dat de verdachte die overboeking heeft gedaan of daarvan heeft geweten.
19. Dit argument mist ten dele feitelijke grondslag, nu de raadsman in hoger beroep met betrekking tot feit 2 geen verweer heeft gevoerd dat verband houdt met het IP-adres dat op naam van de verdachte staat. Dit verweer is alleen gevoerd met betrekking tot feit 1. Voor het overige geldt dat het hof uit de omstandigheid dat de overboeking van de rekening van [betrokkene 1] naar de bankrekening van medeverdachte [betrokkene 2] is gebeurd vanaf het IP-adres van de verdachte, heeft kunnen afleiden dat het de verdachte is geweest die de overboeking heeft verricht.
20. Het tweede middel faalt in al zijn onderdelen.
Het eerste middel
21. Het eerste middel klaagt over de bewijsvoering van het onder 1 bewezenverklaarde omdat daaruit niet (zonder meer) kan worden afgeleid dat het weggenomen geldbedrag toebehoorde aan [betrokkene 1]. Aangevoerd wordt dat uit de bewijsvoering juist blijkt dat het geldbedrag toebehoorde aan de VvE en dat de bankrekening van [betrokkene 1] slechts is gebruikt om het geldbedrag vervolgens wit te wassen, zoals het hof onder 10 bewezen heeft verklaard.
22. Omwille van de leesbaarheid van deze conclusie herhaal ik hier dat het hof onder 1 bewezen heeft verklaard dat:
“hij op een op 5 augustus 2013 te Apeldoorn, tezamen en in vereniging met een ander telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit geldautomaten en/of pinautomaten en door middel van internetbankieren via bankrekeningnr. [001] heeft weggenomen geldbedragen, van in totaal ongeveer 15.898,29 euro,
toebehorende aan [betrokkene 1], waarbij verdachte en zijn mededader(s) het weg te nemen geldbedrag, onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel”.
“Art. 310 Sr:Hij die enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort wegneemt, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, wordt, als schuldig aan diefstal, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.Art. 311, eerste lid, aanhef en onder 5 (oud) Sr:
“ Met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft:[…]5° diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking of inklimming, van valse sleutels, van een valse order of het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, of door listige kunstgrepen, of door een samenweefsel van verdichtsels”.
24. De steller van het middel voert aan dat uit de bewijsvoering niet kan volgen dat de bewezenverklaarde € 15.898,29 toebehoorde aan [betrokkene 1] omdat dit bedrag toebehoorde aan de VvE en van haar bankrekening is weggenomen. Dit wordt ondersteund, zo voert de steller van het middel aan, door de toelichting op de vordering van de benadeelde partij, te weten de VvE, die een vordering op [betrokkene 1] heeft overgelegd ter hoogte van € 15.898,29. De opvatting waarin het geld wél aan [betrokkene 1] zou toebehoren, zou bovendien meebrengen dat de verdachte twee keer wordt vervolgd en bestraft voor hetzelfde feit omdat het hof onder 2 het gehele bedrag bewezen heeft verklaard dat aan de VvE toebehoorde en waarvan de onder 1 bewezenverklaarde € 15.898,29 deel uit maakte. Het oordeel van het hof, dat het geldbedrag van € 15.898,29 “toebehoorde” aan [betrokkene 1] zou daarom blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting.
25. Zoals bij de bespreking van de middelen 2 en 3 is gebleken, volgt uit de bewijsvoering dat op 5 augustus 2013 van twee afzonderlijke bankrekeningen waarover [betrokkene 1] kon beschikken, bedragen zijn weggenomen. Het eerste bedrag van in totaal € 43.780,46 is weggenomen van een bankrekening ten name van de VvE, die [betrokkene 1] beheerde, met nummer [002]. Op dit bedrag heeft in het bijzonder de bewezenverklaring van feit 2 betrekking. Het tweede bedrag van in totaal € 15.898,29 is weggenomen van de op zijn naam gestelde bankrekening met nummer [004]. Op dit bedrag heeft de bewezenverklaring van feit 1 betrekking.
26. Het begrip “toebehoren” zoals bewezen is verklaard, heeft het hof kennelijk gebruikt in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in art. 310 Sr jo. 311, eerste lid, aanhef en onder 5° (oud) Sr.
27. Uit de bewoordingen ervan volgt dat het begrip “toebehoren” niet hetzelfde is als het begrip “eigendom”. Het begrip “toebehoren” is ruimer.3.Mijn ambtgenoot Hofstee schrijft in dit verband dat het de bedoeling van de wetgever was om bij de exegese van art. 310 Sr de rechter niet te dwingen teveel te leunen op het civielrechtelijke begrippenkader.4.
28. In de bewezenverklaring ligt als oordeel van het hof besloten dat de geldbedragen die zijn weggenomen van de bankrekening ten name van [betrokkene 1] toebehoorden aan [betrokkene 1]. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting nu ervan mag worden uitgegaan dat geld dat op een bankrekening staat, toebehoort in de zin van art. 310 Sr aan de persoon ten name van wie die bankrekening staat.5.Dat oordeel wordt niet onbegrijpelijk doordat het geld dat van die bankrekening is weggenomen afkomstig is van een bankrekening ten name van de VvE, nota bene omdat de verdachte dat eerder die dag, tezamen en in vereniging met [betrokkene 2], van de bankrekening ten name van de VvE heeft overgeboekt naar de bankrekening ten name van [betrokkene 1].6.Ten eerste niet omdat [betrokkene 1] “beheerder” was van de bankrekening ten name van de VvE. Het geldbedrag behoorde dus ook aan hem toe als beheerder van de VvE.7.Ten tweede niet omdat ter terechtzitting niet is aangevoerd dat en waarom het geld dat is weggenomen van de bankrekening ten name van [betrokkene 1] niet aan hem zouden toebehoren in de zin van art. 310 Sr.
29. Ook de overwegingen van het hof met betrekking tot de vordering van de benadeelde partijen [betrokkene 1] en de VvE maken het oordeel van het hof, dat het geld toebehoorde aan [betrokkene 1], niet onbegrijpelijk. De steller van het middel voert aan, dat de toekenning van de vordering van [betrokkene 1] als benadeelde partij voor een bedrag van € 15.898,29 “zich duidelijk niet” verhoudt tot de niet-ontvankelijkverklaring door het hof van de vordering van de benadeelde partij VvE “omdat wanneer het gestolen geldbedrag naar aanleiding van een civiele procedure al aan de VvE is terugbetaald, er in zoverre niets meer van [de verdachte] te vorderen valt. [betrokkene 1] zal zich dan tot de VvE moeten wenden om het eventueel door hem – uit hoofde van de genoemde overeenkomst – aan de VvE betaalde bedrag van € 15.898,29 terug te betalen.”. Als ik de steller van het middel goed begrijp, dan had het hof de vordering van [betrokkene 1] als benadeelde partij niet mogen toewijzen voor een bedrag van € 15.898,29 maar niet-ontvankelijk moeten verklaren en had hij dit bedrag moeten terugvorderen van de VvE. De steller van het middel gaat er daarbij van uit dat aan de V.v.E. “in civilibus” al een schadevergoeding voor een bedrag van € 43.780,46 is toegekend en daaruit blijkt dat het geld aan de VvE toebehoort en niet aan [betrokkene 1]. Voor zover ik de steller van het middel goed begrijp, berust wat hij hier naar voren brengt op een verkeerde lezing van de beslissingen die het hof heeft genomen over de vorderingen van zowel [betrokkene 1] als de VvE als benadeelde partij.
30. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] en de benadeelde partij VvE [A], houdt het arrest het volgende in:
“Vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 18.756,27. Voorts is om vergoeding van de reiskosten à € 16,19 en de kosten voor rechtsbijstand à € 452,- verzocht. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 15.898,29. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting en het voegingsformulier met bijlagen is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 15.898,29. Verdachte en/of zijn medeverdachte(n) hebben gelden van de rekeningen van de V.V.E. [A] overgemaakt naar de rekening van benadeelde partij [betrokkene 1] en dit vervolgens gepind (bedrag van in totaal € 8.000,00) of overgemaakt op de rekening van medeverdachte [betrokkene 2] (bedrag van in totaal € 7.898,29). Verdachte is – samen met zijn medeverdachte(n) – tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering die ziet op de schade die door het bewezenverklaarde genoemd onder 1 zou zijn geleden een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in zijn vordering niet worden ontvangen en kan hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
[…]Vordering van de benadeelde partij V.V.E. [A]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 26.434,82. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Het hof overweegt daartoe dat in eerste aanleg door verdachte is verklaard dat hij in een civielrechtelijke procedure reeds is veroordeeld tot schadevergoeding. De vordering maakt op geen enkele wijze melding van een eventuele reeds toegekende schadevergoeding en in hoger beroep is namens de benadeelde partij niemand verschenen om dit nader toe te lichten. Het hof is – met de rechtbank – van oordeel dat daardoor niet zonder meer duidelijk is welke schade eventueel (nog) voor vergoeding in aanmerking komt. Dat maakt dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, en dat de benadeelde partij om die reden thans niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vordering. De benadeelde kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.”
31. Uit de overwegingen van het hof blijkt dat het de VvE niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar vordering als benadeelde partij omdat niet zonder meer duidelijk is welke schade eventueel nog voor vergoeding in aanmerking komt aangezien de verdachte heeft verklaard dat hij in een civielrechtelijke procedure reeds tot schadevergoeding (aan de VvE) is veroordeeld en namens de benadeelde partij niemand ter terechtzitting is verschenen om een toelichting te geven op die schadevergoeding waarover de verdachte heeft verklaard. De inhoud van de schadevergoeding waartoe de verdachte in een civielrechtelijke procedure reeds zou zijn veroordeeld, is naar het oordeel van het hof niet duidelijk en daarom is de VvE als benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. Over de verhouding tussen de vordering van de VvE als benadeelde partij en de vordering van [betrokkene 1] als benadeelde partij, heeft het hof zich dus niet uitgelaten.
