Wet van 24 mei 1989 (Stb. 1989, 189). Wel is later de strafbedreiging in het eerste lid een ‘gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie’ vervangen door ‘gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie’ (Stb. 2004, 180).
HR, 06-07-2010, nr. 08/04910
ECLI:NL:HR:2010:BM5248
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
06-07-2010
- Zaaknummer
08/04910
- Conclusie
Mr. Knigge
- LJN
BM5248
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BM5248, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 06‑07‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BM5248
ECLI:NL:PHR:2010:BM5248, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑05‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BM5248
- Vindplaatsen
Uitspraak 06‑07‑2010
Inhoudsindicatie
Art. 231 Sr. ’s Hofs oordeel dat verdachte in het bezit was van reisdocumenten geeft, mede gelet op de wetsgeschiedenis, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en dat oordeel behoefde geen nadere motivering. Vzv. het middel klaagt dat de onderhavige documenten niet kunnen worden aangemerkt als reisdocument a.b.i. art. 231 Sr faalt het op de gronden zoals vermeld in de conclusie AG.
6 juli 2010
Strafkamer
Nr. 08/04910
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 1 november 2007, nummer 21/001430-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P.W. van der Kruijs, advocaat te 's-Hertogenbosch, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de opgelegde straf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft geoordeeld dat de verdachte "in het bezit was van reisdocumenten", zoals bewezen is verklaard.
2.2. Overeenkomstigd de inleidende dagvaarding is ten laste van de verdachte onder 1 bewezenverklaard dat hij:
"tezamen en in vereniging met anderen op tijdstippen in de periode van 01 januari 2002 tot en met 11 juni 2003 te Varik en/of te Leerdam en/of te Hekelingen, in het bezit was van reisdocumenten, te weten Duitse identiteitskaarten op naam van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] en [betrokkene 5] en [betrokkene 6] en [betrokkene 7], waarvan hij wist dat deze reisdocumenten vals of vervalst waren, bestaande de valsheid of vervalsing hieruit dat de, in de onderste regel vermelde controlegetallen niet correct waren en/of dat machine-leesbare stroken, welke waren opgenomen in de onderste regel van de personalia bladzijdes bestonden uit een onjuist aantal karakters."
2.3. Het bestreden arrest houdt met betrekking tot het bewijs het volgende in:
"In punt 1 van de tenlastelegging wordt verdachte verweten dat hij - kort gezegd - in het bezit was van reisdocumenten, te weten Duitse identiteitskaarten, op naam van zeven verschillende personen, terwijl hij wist of redelijkerwijze moest vermoeden dat deze documenten vals waren.
(...)
Het verweer van verdachte is gericht op de navolgende aspecten:
a. Het is niet bewezen dat het bij de documenten in kwestie gaat om reisdocumenten in de zin van artikel 231 Wetboek van strafrecht
(...)
Met betrekking tot punt a van dit verweer:
De aangetroffen documenten waarvan verdachte het bezit verweten wordt, zijn identiteitsbewijzen die moesten doorgaan voor door de Duitse Bondsrepubliek uitgegeven identiteitsbewijzen en in zoverre vals of vervalst.
Het punt is nu of dergelijke identiteitsbewijzen, zouden zij dat niet zijn geweest, stuk voor stuk hebben te gelden als 'een reisdocument' in de zin van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend op grond van de functie van dergelijke bewijzen (zij vergemakkelijken immers het reizen van en naar het buitenland en het verblijf van de betrokkene aldaar) en (ook overigens) op grond van de wetsgeschiedenis van de meest recente versie van deze strafbepaling. Dat de Paspoortwet (een Nederlandse wet) slechts spreekt van Nederlandse identiteitsbewijzen doet in dit verband niet terzake, omdat die wet eerst en vooral moet worden gezien als een interne Nederlandse regeling van deze materie.
Mede in het licht van de wetsgeschiedenis en de duidelijke bedoeling van dit artikel valt niet in te zien waarom niet meer gesproken zou kunnen worden van een reisdocument indien dat document vals of vervalst zou blijken te zijn."
2.4. De tenlastelegging is toegesneden op art. 231 Sr. Daarom moet de in de bewezenverklaarde tenlastelegging voorkomende uitdrukking "reisdocumenten" geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in dat artikel.
2.5.1. Deze bepaling luidde ten tijde van het tenlastegelegde:
"1. Hij die een reisdocument valselijk opmaakt of vervalst, of een zodanig stuk op grond van valse gegevens doet verstrekken dan wel een aan hem of een ander verstrekt reisdocument ter beschikking stelt van een derde, met het oogmerk het door deze te doen gebruiken als ware het aan hem verstrekt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die in het bezit is van een reisdocument waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, dat het vals of vervalst is, dan wel opzettelijk gebruik maakt van een niet op zijn naam gesteld reisdocument."
