Hof 's-Hertogenbosch, 03-08-2017, nr. 200.209.914, 01
ECLI:NL:GHSHE:2017:3490
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
03-08-2017
- Zaaknummer
200.209.914_01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2017:3490, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 03‑08‑2017; (Hoger beroep)
Uitspraak 03‑08‑2017
Inhoudsindicatie
Beëindiging gezag
Partij(en)
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 3 augustus 2017
Zaaknummer : 200.209.914/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/221466 FA RK 16-1894
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. V.C.C. Luijten,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
De gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna te noemen: de GI).
Mevrouw [pleegmoeder] en de heer [pleegvader] (hierna tezamen te noemen: de pleegouders).
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 15 november 2016.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 februari 2017, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader over de hierna nader te noemen [minderjarige] alsnog af te wijzen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 juli 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- -
de vader, bijgestaan door mr. Luijten;
- -
de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
- -
de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] .
2.3.1.
Bij brief, ingekomen ter griffie op 16 juni 2017, hebben de pleegouders het hof bericht dat zij niet ter zitting zullen verschijnen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- -
de brief met bijlagen van Bureau Jeugdzorg Limburg d.d. 7 maart 2017;
- -
de brief van Bureau Jeugdzorg Limburg d.d. 8 juni 2017.
3. De beoordeling
3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de vader en [relatie van de man] is op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren.
3.2.
Bij beschikking van 24 februari 2014 heeft de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, de vader belast met het gezag over [minderjarige] .
3.3.
[minderjarige] staat sinds 2 mei 2014 onder toezicht. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 2 mei 2017.
[minderjarige] verblijft sinds 27 november 2013 onafgebroken in het huidige perspectief biedende pleeggezin, sinds 2 mei 2014 op grond van een daartoe strekkende machtiging.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het gezag van de vader (en de moeder) beëindigd.
3.5.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen voor zover zijn gezag daarbij is beëindigd en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat - het volgende aan.
Er is niet voldaan aan de wettelijke vereisten voor de beëindiging van het gezag.
De vader heeft twee dagen per week de zorg voor [minderjarige] en dat verloopt goed. De vader is een zeer betrokken vader, die sterk gegroeid is in zijn mogelijkheden als opvoeder, zo erkent ook de raad, die de vader voorts “stabiel en beschikbaar” noemt.
De vader laat zich in positieve zin uit over de pleegouders met wie hij op een goede manier wil samenwerken en ten aanzien van de hulpverlening heeft de vader zich eveneens constructief en coöperatief opgesteld. Gezien het feit dat de vader nimmer zijn gezag over [minderjarige] heeft misbruikt, is de gezagsbeëindigende maatregel een te verstrekkend middel.
De samenwerking met de huidige GI en de gezinsvoogd verloopt goed.
In het verleden zijn er echter veel fouten gemaakt, hetgeen in het nadeel van de vader heeft uitgepakt. Er zijn aan de vader veel loze beloftes gedaan en de vader is van mening dat er bewust is toegewerkt naar een situatie waarbij de aanvaardbare termijn is overschreden.
De vader heeft er hard voor gestreden om het gezag over [minderjarige] te verkrijgen. Hij hecht er zeer aan zijn gezag te behouden. Zelfs als de plaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin perspectief biedend van aard is en van (volledige) terugkeer bij de vader geen sprake meer kan zijn, hoeft dat nog niet te leiden tot het beëindigen van het gezag, aldus de vader. De vader vreest dat een gezagsbeëindiging ertoe zal leiden dat hij steeds minder invloed krijgt op het leven van zijn dochter.
3.7.
De raad voert ter zitting - kort samengevat - het volgende aan.
De raad had deze vader graag een tussenvorm gegund waarbij enerzijds de uithuisplaatsing had kunnen worden bestendigd en anderzijds de vader het gezag had kunnen behouden. Dit is echter niet mogelijk, nu het wettelijk kader hierop niet is gericht.
Er is voldaan aan alle gronden voor beëindiging van het gezag. De aanvaardbare termijn is inmiddels al geruime tijd verstreken en naar een thuisplaatsing wordt niet meer toegewerkt.
3.8.
De GI voert ter zitting - kort samengevat - het volgende aan.
Alhoewel het voor de GI vast staat dat er niet meer naar een thuisplaatsing kan worden toegewerkt, ziet de GI wel dat de vader hard aan zich zelf werkt, er grote stappen worden gemaakt en dat de samenwerking met de vader sterk is verbeterd.In verband met haar belaste verleden heeft er recent een onderzoek naar [minderjarige] plaatsgevonden en de evaluatie van het onderzoek vindt een dezer dagen plaats. Als er geen contra-indicaties uit het onderzoek naar voren komen kan de omgang tussen de vader en [minderjarige] worden uitgebreid.