32. De opvatting van het hof, dat het geld dat van de bankrekening ten name van de VvE was overgemaakt naar de bankrekening ten name van [betrokkene 1], aan [betrokkene 1] toebehoorde als bedoeld in art. 310 Sr toen dat door de verdachte tezamen en in vereniging met zijn medeverdachte van die bankrekening werd weggenomen, betekent niet dat de verdachte twee keer voor hetzelfde feit wordt gestraft. De verdachte had zich, tezamen en in vereniging met zijn medeverdachte, het geld van de bankrekening ten name van de VvE namelijk wederrechtelijk toegeëigend op het moment dat het was bijgeschreven op de bankrekening ten name van [betrokkene 1]. Daarmee was dat onderdeel van de onder 2 bewezenverklaarde gekwalificeerde diefstal van de bankrekening ten name van de VvE voltooid, zoals de steller van het middel onder 6 van de schriftuur zelf schrijft. Vervolgens hebben de verdachte en zijn medeverdachten dat geld opnieuw weggenomen, toen van de bankrekening ten name van [betrokkene 1].
33. Het eerste middel faalt in alle onderdelen.
Het vierde middel
34. Het vierde middel klaagt over de bewijsvoering van de onder 4 bewezenverklaarde oplichting van bloemenwinkel [B]. Aangevoerd wordt dat uit de bewijsvoering niet kan worden afgeleid dat deze bloemenwinkel door oplichtingsmiddelen is bewogen tot de afgifte van diverse goederen, althans dat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd.
35. Het hof heeft ten laste van de verdachte onder 4 bewezenverklaard dat:
“hij op 6 februari 2014 te Apeldoorn, tezamen in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de bloemenwinkel [B], heeft bewogen tot de afgifte van diverse vazen, potten, kransen en bloemen (voor een totaal bedrag van ongeveer 1169,- euro, althans enig geldbedrag) hierin bestaande dat verdachte en zijn medeverdachten met voren omschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – opzettelijk valselijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid hebben verteld aan de bloemenwinkel [B], dat
- hij, verdachte of één van zijn mededader(s), een autobedrijf ging(en) openen en dat zij daarvoor goederen uit de bloemenwinkel nodig hadden en
- de rekening verzonden kon worden naar het bedrijf [C], gevestigd aan de [c-straat 1] te Apeldoorn
waardoor de bloemenwinkel [B], werd bewogen tot bovenomschreven afgifte”.
36. De bewijsoverweging van het hof ten aanzien van feit 4 houdt het volgende in:
“Het hof stelt op grond van het onderzoek de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 6 februari 2014 kwamen twee mannen bij [B] in Apeldoorn. Eén van de mannen vertelde aan de eigenaresse, [betrokkene 4] dat hij een autobedrijf aan de [c-straat 1] in Apeldoorn ging openen en dat hij de zaak wilde inrichten. Daartoe wilde hij diverse goederen op rekening meenemen. De rekening kon naar het bedrijf [C] gestuurd worden. [B] leverde vaker op rekening en ging akkoord. De ene man wees daarop allemaal goederen aan en de tweede man pakte de spullen en liep ermee naar buiten. De goederen werden in de laadbak van een Volkswagen Caddy gezet. In totaal namen de mannen voor een bedrag van €1.169,- aan goederen mee. Ze namen vazen, potten, zuilen, kransen en bloemen mee. De Volkswagen Caddy had als kenteken [kenteken]. Toen de mannen weg waren kreeg [betrokkene 4] na een tijdje een onrustig gevoel en is zij naar het adres [c-straat 1] te Apeldoorn gereden. Zij zag toen dat het pand helemaal leeg stond en er borden met ‘te huur’ stonden. De camerabeelden van [B] van de bewuste dag werden uitgekeken en op de beelden werden door de verbalisant de hem ambtshalve bekende [betrokkene 5] en [verdachte] herkend als de personen die op 6 februari 2014 in de bloemenwinkel de goederen meenamen.
Uit het voorgaande leidt het hof af dat het [betrokkene 5] en [verdachte] zijn geweest die [betrokkene 4] van [B] hebben bewogen tot afgifte van diverse vazen, potten, kransen en bloemen door gebruik te maken van een valse naam, listige kunstgrepen en/of een samenweefsel van verdichtsels. Met betrekking tot de wetenschap van verdachte overweegt het hof dat [betrokkene 5] heeft verklaard dat hij onder dwang van [betrokkene 6] (hof: [betrokkene 6] dus) spullen moest bestellen. Hij moest van [betrokkene 6] op rekening kopen op naam van [C]. Ze zochten daarvoor naar eenmanszaken die er wel in zouden stinken. [verdachte] (hof: verdachte) zocht online bedrijven op waar dat makkelijk bij zou lukken. Dat deed hij vanaf de [c-straat 1] te Apeldoorn. Het was de taak van [betrokkene 5] om op te lichten. Hij kreeg daartoe opdrachten van zowel [medeverdachte 1] als [betrokkene 6], aldus [betrokkene 5]. De verklaring van [betrokkene 5] vindt bevestiging in de verklaring van [betrokkene 7]. [betrokkene 7] heeft namelijk verklaard dat [betrokkene 5] op aandringen van [medeverdachte 1] en [betrokkene 6] als een gek is gaan bestellen op naam van [C]. De goederen gingen naar [betrokkene 6]. [betrokkene 6] was de baas van het hele gebeuren.
Het hof overweegt voorts dat voorafgaand aan dit feit op soortgelijke wijze De [D] is opgelicht door verdachte en zijn medeverdachten, waarbij eveneens gebruik is gemaakt is van de naam [C] (zie de hieronder opgenomen bewijsoverweging ten aanzien van het onder 4 [ik lees: 6, D.P.] tenlastegelegde feit). Vanwege de identieke modus operandi en de telkens daarbij betrokken personen worden de ten aanzien van de feiten 3 en 4 [ik lees: 4 en 6, D.P.] gebezigde bewijsmiddelen niet alleen afzonderlijk per feit maar ook over en weer tot bewijs gebruikt. Het hof acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met zijn medeverdachten om [B] te bewegen tot voornoemde afgifte door gebruik te maken van een valse naam, listige kunstgrepen en/of een samenweefsel van verdichtsels.”
37. De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“Ten aanzien van feiten 4 en 6
6. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal aangifte van Regio Noord- en Oost Gelderland, proces-verbaalnummer PL062B-2014018077-1, d.d. 6 februari 2014 opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 3], brigadier van politie (pagina’s 2822 tot en met 2824 van het politiedossier), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van [betrokkene 4]: Ik ben de eigenaar van een eenmanszaak genaamd [B], gevestigd [d-straat 1] te Apeldoorn. Het is een bloemist. Op donderdag 6 februari 2014, omstreeks 09.15 uur, kwamen twee mannen in mijn zaak. (...) Een van de mannen, ik noem hem nu verder verdachte 1, gaf mij een hand. Hij vertelde mij dat hij op het adres [c-straat 1] te Apeldoorn een autobedrijf ging openen. (...) Hij zei dat hij de zaak wilde inrichten en vroeg of hij in mijn zaak iets kon kopen. Hij vroeg mij of ik de rekening dan naar het bedrijf [C] gevestigd aan de [c-straat 1] te [...] Apeldoorn kon sturen. Ik twijfelde iets, maar na overleg met mijn collega besloten wij toch in zee te gaan met de man. Wij leveren wel vaker op rekening. Ik zei tegen de man dat ik akkoord ging. (...) De verdachte 1 begon echter allemaal goederen aan te wijzen die hij wilde hebben. De 2e man, die ik nu verdachte 2 noem, pakte veel van de spullen op en liep er mee naar buiten. (...) Ze haalden dermate veel goederen uit de winkel, dat de laadbak van de auto die ze bij zich hadden (een Volkswagen Caddy) op een bepaald moment helemaal vol zat. (...) Toen ze klaar waren vroeg de man wat de kosten waren. Ik heb alles bij elkaar opgeteld en het totaal bedrag was 1169,- euro. Mijn collega [betrokkene 8] rook wat argwaan en noteerde het kenteken van de auto waar de mannen mee waren. Dat kenteken luidt [kenteken]. (...) Toen de mannen weg waren kreeg ik na een tijdje toch een onrustig gevoel. Ik ben vervolgens naar het adres [c-straat 1] te Apeldoorn gereden. Ik zag toen dat het pand helemaal leeg stond en er borden van te huur op stonden. (...) Ik geef u een lijst met alle goederen die ik aan de mannen heb meegegeven, dat zijn vazen, potten, zuilen, takken, bloemen, windlichten, kranzen en overig decoratiemateriaal ter waarde van in totaal 1169,- euro.
7.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal aanvullend met bijlagen van Regio Noord- en Oost Gelderland, proces-verbaalnummer PL062B-2014018077-2, d.d. 24 april 2014 opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 4], brigadier van politie (pagina’s 2829 tot en met 2833 van het politiedossier), voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:M.V.
als relaas van verbalisant [verbalisant 4]:
Op donderdag 6 februari 2014 omstreeks 14.30 uur heb ik verbalisant in perceel [d-straat 1] te Apeldoorn camerabeelden bekeken van een aldaar gepleegde oplichting op donderdag 6 februari 2014 omstreeks 09.15 uur. De twee manspersonen die de winkel binnenkomen herken ik als de mij ambtshalve bekende [betrokkene 5], geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats], zonder vaste woon of verblijfplaats, te zien op foto 2 en [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats], [e-straat 1] te [plaats], te zien op foto 3.
