Einde inhoudsopgave
Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom)
Artikel 194
Geldend
Geldend vanaf 01-01-1958
- Bronpublicatie:
25-03-1957, Trb. 1957, 92 (uitgifte: 12-07-1957, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-1958
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
27-12-1957, Trb. 1957, 250 (uitgifte: 01-01-1957, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Instituties
Milieurecht / Straling
Energierecht (V)
1.
De leden van de instellingen der Gemeenschap, de leden van de comités, de ambtenaren en personeelsleden van de Gemeenschap alsook alle andere personen die hetzij door hun functie, hetzij door hun openbare of particuliere betrekkingen met de instellingen of installaties van de Gemeenschap of met de Gemeenschappelijke Ondernemingen, in aanmerking komen om inzage te nemen of te krijgen van feiten, inlichtingen, kennis, documenten of voorwerpen die geheim moeten worden gehouden krachtens de door een Lid-Staat of een instelling van de Gemeenschap getroffen voorzieningen, zijn verplicht deze zelfs na afloop van die functies of betrekkingen geheim te houden voor elke onbevoegde persoon alsook voor het publiek.
Elke Lid-Staat beschouwt iedere schending van deze verplichting als een inbreuk op zijn beschermde geheimen, die voor wat betreft zowel de zaak zelf als de bevoegdheid, valt onder de bepalingen van zijn wetgeving inzake het in gevaar brengen van de veiligheid van de Staat of de schending van het beroepsgeheim. Hij vervolgt op verzoek van iedere betrokken Lid-Staat of van de Commissie, eenieder die zich aan een dergelijke schending heeft schuldig gemaakt en die onder zijn rechtsmacht valt.
2.
Iedere Lid-Staat doet aan de Commissie mededeling van alle bepalingen die op zijn grondgebied de classificering en de geheimhouding regelen van inlichtingen, kennis, documenten of voorwerpen die binnen de werkingssfeer van dit Verdrag vallen.
De Commissie draagt zorg voor de mededeling van die bepalingen aan de andere Lid-Staten.
Ten einde de geleidelijke invoering van een zo eenvormig en zo ruim mogelijke bescherming der beschermde geheimen te vergemakkelijken, neemt elke Lid-Staat alle daartoe dienstige maatregelen. Na raadpleging van de betrokken Lid-Staten kan de Commissie te dien einde alle aanbevelingen doen.
3.
De instellingen van de Gemeenschap en hun installaties, alsmede de Gemeenschappelijke Ondernemingen zijn gehouden, met betrekking tot de bescherming van geheimen de bepalingen toe te passen die van kracht zijn op het grondgebied waar ieder van hen gevestigd is.
4.
Iedere machtiging om kennis te nemen van binnen de werkingssfeer van het Verdrag vallende en door geheimhouding beschermde feiten, inlichtingen, documenten of voorwerpen die hetzij door een instelling van de Gemeenschap, hetzij door een Lid-Staat verleend wordt aan een persoon werkzaam op het terrein waarop dit Verdrag van toepassing is, wordt door iedere andere instelling en iedere andere Lid-Staat erkend.
5.
De bepalingen van dit artikel vormen geen beletsel voor de toepassing van de bijzondere bepalingen voortvloeiende uit akkoorden tussen een Lid-Staat en een derde Staat of een internationale organisatie.