2.5.2. De wetsgeschiedenis houdt ten aanzien van deze bepaling in hetgeen is weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 8.
2.6. Het oordeel van het Hof, inhoudende dat dat de verdachte in bezit was van reisdocumenten, geeft - mede gelet op de wetsgeschiedenis - niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dit oordeel behoefde geen nadere motivering.
2.7. Voor zover het middel klaagt dat de onderhavige documenten niet kunnen worden aangemerkt als reisdocument faalt het op de gronden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 15.
2.8. Het middel is derhalve tevergeefs voorgesteld.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde taakstraf van tweehonderd uren, subsidiair honderd dagen hechtenis.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft het aantal uren te verrichten taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis;
vermindert het aantal uren taakstraf in die zin dat dit 180 uren bedraagt;
vermindert de duur van de vervangende hechtenis in die zin dat deze 90 dagen beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 6 juli 2010.
Conclusie 18‑05‑2010
Mr. Knigge
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te Arnhem wegens 1. ‘medeplegen van in het bezit zijn van een reisdocument, waarvan hij weet dat het vals is, meermalen gepleegd’ en 3. ‘medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd’, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis.
2.
Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 08/04908 en 08/04910. In beide zaken zal ik vandaag concluderen.
3.
Namens verdachte heeft mr. P.W. van der Kruijs, advocaat te 's‑Hertogenbosch, twee middelen van cassatie voorgesteld.
4.
Het eerste middel klaagt dat onbegrijpelijk is het oordeel van het Hof dat, zoals het Hof onder 1. bewezen heeft verklaard, sprake was van reisdocumenten.
5.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte onder 1. bewezenverklaard dat:
‘[h]ij tezamen en in vereniging met anderen op tijdstippen in de periode van 01 januari 2002 tot en met 11 juni 2003 te Varik en/of te Leerdam en/of te Hekelingen, in het bezit was van reisdocumenten, te weten Duitse identiteitskaarten op naam van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] en [betrokkene 5] en [betrokkene 6] en [betrokkene 7], waarvan hij wist dat deze reisdocumenten vals of vervalst waren, bestaande de valsheid of vervalsing hieruit dat de, in de onderste regel vermelde controlegetallen niet correct waren en/of dat machine-leesbare stroken, welke waren opgenomen in de onderste regel van de personalia bladzijdes bestonden uit een onjuist aantal karakters’.
6.
Voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, houdt het bestreden arrest in:
‘In punt 1 van de tenlastelegging wordt verdachte verweten dat hij — kort gezegd — in het bezit was van reisdocumenten, te weten Duitse identiteitskaarten, op naam van zeven verschillende personen, terwijl hij wist of redelijkerwijze moest vermoeden dat deze documenten vals waren.
Punt drie van de tenlastelegging ziet op het feit dat met die documenten valsheid in geschrift is gepleegd.
Het verweer van verdachte is gericht op de navolgende aspecten:
- a.
Het is niet bewezen dat het bij de documenten in kwestie gaat om reisdocumenten in de zin van artikel 231 Wetboek van strafrecht
(…)
Met betrekking tot punt a van dit verweer:
De aangetroffen documenten waarvan verdachte het bezit verweten wordt, zijn identiteitsbewijzen die moesten doorgaan voor door de Duitse Bondsrepubliek uitgegeven identiteitsbewijzen en in zoverre vals of vervalst. Het punt is nu of dergelijke identiteitsbewijzen, zouden zij dat niet zijn geweest, stuk voor stuk hebben te gelden als ‘een reisdocument’ in de zin van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend op grond van de functie van dergelijke bewijzen (zij vermakkelijken immers het reizen van en naar het buitenland en het verblijf van de betrokkene aldaar) en (ook overigens) op grond van de wetsgeschiedenis van de meest recente versie van deze strafbepaling. Dat de Paspoortwet (een Nederlandse wet) slechts spreekt van Nederlandse identiteitsbewijzen doet in dit verband niet terzake, omdat die wet eerst en vooral moet worden gezien als een interne Nederlandse regeling van deze materie.
Mede in het licht van de wetsgeschiedenis en de duidelijke bedoeling van dit artikel valt niet in te zien waarom niet meer gesproken zou kunnen worden van een reisdocument indien dal document vals of vervalst zou blijken te zijn.’