8.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal aangifte van politie Regio Noord- en Oost Gelderland, proces-verbaalnummer PL062B-2014020683-1, d.d. 18 februari 2014 opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 5], BOA domein generieke opsporing van politie (pagina's 2932 tot en met 2937 van het politiedossier), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van [betrokkene 9] namens benadeelde [D]:
Ik ben eigenaar van een houtzagerij genaamd [D], gevestigd aan de [f-straat 1] te [plaats]. (...)
Op vrijdag 31 januari 2014 rondom het middaguur werd mijn bedrijf bezocht door een voormalige leverancier van mij. Dit is [betrokkene 10] uit [plaats]. [betrokkene 10] kwam aan mijn bedrijf samen met een onbekende manspersoon. (...) De onbekende manspersoon had een briefje bij zich met een tekening van een schuurtje. Voor dit schuurtje had de onbekende manspersoon hout nodig. De manspersoon had zichzelf voorgesteld als [betrokkene 11]. (...)
De manspersoon had een uittreksel van de Kamer van Koophandel bij zich van het bedrijf [C], De [c-straat 1] te Apeldoorn. (...) Ik heb direct op de computer het bedrijf gecontroleerd. Ik zag dat het bedrijf bestond en dat het handelde in Mercedes auto's. Ik zag eveneens dat het bedrijf zeer goed bekend stond als betaler. Dit bedrijf scoorde een zeven (7) op een schaal van maximaal acht (8). Het kwam mij allemaal vertrouwd over. De manspersoon wilde direct een rekening en zou het totale bedrag zondag 2 februari 2014 overmaken op bankrekeningnummer [005], (...) Wij zijn tot mondelinge overeenkomst gekomen. (...) Ik had geen reden om te twijfelen aan de integriteit van de manspersoon. Hij kwam betrouwbaar over. (...)
[betrokkene 11] was gekomen met een blauwe Volkswagen Caddy, voorzien van kenteken [kenteken]. (...) Achter de Caddy was een aanhanger gekoppeld. Dit was een rode aanhanger, open kar van het verhuurbedrijf Boels.
[betrokkene 11] is diezelfde dag meerdere keren bij mijn bedrijf geweest om zijn gekochte goederen op te halen. Hij kwam op een gegeven moment met een andere manspersoon. Signalement; Blanke manspersoon, leeftijd begin 20, lengte .1.70 meter en 1.75 meter. Tot aan de halslijn zaten er tatoeages, zijn hele nek zat vol. (...)
Vrijdag 31 januari 2014 zijn o.a. de volgende goederen op de kar geplaatst, geïmpregneerde potdekselplanken, schroeven etc. Voor een volledige specificatie zie factuur nummer 20140153 van 31 januari 2014. (...)
Diezelfde avond, vrijdag 31 januari 2014, werd ik telefonisch benaderd door [betrokkene 11], telefoon [telefoonnummer 1]. In dit telefoongesprek gaf hij aan dat er een schuur zou worden verbouwd, dat deze netjes gemaakt moest worden en dat er meer hout nodig zou zijn. Diezelfde avond heeft [betrokkene 11] wederom hout gehaald. Zie factuur 20140154. In totaliteit is er op vrijdag 31 januari 2014 voor € 8.061,18 euro aan materialen opgehaald. (...)
Op zaterdag 1 februari 2014 is [betrokkene 11] diverse keren bij mijn bedrijf geweest. (...) De laatste keer dat [betrokkene 11] met zijn Volkswagen Caddy kwam, zat er geen aanhanger achter de Volkswagen. Hij vroeg of hij mijn wagen mocht lenen. De andere aanhangers stonden met een lekke band of stonden nog vol. Mijn wagen is volgeladen met materialen en meegegeven aan [betrokkene 11]. (...) De factuur van de goederen die op zaterdag 1 februari 2014 zijn meegenomen is nummer 20140221. (...) Totaal bedrag € 12.255,81 euro, inclusief BTW.
Op zondag 2 februari 2014 heb ik diverse keren op mijn bankrekeningnummer nagekeken of [betrokkene 11] van [C] zijn rekeningen had betaald. Helaas dit was niet het geval. Op maandag 3 februari 2014 heb ik 's morgens wederom mijn bankrekening gecontroleerd. Ik had de bedragen nog steeds niet mogen ontvangen. In de loop van de morgen werd ik gebeld door [betrokkene 11]. Met hetzelfde 06-nummer. Hij vertelde dat de betaling niet was verzorgd omdat zijn vriendin, die een en ander zou betalen, moest werken in het ziekenhuis en geen tijd had gehad.
Op maandag 3 februari is [betrokkene 11] diverse malen met de Volkswagen Caddy en onze wagen bij mijn bedrijf geweest. (...) Factuur van maandag 3 februari 2014 € 16.155,68 inclusief BTW.
Mijn zus is op de locatie [c-straat 1] te Apeldoorn wezen kijken. Zij constateerde dat het pand leeg stond en dat er geen bouwactiviteiten waren. Ook heeft zij geen hout gezien. (...) Mijn zwager heeft het telefoonnummer gebeld welk staat genoteerd op het uittreksel van de Kamer van Koophandel, zijnde [telefoonnummer 2]. Een vrouwspersoon uit Deventer nam de telefoon op. Zij vertelde dat zij vaker was gebeld en dat haar de naam [betrokkene 11] en/of [C] niets zei.
Op dinsdag 4 februari 2014 werd ik gebeld door [betrokkene 11]. Nogmaals vroeg hij of hij hout mocht komen halen. Ik heb hem toen medegedeeld dat ik eerst geld wilde zien. Daarna heb ik hem nog 2x gebeld en gevraagd waar mijn geld bleef. Vanaf dinsdag 4 februari 2014 omstreeks 18:30 uur kan ik geen contact meer krijgen met [betrokkene 11]. Ik kan geen contact meer krijgen met [betrokkene 11].
9. De als bijlage bij het zojuist genoemde proces-verbaal gevoegde facturen van de [D] (pagina's 2938 tot en met 2941), waarvan een kopie aan deze aanvulling is gehecht.8.
10. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen met bijlagen van politie Regio Noord- en Oost Gelderland, proces-verbaalnummer PL062B-2014020683-22, d.d. 1 april 2014 opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 6], brigadier van politie (pagina 2947 tot en met 2951 van het politiedossier), voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:
als relaas van verbalisant:
Op vrijdag 7 februari heb ik een USB stick ontvangen van [betrokkene 9], eigenaar van de [D] te [plaats]. Op deze USB stick stonden bewegende beelden van een drietal personen die betrokken waren bij oplichting van hem en zijn bedrijf aan de [f-straat 1] te [plaats] in de periode van 31 januari t/m 3 februari 2014. (...) Van deze bewegende beelden heb ik afdrukken gemaakt welke ik genummerd heb. Het gaat in totaal om een drietal manspersonen.
Op 18 februari 2014 heb ik deze afdrukken getoond aan de aangever, [betrokkene 9]. Ik hoorde dat hij zei dat de man op foto 2 en 3 de bestuurder was van de Volkswagen Caddy, genoemd in de aangifte en dat hij mee was met de man die zich uit gaf voor [betrokkene 11]. Deze man heeft zich niet voorgesteld en hij heeft niet gesproken met [betrokkene 9].
Verder vertelde hij dat de man die zich uitgaf voor [betrokkene 11] te zien is op foto 4, links op foto 5 en 6 en op foto 8. Op foto 9 is een oudere man te zien met een baard en een petje. Volgens de aangever [betrokkene 9] kwam deze man op 3 februari mee met de man die zich uitgaf als [betrokkene 11]. Deze man heeft zich ook niet voorgesteld.
11. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van politie Regio Noord- en Oost Gelderland, proces-verbaalnummer PL062B-2014020683-24, d.d. 31 maart 2014 opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 7], brigadier van politie (pagina’s 2952 en 2953 van het politiedossier), voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:
als relaas van verbalisant:
Op de printjes van de beelden herken ik op foto 4, 5, 6 en 8 de mij ambtshalve bekende [betrokkene 5]. (...) Op foto 9 herken ik de man met de baard als de mij ambtshalve bekende [betrokkene 7]. (...)
12. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte van Districtsrecherche Noord- en Oost-Gelderland, proces-verbaalnummer 155, Documentcode 150128.1025.[...]-5eZak, d.d. 28 januari 2015 opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 8], inspecteur van politie en [verbalisant 9], hoofdagent van politie (pagina’s 3064 tot en met 3067 van het politiedossier), voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:
als weergave van het verhoor van [betrokkene 5]:
A: Nou, in principe zou [betrokkene 6] de zaak overnemen en [betrokkene 7] dat op naam krijgen. Maar ze deden dat met maar één doel, dat was om [betrokkene 11] uit te knijpen. En toen ze dat niet lukte deden ze het bij mij. (...)
A: Ja, ik bedoel die [betrokkene 6]. En die doet alles wat [medeverdachte 1] zegt, en [medeverdachte 1] doet alles wat [betrokkene 6] zegt. (...)
V: Maar wat hebben ze met jouw besproken
A: Ik heb gehoord dat ze [betrokkene 11] uit zouden zuigen. Volgens mij zei dit [betrokkene 6]. (...)
V: Wie was nadat [betrokkene 11] de spullen op tafel legde, de baas?