In de huidige situatie onderhoudt de vader zelf veelal de contacten met school en de GI staat er positief tegenover om met de vader in overleg te blijven, ook wanneer het gezag van de vader is beëindigd.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
- a.
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
- b.
de ouder het gezag misbruikt.
3.9.2.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat is voldaan aan de eerste beëindigingsgrond.
3.9.3.
[minderjarige] heeft een belast verleden waarin zij aandacht en emotionele beschikbaarheid van de ouders heeft gemist. Uit de raadsrapportage is gebleken dat [minderjarige] de eerste acht maanden van haar leven is opgegroeid in een onveilige en onvoorspelbare opvoedsituatie, waarbij haar moeder vanwege ernstige psychiatrische problematiek niet in staat was om [minderjarige] te zorgen. Ook de vader had te kampen met psychische problematiek en vanwege de situatie van de moeder was de vader vaak niet in het gezin en is hij uiteindelijk vertrokken.
3.9.4.
[minderjarige] verblijft vanaf het moment dat zij acht maanden oud is in het huidige, perspectief biedende pleeggezin.
Bij aanvang van de plaatsing maakte [minderjarige] een apathische indruk, maar inmiddels heeft zij zich goed gehecht en is zij zich positief en leeftijdsadequaat gaan ontwikkelen.
Het is in het belang van [minderjarige] dat deze positieve ontwikkeling die zij heeft doorgemaakt, kan worden voortgezet en dat er duidelijkheid komt omtrent haar opvoedingsperspectief.
Nu [minderjarige] inmiddels al ruim drie jaar in het huidige pleeggezin verblijft en zij hier goed is gehecht, deelt het hof het standpunt van de raad dat de hierboven genoemde aanvaardbare termijn genoemd in artikel 1:266 BW is overschreden, hetgeen ertoe dient te leiden dat de huidige situatie dient te worden bestendigd.
3.9.5.
Bij de vader is, zo blijkt ook uit de rapportage van RIMO, sprake van een structurele psychiatrische problematiek. Hij wordt ambulant ondersteund. Het is, mede gezien ook de bevindingen van de raad en de GI, duidelijk dat de vader gezien zijn eigen problematiek niet in staat is om meer dan enkele dagen per week voor [minderjarige] te zorgen en haar de noodzakelijke structuur, voorspelbaarheid en veiligheid te bieden die zij - gezien haar belaste verleden - zo nodig heeft.
De vader is een liefhebbende en betrokken vader en hij heeft zich de afgelopen tijd ook positief ontwikkeld. Dit laat echter onverlet dat de vader niet in staat kan worden geacht de verzorging en daadwerkelijke opvoeding van [minderjarige] op zich te nemen en dat binnen een overzienbare termijn tot thuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader zou kunnen worden besloten. Het hof acht een ondertoezichtstelling dan ook niet meer het geëigende middel.
3.9.6.
De stellingen van de vader dat hij zijn medewerking aan de hulpverlening verleent en dat hij zich ook coöperatief opstelt ten opzichte van het pleeggezin - en er in die zin geen beletsel is om hem zijn gezag te laten behouden - kunnen niet tot een andere conclusie leiden. Niet alleen is de ondertoezichtstelling niet meer het geëigende middel, ook dienen de noodzaak om [minderjarige] duidelijkheid te geven over haar toekomstperspectief en haar hechting in het pleeggezin zwaarder te wegen dan het belang van de vader bij het behoud van zijn gezag. Dit geldt te meer nu, naar het hof heeft begrepen, de vader kennelijk de hoop en wens is blijven koesteren om de opvoeding en zorg van [minderjarige] te zijner tijd op zich te kunnen nemen. Met de raad en de GI is het hof echter van oordeel dat het perspectief van [minderjarige] niet meer bij de vader ligt.
Een gezagsbeëindigende maatregel acht het hof dan ook - in het licht van alle omstandigheden van het geval - noodzakelijk.
3.10.
Het hof benadrukt dat de vader altijd vader van [minderjarige] zal blijven en een belangrijke rol in haar leven zal blijven spelen. [minderjarige] heeft een goede band met haar vader en het is van groot belang dat deze band in stand blijft en zich bij het ouder worden van [minderjarige] verder kan ontwikkelen. Het hof is van oordeel dat de vader hiertoe de kans moet worden gegeven, mede in aanmerking genomen de door hem gepleegde inspanningen.
De GI heeft dit ter zitting ook onderschreven en benadrukt dat de GI er in beginsel positief tegenover staat dat de omgang wordt uitgebreid, doch dat hiertoe eerst de uitkomst van het recente onderzoek, dat ten aanzien van [minderjarige] heeft plaatsgevonden, dient te worden afgewacht. Het hof gaat ervan uit dat de GI in deze nauw met de vader zal samenwerken.
3.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.
4. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van15 november 2016, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, M.C. Bijleveld-van der Slikke en H.J.M. van Arkel-van Gasselt en is op 3 augustus 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.