A: Dat was [betrokkene 6]. Al die spullen die ik moest bestellen, die staan vermeld in mijn bevel tot inverzekeringstelling, moest ik allemaal doen van hem, [betrokkene 6], onder dwang. (...) Die dingen die op de inverzekeringstelling staan, heb ik gedaan. Zij wilden [betrokkene 11] pakken en ik moest die dingen in opdracht - onder dwang - van hun doen. Dan ging het om [betrokkene 6], [betrokkene 12] – die deed niet zoveel, maar liep er wel omheen –, [medeverdachte 1], [betrokkene 13], [verdachte], [betrokkene 14], [betrokkene 15].
V: Maar van wie kreeg je de opdrachten?
A: Van [betrokkene 6] en [medeverdachte 1].
V: Nadat [betrokkene 6] de leiding had, welke taken voerde je toen uit?
A: Oplichten was mijn zaak, onder dwang. (...)
A: Ik heb houthandel [D], in opdracht en onder dwang van [betrokkene 6], [E] in opdracht en onder dwang van [betrokkene 6], [F] was in opdracht en onder dwang van [medeverdachte 1] en [verdachte]. [G] computers was in opdracht en onder dwang van [medeverdachte 1] en [verdachte]. Bij [H] moest ik onder dwang ook spullen bestellen van [betrokkene 6], die zei ‘je gaat daar goed bestellen.’
[…]
13.Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte van Districtsrecherche Noord- en Oost-Gelderland, proces-verbaalnummer 159, Documentcode 150128.1545.7eZAK, d.d. 28 januari 2015 opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 8], inspecteur van politie en [verbalisant 9], hoofdagent van politie (pagina’s 3074 tot en met 3078 van het politiedossier), voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:
als weergave van het verhoor van [betrokkene 5]:
O: We willen in dit verhoor met je spreken over een aangifte die is gedaan door het bedrijf Houthandel [D].
V: Wat kun je hierover vertellen?
A: Van [betrokkene 6] en [medeverdachte 1] moest ik de zaak beflikkeren. Zij wilden [betrokkene 11] oplichten. Daar hebben ze mij voor gebruikt. Onder druk. onder dwang moest ik de bedrijven bellen en op rekening kopen, op naam van [C].
V: Kun je dat met houthandel [D] voor de geest halen?
A: Ik kreeg een VW Caddy mee van [betrokkene 6]. [betrokkene 6] en [medeverdachte 1] regelden een aanhanger. Die knoopten ze achter de Caddy en ik ben daar naartoe gereden, samen met [betrokkene 14].
V: Heb je eerst gebeld?
A: Ja, ik heb eerst gebeld en toen mocht ik daar komen. De [familie] hadden een gekopieerd velletje van de inschrijving van de Kamer van Koophandel. Ik moest dit meenemen.
V: Wat moest je bestellen?
A: Hout daar verkopen ze alleen maar hout.
V: Hoe werkt dat dan [betrokkene 5], bel je dan op zeg je ik moet hout hebben?
A: Nee, [betrokkene 6] en [medeverdachte 1] zeiden wat ze moesten hebben. [verdachte] was daar ook bij. [verdachte] zat achter internet en die [verdachte] zocht bedrijven op waar dat makkelijk ging, ik moest dan bellen. Ik weet niet precies hoe hij dat deed.
V: Waar deed [verdachte] dat?
A: Op de [c-straat 1]. (...)
V: Wanneer was dat?
A: In januari. (...)
V: Maar [verdachte] zocht die bedrijven uit. Waarvoor hadden ze het hout nodig dan?
A: Ik moest het hout bestellen omdat ze de tuin wilden opknappen en een schuur wilden opknappen Dat is bij [medeverdachte 1] aan de [e-straat 2].
V: Wie hebben dat gedaan?
A: Dat hebben [betrokkene 6] en [medeverdachte 1] gedaan, maar ook [betrokkene 14]. (...)
V: Terug naar het bestellen?
A: Ja, ze gingen gewoon bedrijven af. Ze zochten naar eenmansbedrijven die er wel in zouden stinken. [medeverdachte 1]. [verdachte], [betrokkene 10], [betrokkene 6], [betrokkene 15] en [betrokkene 14] hebben gezegd ‘Die [betrokkene 11] heeft ons bij de politie genoemd, nu gaat hij ervoor bloeden’.
V: Ze hadden dat bedrijf op internet gevonden en toen?
A: Ze hebben mij onder dwang laten bellen en Ik heb mij moeten uitgeven als [betrokkene 11]. Ik zei ‘U spreekt met [betrokkene 11] van [C] uit Apeldoorn en ik wil graag hout bestellen’. Nou dat kon als ik een afschrift van de Kamer van Koophandel meenam.
Ik ben de eerste keer met [betrokkene 14] daar naartoe gegaan. We zagen een camera dus [betrokkene 14] zorgde dat hij uit beeld bleef. Ik stond vol op de camera. Ik ben meerdere malen met verschillende personen die kant op gegaan. Meerdere keren op een dag, met ook andere personen. Zoals ik al zei met [betrokkene 14], maar ook met [betrokkene 7] en [verdachte]. Eerst een paar keer [betrokkene 14], toen een paar keer met [verdachte] en de laatste keer met [betrokkene 7]. Toen heb ik gevraagd of ik de aanhanger maandag terugbrengen. Dit mocht. Het was inmiddels namelijk al zaterdagavond. Uiteindelijk had een man de aanhanger nodig, deze heeft die man toen bij [betrokkene 17] van het woonwagenkamp gehaald. (...)
V: Waar ging het hout naartoe?
A: Naar de [e-straat] te Apeldoorn.
V: Wie nam het daar in ontvangst?
A: Die [medeverdachte 1] en die [betrokkene 6]. Ik reed in de auto en bracht het naar de [e-straat]. Ze hadden twee karren, aanhangers bedoel ik, om mee heen en weer te rijden.
V: Waar lieten zij het hout dan?
A: Dat weet ik niet. Vanaf de [e-straat] reden ze ermee weg. Waarheen weet Ik niet maar ze waren met een uur, of anderhalf uur weer terug.
V: Wie reden er dan mee weg?
A: [medeverdachte 1], [betrokkene 6], [betrokkene 15] en ook weleens een keer was die [betrokkene 18] daar met die zwart bus. (...)
A: Toen ben ik ook meegegaan naar Dronten, waar al die pakketten stonden.
V: En het hout aan de [e-straat] dan?
A: Ja, daar hebben ze een deel voor gebruikt. Voor de schutting, de schuur en om de caravan af te schermen. (...)
V: Hoe heb jij je voorgesteld bij houthandel [D]?
A: Ook op het terrein van houthandel [D] heb ik mij voorgesteld als [betrokkene 11].
14. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte van Districtsrecherche Noord- en Oost-Gelderland, proces-verbaalnummer 154, Documentcode 201501281015.VE, d.d. 28 januari 2015 opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 10], brigadier van politie en [verbalisant 11], hoofdagent van politie (pagina’s 2894 tot en met 2902 van het politiedossier), voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:
als weergave van het verhoor van [betrokkene 7]:
V: Vraag verbalisant(en);
A: Antwoord verdachte;
V: Wat kun je ons vertellen over de oplichting van een houthandel in [plaats] waarbij jijzelf ook betrokken bent geweest?
A: (...) Op een doordeweekse dag kwam ik een keer bij [betrokkene 6] thuis aan de [e-straat] en toen zag ik drie aanhangwagens staan geladen met houten planken. Het waren grote aanhangwagens die tot ongeveer anderhalve meter hoog geladen waren met hout. Ik bedoel daarmee nieuwe houten planken. Ik vroeg toen in het algemeen of ze een bouwbedrijf waren begonnen. Daar stonden toen [betrokkene 6], [betrokkene 14], [betrokkene 18], [betrokkene 13], [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 2] ook bij. Een van de aanhangers was [medeverdachte 2], [betrokkene 13] en [betrokkene 14] aan het lossen. [betrokkene 6] en [medeverdachte 1] hielpen ook mee. Dat hout werd aan de achterzijde van de woning naast de schuur geplaatst. Die aanhanger werd helemaal gelost. De andere twee aanhangers moesten naar Dronten toe, (...). Voor de aanhangers stonden een VW Caddy, kleur grijsachtig blauw, eigendom van [betrokkene 6] (...).
[betrokkene 6] vroeg aan mij of ik met die jongens mee wilde rijden naar Dronten. (...) [betrokkene 5] heeft toen [betrokkene 18] gebeld die ons dirigeerde naar een industrieterrein waar de aanhangers gelost werden met een heftruck. Ik ben toen met de Caddy weer terug gereden naar Apeldoorn, samen met [betrokkene 5] (...). We hebben toen op de [e-straat] weer gegeten en [betrokkene 5] zei dat we nog een keer een lading hout moesten halen. (...) Ik heb gezegd dat ik wel mee wilde met [betrokkene 5]. We zijn toen met de VW Caddy met [betrokkene 5] als bestuurder, en de aanhanger naar [plaats] gereden. (...) [betrokkene 5] is bij dat bedrijf naar binnen gegaan en men begon toen meteen met donder en geweld de aanhanger te Iaden met hout. (...) Toen de aanhanger vol was hebben we daar nog een bak koffie gedronken met een grote forse man met ontzettend grote handen. Volgens mij was dat de baas. Die man maakte meteen de rekening klaar en gaf die aan [betrokkene 5] mee die zei dat het wel goed kwam. (...) [betrokkene 5] zei dat we voor een hoop geld hadden binnen gehaald. (...)
Op het laatste moment werden er ook nog 3 of 4 houten tuinsets in de VW Caddy geladen. Met die hele handel zijn we vervolgens naar Dronten gereden, naar dezelfde plaats waar we de eerste lading hebben gelost. Dat was een industrieterrein. (...) [betrokkene 6] was er ook. (...) Terug in Apeldoorn op de [e-straat] hebben we de tuinsets uit de Caddy gehaald en in de schuur gelegd.
Later hoorde ik van [betrokkene 5] dat al het hout incl. de tuinsets besteld waren op naam van [C]. Ik hoorde van [betrokkene 5] dat het idee om dat te bestellen van [betrokkene 6] kwam. [betrokkene 14] bevestigde dat verhaal. (...) Dit was ook gebeurd bij een elektronicazaak en een bloemenzaak,
V: Wat weet je nog meer over oplichtingen?
A: (...) Ik kwam een keer bij [betrokkene 6] thuis en toen werd er gezegd dat [verdachte] en [betrokkene 5] waren aangehouden voor oplichting van een bloemenzaak.
15.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige van politie Eenheid Oost-Nederland, proces-verbaalnummer PL0600-2014050782-4, d.d. 18 december 2014 opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 12], inspecteur van politie en [verbalisant 13], brigadier van politie (pagina’s 2789 tot en met 2808 van het politiedossier), voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:
als weergave van het verhoor van [betrokkene 7]:
A: Maar toen was sprake van [betrokkene 5] op aandringen van [medeverdachte 1] en [betrokkene 6] als gek op de naam van [C], zoals die zaak officieel heette, gaan bestellen als een gek ...
V: Wat bestelde hij dan?
A: (...) Allemaal met een ding van de kamer van koophandel. [betrokkene 5] die vond dat prachtig. Daar bleek dat het eigenlijk een oplichtertje is. En allemaal onder het motto van we zullen Edmund wel even te pakken nemen.
V: En die goederen. Naar wie gingen die goederen als ze binnen waren?
A: Die gingen naar [betrokkene 6].
16.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van politie Regio Noord- en Oost Gelderland, proces-verbaalnummer PL026B-2014020683-25, d.d. 1 april 2014 opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 6], brigadier van politie (pagina’s 2996 en 2997 van het politiedossier), voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:
als relaas van verbalisant:
Op zondag 9 februari 2014 is verbalisant met dienstnummer [...] aanwezig geweest bij het binnentreden van de woning aan de [e-straat 1] te Apeldoorn, alwaar daarvoor één van de bewoners genaamd [medeverdachte 1] is aangehouden. (...) Bij de woning heeft zij gezien dat er een grote partij hout, een houten fuinset en andere materialen stond, (...).
Hierop is (...) op het adres [e-straat 1] te Apeldoorn een partij hout en materialen (onder andere schroeven en underlaymentplaten) in beslag genomen (...). Ik zag dat bij het huis aan de [e-straat 1] te Apeldoorn een nieuwe schutting was gemaakt en een groot tuinhuis. Ook zag ik dat er een verbinding was gemaakt tussen het woonhuis en de schuur. Voor de schutting, het tuinhuis en de verbinding was gebruik gemaakt van blank hout. Ook lagen er naast de schuur nog een stapel houten planken. (...)
Op 18 februari 2014 heb ik, verbalisant, (...) samen met de aangever [betrokkene 9], het hout, de houten tuinset en de andere materialen bekeken die bij de [e-straat 1] te Apeldoorn in beslag waren genomen en die in de kelder van het politiebureau aan de Vosselmanstraat 201 te Apeldoorn stonden. Ik hoorde [betrokkene 9] zeggen dat de tuinset Oslo van hem afkomstig was, alsmede 6 dozen schroeven 4,5 x 60, 5 dozen schroeven 4,5 x 50, 4 dozen schroeven 4,5 x 70, 28 vloerplanken gedroogd douglas 5 meter, 47 vloerplanken gedroogd douglas 4 meter, 7 pakken singels 3 tab pak 3in2, 3 panlatten en een en ander aan resthout afkomstig van vloerplanken (gedroogd douglas).
17.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van politie Regio Noord- en Oost Gelderland, proces-verbaalnummer PL026B-2014020683-26, d.d. 1 april 2014 opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 6], brigadier van politie (pagina’s 3005 en 3006 van het politiedossier), voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:
als relaas van verbalisant:
Op 14 februari omstreeks 16.00 uur belde [betrokkene 9]. Hij vertelde mij dat hij eerder die dag gebeld was door een klant, die verder anoniem wenste te blijven. (...) De manspersoon die belde bood hem een grote partij hout en dergelijke aan. Dit materiaal zou staan in een loods aan de [g-straat 1] te Dronten. Toen deze anonieme klant vervolgens in Dronten in de betreffende loods ging kijken, zag hij dat er een grote partij hout en andere materialen stond, waarbij hij direct zag dat het van de [D] afkomstig was. Hij zag dat aan de manier waarop het hout verpakt was. Dit is specifiek iets van de voornoemde houtzagerij. Hierbij worden bepaalde houtconstructies gebruikt, die door de anonieme klant vervaardigd worden en die hij alleen voor de [D] te [plaats] maakt. De aangever, eigenaar [betrokkene 9] van de [D] vertelde mij ook dat zijn houtzagerij de enige in Nederland is die dat zo doet.”
38. De steller van het middel voert in het licht van deze bewijsoverweging van het hof aan dat de verkoper zich in deze zaak onvoldoende heeft vergewist van de identiteit van de koper gelet op de “(grote hoeveelheden) goederen” die “op rekening worden (af)geleverd”. Naar het oordeel van de steller van het middel heeft de verkoper “(veel) te lichtvaardig een grote hoeveelheid goederen op rekening meegegeven aan haar volstrekt onbekende personen. Een aanspraak op strafrechtelijke bescherming is hier – bij gebreke aan naleving van de gebruikelijke voorzorgsmaatregelen – dan ook niet aangewezen.” Daarom kan het causaal verband tussen de bewezenverklaarde oplichtingsmiddelen en de afgifte van de goederen niet worden afgeleid, reden waarom de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd, aldus de steller van het middel.
39. Met betrekking tot de verantwoordelijkheid van de verkoper voor de geleverde goederen en het causaal verband tussen enerzijds de tenlastegelegde gedragingen van de verdachte en zijn medeverdachten en anderzijds de afgifte van de goederen door de verkoper, is ter terechtzitting van het hof geen verweer gevoerd. Daar is de betrokkenheid van de verdachte ontkend. De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting van het hof van 27 november 2019, met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde feit, het woord tot verdediging gevoerd dat als volgt is weergegeven in het proces-verbaal dat van de terechtzitting is opgemaakt:
“Voor wat betreft feit 4. [betrokkene 5] en mijn cliënt zijn op de beelden te zien. Ze halen spullen op en verlaten de zaak weer. Mijn cliënt is gehoord en zegt dat hij niemand heeft opgelicht. [betrokkene 5] legt een verklaring af en stelt dat mijn cliënt slechts heeft geholpen de spullen in te laden. Ik had [betrokkene 5] graag hierover graag willen bevragen, maar hij is helaas overleden. Dat betekent dat er bij deze stand van zaken niet veel meer is wat als bewijsmiddel voor feit 4 kan dienen. De goederen zijn niet onder mijn cliënt aangetroffen. Nergens blijkt dat mijn cliënt wetenschap had van wat er zich afspeelde. Hij is slechts in de winkel geweest. Ik wil uw hof dan ook verzoeken om mijn cliënt alsnog van dit feit vrij te spreken en de vordering benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Als uw hof wel tot een veroordeling komt dan kan de verdediging zich voorstellen dat de vordering wordt toegewezen.”
40. Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte tezamen met anderen, waaronder [betrokkene 6] en [medeverdachte 1], ene [betrokkene 11] wilden pakken, omdat hij hun naam bij de politie had genoemd. Op naam [betrokkene 11] van [C] uit Apeldoorn werden door [betrokkene 5] eenmansbedrijven benaderd voor de levering van producten. Bij deze bedrijven werden voor aanzienlijke bedragen producten opgehaald, die op rekening werden gekocht. Op internet werd door de verdachte eerst naar bedrijven gezocht bij wie dat makkelijk ging (“die er wel in zouden stinken”). Uit de als bewijsmiddel 14 gebezigde verklaring van [betrokkene 7] zou dit ook zijn gebeurd bij een bloemenzaak. Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat de verdachte samen met [betrokkene 5] op 6 februari 2014 ’s morgens om 9:15 uur de bloemenwinkel [B] te Apeldoorn zijn binnengegaan en volgens de hiervoor beschreven modus operandi te werk zijn gegaan.
41. De verdachte is op 6 februari 2014 samen met [betrokkene 5] naar de Bloemenwinkel gegaan om spullen op te halen. Daarbij heeft [betrokkene 5] zich in lijn met de onderlinge afspraken voorgedaan als iemand van het bedrijf [C] die een autobedrijf op het adres [c-straat 1] te Apeldoorn (en dus in dezelfde stad als de bloemenwinkel) zou gaan openen. Daarmee heeft hij zich niet alleen bedrieglijk voorgedaan als een professionele marktpartij, maar ook als een vertegenwoordiger van een toekomstige collega-onderneming in dezelfde stad. Aan een professionele “goede buur” worden eerder goederen meegegeven dan aan een verre particulier.9.Verder is voorgespiegeld dat op het adres [c-straat 1] te Apeldoorn een autobedrijf zou worden geopend, terwijl uit de bewijsvoering blijkt dat het pand op het opgegeven adres op dat moment helemaal leeg stond en er borden van te huur op stonden. De staat van het pand getuigt daarmee niet van een nieuw te openen bedrijf waarvoor reeds planten, vazen etc. nodig waren.
42. Gelet op voormelde feiten en omstandigheden kan uit de bewijsvoering volgen dat de bloemenwinkel [B] door het bewezenverklaarde samenweefsel van verdichtsels tot de bewezenverklaarde afgifte van de goederen is bewogen. Gelet op wat ter terechtzitting was aangevoerd ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit, was het hof niet tot een nadere motivering gehouden. Daarbij neem ik in aanmerking dat de verdachte en zijn medeverdachte bedrieglijk gebruik hebben gemaakt van een (maatschappelijk) verwachtingspatroon tussen ondernemers onderling die nieuwe collega’s gewoonlijk hartelijk plegen te verwelkomen als aanwinst voor de stad.
43. Het middel faalt.
Het vijfde middel
44. Het vijfde middel klaagt over de bewijsvoering van het medeplegen door de verdachte van het onder 6 bewezenverklaarde feit. De steller van het middel voert aan dat de intellectuele en/of materiële bijdrage van de verdachte aan de oplichting niet van voldoende gewicht is geweest om zijn aandeel te kunnen kwalificeren als medeplegen. De getuigenverklaring dat de verdachte op internet bedrijven opzocht waar op rekening kon worden besteld is een gedraging die neerkomt op het verstrekken van inlichtingen, wat in de regel met medeplichtigheid in verband wordt gebracht, aldus de steller van het middel. Ook het door de verdachte een paar keer naar de houtzagerij gaan om hout op te halen is onvoldoende om zijn aandeel als medeplegen te kunnen aanmerken.
45. Ten laste van de verdachte heeft het hof onder 6 bewezenverklaard dat:
“hij op tijdstippen in de periode van 31 januari 2014 tot en met 15 februari 2014 te [plaats], tezamen in vereniging met anderen, telkens met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, de houtzagerij de [D], heeft bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid hout voor enig geldbedrag hierin bestaande dat verdachte en/of zijn medeverdachten met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – opzettelijk valselijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid heeft/hebben verteld aan de houtzagerij de [D],
- dat hij, verdachte of één van zijn mededaders, [betrokkene 11] en de eigenaar van [C] was en bereikbaar op telefoonnummer [telefoonnummer 1], en tevens
- een KvK-uittreksel van het bedrijf [C] heeft/hebben getoond en
- dat hij/zij een partij hout nodig had(den) voor een nieuw te bouwen schuur en
- het aankoopbedrag op zondag 2 februari 2014 gestort zou worden op het bankrekeningnummer behorende bij deze houtzagerij,
waardoor de houtzagerij de [D], althans [betrokkene 9], (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte”.
46. De bewijsvoering berust op de bewijsmiddelen die ik heb weergegeven bij de bespreking van het vierde middel, bij randnummer 37.
47. De bewijsoverweging van het hof ten aanzien van feit 6 houdt het volgende in:
“Het hof stelt op grond van het onderzoek de volgende feiten en omstandigheden vast.
[betrokkene 9] heeft namens houtzagerij De [D] aangifte gedaan. Hij heeft verklaard dat een persoon die zich voordeed als ‘[betrokkene 11]’ in de periode van 31 januari 2014 tot en met 3 februari 2014 diverse malen bij hem hout heeft gekocht en opgehaald voor een bedrag van in totaal € 36.472,66 (€ 8.061,18 + € 12.255,81 + € 16.155,68). De man had een uittreksel van de Kamer van Koophandel bij zich van het bedrijf [C], De [c-straat 1] te Apeldoorn. ‘[betrokkene 11]’ is diezelfde dag meerdere keren bij zijn bedrijf geweest om zijn gekochte goederen op te halen. Hij kwam op een gegeven moment met een andere man. Signalement; Blanke man, leeftijd begin 20, lengte 1.70 meter en 1.75 meter. Tot aan de halslijn zaten er tatoeages.
Aangever heeft ondanks de gemaakte afspraken geen geld van ‘[betrokkene 11]’ ontvangen.
Uit de verklaringen van [betrokkene 5] blijkt dat [betrokkene 5] zich onder dwang van [betrokkene 6] en [medeverdachte 1] heeft voorgedaan als ‘[betrokkene 11]’ en de houtzagerij De [D] heeft opgelicht. Hij moest van [betrokkene 6] en [medeverdachte 1] de zaak ‘beflikkeren’, aldus [betrokkene 5]. [betrokkene 5] heeft verklaard: ‘[betrokkene 6] en [medeverdachte 1] zeiden wat ze moesten hebben. [verdachte] (hof: verdachte) was daar ook bij. [verdachte] (hof: verdachte) zat achter internet en die [verdachte] zocht bedrijven op waar dat makkelijk ging, ik moest dan bellen. (....) Ze zochten naar eenmansbedrijven die er wel in zouden stinken. [medeverdachte 1]. [verdachte], [betrokkene 10], [betrokkene 6], [betrokkene 15] en [betrokkene 14] hebben gezegd ‘Die [betrokkene 11] heeft ons bij de politie genoemd,- nu gaat hij ervoor bloeden’. (...) Ze hebben mij onder dwang laten bellen en ik heb mij moeten uitgeven als [betrokkene 11]. Ik zei ‘U spreekt met [betrokkene 11] van [C] uit Apeldoorn en ik wil graag hout bestellen’. Nou dat kon als ik een afschrift van de Kamer van Koophandel meenam.
[betrokkene 5] heeft meerdere malen met verschillende personen hout opgehaald bij de [D]. Hierover heeft hij verklaard: ‘Ik ben meerdere malen met verschillende personen die kant op gegaan. Meerdere keren op een dag, met ook andere personen. Zoals ik al zei met [betrokkene 14], maar ook met [betrokkene 7] en [verdachte]. Eerst een paar keer [betrokkene 14], toen een paar keer met [verdachte].’ [betrokkene 6] en [medeverdachte 1] namen het hout in ontvangst. Een deel van het hout ging naar de [e-straat] te Apeldoorn, en de rest van het hout ging naar Dronten. Op de [e-straat] is het hout gebruikt voor een schutting, de schuur en om de caravan af te schermen.
De verklaring van [betrokkene 5] vindt bevestiging in de verklaring van [betrokkene 7]. [betrokkene 7] heeft verklaard dat hij bij de [e-straat] te Apeldoorn kwam en dat hij drie aanhangwagens zag met nieuwe houten planken. Daar stonden onder andere [betrokkene 6], [medeverdachte 1] en verdachte bij. Het hout uit een van de aanhangers werd aan de achterzijde van de woning naast de schuur geplaatst. De andere twee aanhangers moesten naar Dronten toe, waar deze aanhangers gelost werden op een industrieterrein. Nadat deze aanhangers gelost waren zijn [betrokkene 5] en [betrokkene 7] nog een keer een lading hout gaan halen. Zij zijn toen met de Volkswagen Caddy en de aanhanger naar [plaats] gereden. [betrokkene 7] hoorde later van [betrokkene 5] dat al het hout was besteld op naam van [C].
Van de camerabeelden van de betreffende periode uit de Houtzagerij zijn screenshots gemaakt. 'De persoon die [D] aanwees als de persoon die zich voorstelde als ‘[betrokkene 11]’ werd door verbalisanten herkend als [betrokkene 5].
Bij het binnentreden van de woning aan de [e-straat] te Apeldoorn werd gezien dat bij deze woning een grote partij hout, een houten tuinset en andere materialen stonden. Deze goederen werden in beslag genomen. Bij de inbeslagname zag verbalisant [verbalisant 6] dat bij het huis aan de [e-straat 1] te Apeldoorn een nieuwe schutting was gemaakt en een groot tuinhuis. Ook was er een verbinding gemaakt tussen het woonhuis en de schuur. Voor de schutting, het tuinhuis en de verbinding was gebruik gemaakt van blank hout. De in beslag genomen grote partij hout, een houten tuinset en diverse andere materialen werden door aangever [D] bekeken en hij herkende deze als afkomstig uit zijn zagerij.
Voorts blijkt uit het proces-verbaal dat aangever [D] op 14 februari 2014 een telefoontje kreeg van een klant die hem een grote partij hout aanbood. Dit materiaal zou staan in een loods aan de [g-straat 1] te Dronten. Toen deze klant vervolgens in Dronten in de betreffende loods ging kijken, zag hij dat er een grote partij hout en andere materialen stond, waarbij hij direct zag dat het van de [D] afkomstig was. Hij zag dat aan de manier waarop het hout verpakt was.
Gelet op vorenstaande in onderling(e) verband en in samenhang met de eventueel in de aanvulling op te nemen bewijsmiddelen acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen nauw en bewust heeft samengewerkt om houtzagerij De [D] te bewegen tot afgifte van hout en bijbehorende goederen door gebruik te maken van een valse naam, listige kunstgrepen en een samenweefsel van verdichtsels. Het hof is aldus van oordeel dat sprake is van het medeplegen van oplichting van houtzagerij de [D] en acht het onder 3 primair tenlastegelegde bewezen. Omdat het totaalbedrag van de weggenomen goederen uitkomt op € 36.472,67, en in de tenlastelegging een lager bedrag is genoemd, zal het hof – evenals de rechtbank – ‘enig geldbedrag’ bewezen verklaren.”
48. Uit de bewijsvoering volgt dat de verdachte op aanwijzing van [betrokkene 6] en [medeverdachte 1], op internet bedrijven zocht die opgelicht konden worden. De verdachte wist wat vader en zoon [...] moesten hebben. Vervolgens is de verdachte een aantal keren met [betrokkene 5] mee geweest naar de houtzagerij waarvan hij wist dat hij en zijn medeverdachten deze eenmanszaak zouden “beflikkeren” door hout mee te nemen en niet te betalen. Daarmee heeft de verdachte niet alleen een aandeel gehad in het afgeven door de houtzagerij van hout – terwijl de verdachte op dat moment wist dat het hout in strijd met de gemaakte afspraken met de houtzagerij, niet betaald zou worden – maar ook nauw en bewust samengewerkt met degenen die de plannen tot oplichting hebben opgezet, te weten vader en zoon [...], bij het opzetten en uitvoeren van die plannen. Hoewel uit de bewijsvoering niet kan volgen dat de verdachte zelf in het contact met de houtzagerij een oplichtingsmiddel heeft aangewend, is zijn aandeel bij de voorbereiding daarvan (intellectueel) en bij de afgifte van de goederen (materieel) van voldoende gewicht om als medeplegen te kunnen worden gekwalificeerd.
49. Het middel faalt.
Het zesde middel
50. Het zesde middel klaagt over de bewijsvoering van de onder 9 bewezenverklaarde deelneming aan een criminele organisatie omdat daaruit niet blijkt van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband waaraan de verdachte in de bewezenverklaarde periode heeft deelgenomen, terwijl daaruit ook niet kan worden afgeleid dat het oogmerk van de organisatie was gericht op het meermalen plegen van oplichting, mensenhandel en witwassen.
51. Onder 9 heeft het hof ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“hij, in de periode van 1 februari 2013 tot en met 3 februari 2015 te Apeldoorn, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerking van natuurlijke personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het meermalen plegen van- oplichting (artikel 326 Sr) en
- mensenhandel (artikel 273f Sr) en
- witwassen (artikel 420bis jo 420ter Sr).”
52. Deze bewezenverklaring rust op de volgende bewijsmiddelen:
“Ten aanzien van feit 9
32.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte van Districtsrecherche Noord- en Oost-Gelderland, proces-verbaalnummer 138, documentcode 201501271002.VE, d.d. 27 januari 2015 opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 10], brigadier van politie en [verbalisant 11], hoofdagent van politie (pagina’s 2084 tot en met 2087 van het politiedossier), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als weergave van het verhoor van [betrokkene 7]:
V: Zou je nu [verdachte] kunnen beschrijven?
A: Zijn bijnaam is traantje, die naam heeft hij omdat hij een traantje onder zijn oog heeft getatoeëerd. Hij zit verder helemaal onder de tattoo's. (...) Ik heb hem de eerste keer leren kennen omdat hij met [medeverdachte 1] mee kwam naar de zaak op de [c-straat]. Hij is een soort telefooncentrale voor [medeverdachte 1] en hij kwam ook elke keer het geld innen voor [medeverdachte 1]. Hij is een beetje de loopjongen van [betrokkene 6] en van [medeverdachte 1]. (...) Hij doet alles wat hem gezegd wordt door [betrokkene 6] en [medeverdachte 1].
33.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte van Districtsrecherche Noord- en Oost-Gelderland, proces-verbaalnummer 146, documentcode 201501271250.VE, d.d. 27 januari 2015 opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 10], brigadier van politie en [verbalisant 11], hoofdagent van politie (pagina’s 2088 tot en met 2092 van het politiedossier), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als weergave van het verhoor van [betrokkene 7]:
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte
O: Opmerking
V: We willen nu verder gaan over de persoon [medeverdachte 2], die jij steeds de Molukker hebt genoemd. Is dat duidelijk?
A: Ja, prima. (...)
A: De eerste keer dat ik hem zag was hij samen met Ronny bij de zaak. Ik heb hem ook wel eens bij [betrokkene 6] thuis gezien. Hij is duidelijk ook een loopjongen voor de [familie], (...)..
A: Dat geld krijgt [medeverdachte 1] van de hoeren. Vervolgens gaat dat geld naar [betrokkene 6], die daar auto's voor koopt en soms ook wel sieraden. (...) Die auto's en sieraden worden dan weer verhandeld door [betrokkene 6] en [medeverdachte 1]. Het lijkt allemaal los van elkaar te staan, maar alle puzzelstukjes vallen op de plaats als je ze wat beter kent. Ze verdienen ook met afpersing, (...). Daar waar [verdachte], [betrokkene 14] en [medeverdachte 2] er altijd zijn om klusjes te doen. (...)
V: Zijn er rangen en/of standen zoals jij ernaar kijkt?A: Ja hoor, de generaal is [betrokkene 6] en net daaronder zit [medeverdachte 1]. Als [verdachte] bij [medeverdachte 1] is, kun je hem zien als een soort officier, maar zonder [medeverdachte 1] is [verdachte] ook alleen maar een uitvoerder. (...) [medeverdachte 2] en [verdachte] zijn onderaan de ladder, de loopjongens. (...)
[betrokkene 6] is zoals ik eerder zei, volgens mij de generaal, dus de baas van het hele gebeuren. (...) [betrokkene 6] zegt iets en de ander doet dat voor hem. Dus [betrokkene 6] wil is wet. (...)
34.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte van Districtsrechreche Noord- en Oost Gelderland, proces-verbaalnummer 129, documentcode
20150126.1350.ve d.d. 27 januari 2015 opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 14], hoofdagent van politie en [verbalisant 9], hoofdagent van politie (pagina’s 3058 tot en met 3063 van het politiedossier), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als weergave van het verhoor van [betrokkene 5]:
V: Wie is de grote baas bij de [familie].
A: Dat is [betrokkene 6].
(…)
V: [medeverdachte 1]?
A: Die doet ook genoeg. Die is nog jong. Die is 22 jaar. Die bedreigt ook mensen.
In verhouding met zijn vader zijn het vier handen op een buik. (...) [verdachte] is een maatje van [medeverdachte 1].
35.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal verhoor verdachte Districtsrecherche Noord- en Oost-Gelderland, proces-verbaalnummer 147, documentcode 20I50I27.1350.VE, d.d. 27 januari 2015 opgemaakt en ondertekend [verbalisant 14], hoofdagent van politie en [verbalisant 9], hoofdagent van politie (pagina’s 4242 tot en met 4246 van het politiedossier), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als weergave van het verhoor van [betrokkene 5]:
V: Wie was de grote baas in het prostitutiegebeuren?
A: Dat was [medeverdachte 1]. Samen met [verdachte]. Die deden dat.
53. Het arrest bevat de volgende bewijsoverweging ten aanzien van feit 9:
“Ten aanzien van feit 9
Het hof stelt voorop dat van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr slechts dan sprake kan zijn, indien de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte heeft in de periode van 1 oktober 2013 tot en met 3 februari 2015 samengewerkt met een ander of anderen bij het plegen van verschillende strafbare feiten: diefstal in vereniging door middel van een valse sleutel van € 15.898,29 toebehorende aan [betrokkene 1] (feit 1), diefstal in vereniging door middel van een valse sleutel van € 43.780,46 toebehorende aan V.V.E. [A] (feit 2) vernieling van de auto van [betrokkene 11] (feit 3), het medeplegen van oplichting van bloemenwinkel [B] (feit 4), het medeplegen van oplichting van de houtzagerij de [D] (feit 6), (feit 7), mensenhandel in vereniging van [betrokkene 2] (feit 8) en het – zoals hierna wordt overwogen – medeplegen van witwassen (feit 10).
Bij het plegen van het merendeel van deze strafbare feiten is sprake geweest van een zekere taakverdeling. Voor wat betreft die taakverdeling overweegt het hof dat aannemelijk is geworden dat hij [ik lees: de verdachte, DP] zich in de invloedssfeer bevond van [betrokkene 6] en [medeverdachte 1] en min of meer een ondergeschikte rol had binnen de organisatie. Hij wordt door verschillende medeverdachten en getuigen dan ook de ‘loopjongen’ en ‘uitvoerder’ genoemd. Zo heeft [betrokkene 7] over de samenstelling van de organisatie verklaard dat [betrokkene 6] de generaal is, net daaronder zit [medeverdachte 1]. Als [verdachte] bij [medeverdachte 1] is, kan hij worden gezien als een soort officier, maar zonder [medeverdachte 1] is [verdachte] ook alleen maar een uitvoerder. [medeverdachte 2] en [verdachte] zijn de loopjongens. Verdachte had voorts tezamen met [medeverdachte 1] een iets grotere rol in de organisatie van de mensenhandel. [betrokkene 5] heeft hierover verklaard dat [medeverdachte 1] samen met [verdachte] ‘het prostitutiegebeuren’ deed. Het hof plaats hierbij de kanttekening dat het uiteindelijk [medeverdachte 1] was die bepaalde wat er gebeurde en op welke manier.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte heeft behoord tot een samenwerkingsverband welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het plegen van oplichting, mensenhandel en witwassen en dat hij ook een aandeel heeft gehad in gedragingen die mede strekten tot de verwezenlijking van het binnen die organisatie bestaande oogmerk. Verdachte heeft, gelet op hetgeen uit bovenstaande bewijsmiddelen naar voren komt, een wezenlijke bijdrage geleverd aan de criminele organisatie. Daarom acht het hof bewezen dat de verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr.”
54. Voordat ik inga op de onderdelen van de bewijsvoering waartegen de steller van het middel specifieke bezwaren aanvoert, merk ik op dat de door het hof in de aanvulling gebruikte bewijsmiddelen door de steller van het middel uitsluitend worden gekoppeld aan het feit waarop zij volgens de tussenkopjes betrekking hebben omdat het hof “de gebezigde bewijsmiddelen enkel heeft gerelateerd aan het feit waarop zij betrekking hebben.” De gebezigde bewijsmiddelen ten aanzien van enerzijds feit 9 en anderzijds de feiten 1, 2, 3, 4, 6, 8 en 10 zouden daarom door het hof niet in onderling verband en samenhang zijn bezien. Deze uitleg van de bewijsvoering berust evenwel op een verkeerde lezing van de aanvulling. Nadat de inhoud van de bewijsmiddelen voor feit 10 zijn weergegeven, houdt de aanvulling op pagina 5 – weliswaar nogal verstopt – namelijk het volgende in:
“Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen het bewijs dat de verdachte het onder 3, 4, 6, 8 en 9 bewezenverklaarde heeft begaan.
Alle bewijsmiddelen gelden ten aanzien van alle bewezen verklaarde feiten, voor zover zij daar, blijkens de inhoud ervan, betrekking op hebben. De aanduiding van de feiten zoals vermeld is slechts bedoeld voor de leesbaarheid van het geheel.”
55. Terwijl de steller van het middel de nadruk ligt op de beperking, leg ik de nadruk op het uitgangspunt dat de bewijsmiddelen gelden ten aanzien van alle bewezenverklaarde feiten en dat de aanduiding van de feiten zoals in de tussenkopjes is vermeld, slechts de leesbaarheid dient. Voor wat betreft het onder 9 bewezenverklaarde feit komt daar nog bij dat het hof in zijn nadere bewijsoverweging, zoals ik die hierboven bij randnummer 53 heb weergegeven, uitdrukkelijk verwijst naar de bewezenverklaarde feiten onder 1, 2, 3, 4, 6, 7, 8 en 10. Ook daarin komt de onderlinge samenhang van de bewezenverklaringen en gebruikte bewijsmiddelen tot uitdrukking.
56. Door de verkeerde lezing van de aanvulling met de bewijsmiddelen faalt de klacht dat “de ten aanzien van feit 9 gebezigde bewijsmiddelen” in het geheel geen aanduiding bevatten van de periode waarin de organisatie zou hebben bestaan, noch van de tijdstippen waarop de verdachte zijn gedragingen in dit verband zou hebben verricht. De aanduiding van die periode en de tijdstippen waarop de verdachte zijn gedragingen zou hebben verricht, volgen afdoende uit de bewijsmiddelen die het hof heeft gebruikt voor de bewijsvoering van (de) andere ten laste van de verdachte bewezenverklaarde feiten die in de onder 9 bewezenverklaarde periode zijn begaan.
57. De steller voert een aantal bezwaren aan tegen onderdelen van de bewijsvoering. Als voorbeeld noem ik dat uit de bewijsvoering niet blijkt van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband met een crimineel oogmerk waarbij de verdachte “opererend als loopjongen of uitvoerder in de invloedssfeer van [betrokkene 6] en [medeverdachte 1] – een aandeel heeft gehad in, dan wel heeft ondersteund, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het binnen die vermeende organisatie bestaande oogmerk en zodoende in de in de bewezenverklaring vermelde periode aan die organisatie heeft deelgenomen in de zin van artikel 140 Sr”. Hetgeen de gebruikte bewijsmiddelen daarover inhouden, “is niet concreet genoeg om die vaststellingen te kunnen dragen.” Deze klacht stuit onder meer af op de bewijsvoering waarin het aandeel van de verdachte wordt aangeduid als loopjongen maar ook als degene die de prostitutie “deed” en dus daarvoor verantwoordelijk was. Uit de bewijsvoering van de andere bewezenverklaarde feiten die het hof zelf in verband brengt met de criminele organisatie waaraan de verdachte heeft deelgenomen, volgt telkens waaruit zijn aandeel aan die misdrijven en daarmee ook zijn deelneming aan de criminele organisatie heeft bestaan.
58. Dan de klacht dat de bewijsvoering onbegrijpelijk zou zijn omdat het hof in de aanvulling met de bewijsmiddelen onder 33 en 34 voor het bewijs gebruik maakt van getuigenverklaringen die inhouden dat [medeverdachte 1] ook mensen bedreigt en [medeverdachte 1] en [betrokkene 6] ook verdienen met “afpersing”, terwijl het hof niet bewezen heeft verklaard dat het oogmerk van de organisatie mede was gericht op “afpersing” en “bedreiging”. Het feit dat deelnemers aan de organisatie zich hebben bezig gehouden met méér strafbare feiten dan waarop het bewezenverklaarde oogmerk van de organisatie was gericht, maakt de bewezenverklaring niet onbegrijpelijk. Om dezelfde reden faalt de klacht dat maar bij een deel van de feiten die het hof bewezen heeft verklaard, sprake is geweest van een zekere taakverdeling wat volgens de steller van het middel betekent dat niet alle feiten die het hof ten laste van de verdachte bewezen heeft verklaard zijn gepleegd in het kader van de criminele organisatie. Het feit dat niet bewezen is verklaard dat het oogmerk van de organisatie was gericht op alle misdrijven die ten laste van de verdachte bewezen zijn verklaard, doet niet af aan de bewijsvoering van de deelneming door de verdachte aan misdrijven waarop het oogmerk van de organisatie wél was gericht. Voor een bewezenverklaring van een oogmerk op het meermalen begaan van oplichting, mensenhandel en witwassen is niet vereist dat uit de bewijsvoering volgt dat oplichting, mensenhandel en witwassen inderdaad reeds meermalen zijn gepleegd. Voldoende is dat het meermalen plegen van deze misdrijven door de organisatie is beoogd.10.In dit verband wijs ik op de bewijsvoering waaruit blijkt werd gezocht naar bedrijven om op te lichten, “naar eenmansbedrijven die er wel in zouden stinken”.11.
59. Het middel faalt in alle onderdelen.
Het zevende middel
60. Het zevende middel klaagt terecht over de inbreuk die is gemaakt op het recht om binnen een redelijke termijn te worden berecht zoals dat is neergelegd in art. 6 EVRM doordat de stukken van het geding op 16 juli 2021 bij de Hoge Raad zijn ingekomen nadat op 13 januari 2020 beroep in cassatie was ingesteld.
61. In aansluiting bij het middel merk ik ambtshalve op dat de Hoge Raad uitspraak zal doen meer dan twee jaren nadat beroep in cassatie is ingesteld. Ook dit vormt een inbreuk op het recht om binnen een redelijke termijn te worden berecht.
Slotsom
62. Het zevende middel slaagt. De overige middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
63. Ambtshalve heb ik geen andere grond aangetroffen, dan de grond die ik bij randnummer heb aangegeven, die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
64. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend voor wat betreft de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑02‑2022
Het proces-verbaal van verdenking, p. 422-423; het proces-verbaal van bevindingen, p. 616; het proces-verbaal van bevindingen, p. 618-619 en het proces-verbaal van bevindingen p. 620-622.
Vgl. mijn voormalig ambtgenoot Knigge in zijn conclusie ECLI:NL:PHR:2013:BZ5952 onder 4.6 voor HR 2 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5952, NJ 2013/216.
Vgl. HR 28 april 1992, ECLI:NL:HR:1992:AD1662 (niet gepubliceerd op rechtspraak.nl), NJ 1992/657 r.o. 5.1: “Het in de bewezenverklaring besloten liggende oordeel van het hof dat het geld, dat – naar het hof blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft vastgesteld – beschikbaar kwam nadat [...] zijn pincode en een bedrag van ƒ 300 had ingetoetst en dat vervolgens door de verdachte uit de geldautomaat is gepakt, aan [...] toebehoorde en door de verdachte is weggenomen geeft geen blijk van een onjuiste opvatting omtrent de in de telastelegging en de bewezenverklaring voorkomende begrippen 'toebehoren' en 'wegnemen', die aldaar kennelijk zijn gebruikt in dezelfde betekenis als in art. 310 Sr.”
[betrokkene 2] heeft dit aan de verdachte verteld, wat het hof heeft gebruikt voor de bewijsvoering zoals ik die bij randnummer 8 heb weergegeven.
De steller van het middel citeert uit de aangifte door [betrokkene 1] waarin hij verklaart dat hij in het bestuur van de VvE zat en “voorzitter en penningmeester” was.
Deze facturen heb ik hier niet weergegeven.
Zie de conclusie van destijds AG Wortel, ECLI:NL:PHR:2000:ZD1729 onder 4 (citaat) en 5 voor HR ECLI:NL:HR:2000:ZD1729 (niet gepubliceerd op rechtspraak.nl), NJ 2000/383: “Mij komt het voor dat men het zó zou kunnen stellen: als het in het maatschappelijk of handelsverkeer gebruikelijk genoemd kan worden dat met iemand in een zekere hoedanigheid zonder meer de verlangde rechtsbetrekking wordt aangegaan dan levert het zich ten onrechte voordoen in die hoedanigheid al spoedig het aannemen van een valse hoedanigheid in de zin van art. 326 Sr op.”
Vgl. M.J.H.J. de Vries-Leemans, Art. 140 Wetboek van Strafrecht. Een onderzoek naar de strafbaarstelling van deelneming aan misdaadorganisaties, diss. Tilburg, Arnhem: Gouda Quint 1995, p. 23: “De wetgever heeft niet de voorwaarde gesteld dat door de leden van de vereniging daadwerkelijk tot het plegen van misdrijven is overgegaan, dan wel een strafbare poging daartoe is ondernomen.”
Zie het in de aanvulling onder 13 gebruikte bewijsmiddel dat ik hierboven heb weergegeven bij randnummer 37.