7.
Artikel 231 Sr luidde in de tenlastegelegde periode:
- ‘1.
Hij die een reisdocument valselijk opmaakt of vervalst, of een zodanig stuk op grond van valse gegevens doet verstrekken dan wel een aan hem of een ander verstrekt reisdocument ter beschikking stelt van een derde, met het oogmerk het door deze te doen gebruiken als ware het aan hem verstrekt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.
- 2.
Met dezelfde straf wordt gestraft hij die in het bezit is van een reisdocument waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, dat het vals of vervalst is, dan wel opzettelijk gebruik maakt van een niet op zijn naam gesteld reisdocument.’
8.
Voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, houdt de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de vaststelling van de huidige tekst van artikel 231 Sr in1.:
‘Voorgesteld wordt in artikel 231 strafbaar te stellen:
- —
het valselijk opmaken of vervalsen van reisdocumenten
- —
het doen verstrekken van een zodanig stuk op grond van valse gegevens; met gegevens wordt hier bedoeld al hetgeen moet worden medegedeeld of overgelegd om een reisdocument te verkrijgen zoals de personalia, nationaliteit en foto's; de ambtenaar die dergelijke gegevens opneemt, terwijl hij weet dat ze onjuist zijn, maakt zich schuldig aan valselijk opmaken van een reisdocument;
- —
het ter beschikking stellen van het eigen of het aan een ander verstrekt reisdocument aan derden met het oogmerk het door dezen te doen gebruiken als ware het aan hen verstrekt;
- —
het in bezit hebben van een reisdocument waarvan men weet of redelijkerwijs moet vermoeden, dat het vals of vervalst is;
- —
het opzettelijk gebruik maken van een niet op de eigen naam gesteld reisdocument.
Tevens wordt voorgesteld de strafmaat te verhogen. Gezien de ernstige gevolgen die frauduleuze handelingen met reisdocumenten kunnen hebben, bestaat geen reden meer voor het grote verschil in strafmaat tussen de in artikel 225 strafbaar gestelde valsheid in geschrifte in het algemeen en valsheid ten aanzien van reisdocumenten. Hierdoor zal het ook mogelijk zijn voor dit misdrijf voorlopige hechtenis toe te passen, mits uiteraard is voldaan aan de in artikel 67a van het Wetboek van Strafvordering genoemde voorwaarden.
In het voorstel wordt gesproken over ‘reisdocumenten’. Hieronder worden verstaan de in het bovengenoemde voorstel voor een Paspoortwet genoemde reisdocumenten te weten:
- —
nationaal paspoort;
- —
diplomatiek paspoort;
- —
dienstpaspoort;
- —
reisdocument voor vluchtelingen;
- —
reisdocument voor vreemdelingen;
- —
door de Minister van Buitenlandse Zaken vast te stellen andere reisdocumenten.
Behalve op deze Nederlandse reisdocumenten, hebben de voorgestelde bepalingen ook betrekking op buitenlandse reisdocumenten. (…)
Artikel 440
Het voorgestelde artikel 231 betreft het opzettelijk frauduleuze handelingen met paspoorten plegen. Het kan echter ook voorkomen dat men ongewild een mogelijkheid om te frauderen in de hand werkt, door bij voorbeeld voor reclamedoeleinden documenten te vervaardigen die op paspoorten of andere reisdocumenten lijken.
In artikel 440 van het Wetboek van Strafrecht is strafbaar gesteld het vervaardigen, verspreiden of ter verspreiding in voorraad hebben van drukwerken of andere voorwerpen in een vorm die ze op munt- of bankbiljetten, op muntspeciën, of van rijksmerken voorziene platina, gouden of zilveren werken of op postzegels doet gelijken. Voorgesteld wordt hierbij ook reisdocumenten op te nemen. Wanneer iemand een dergelijk fantasie document zodanig optuigt dat het moeilijk van een reisdocument van een bepaald land is te onderscheiden, dan zal dit kunnen worden beschouwd als een vals reisdocument als bedoeld in het voorgestelde artikel 231.’
9.
Voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, houdt de Europese Overeenkomst nopens het verkeer van personen tussen de Lid-staten van de Raad van Europa in: 2.
‘Article 1
- 1.
Nationals of the Contracting Parties, whatever their country of residence, may enter or leave the territory of another Party by all frontiers on presentation of one of the documents listed in the appendix to this Agreement, which is an integral part thereof. (…)
Appendix (…)
Germany
- —
Passport or child's travel certifcate of Germany, valid or expired within the last year
- —
Valid identity card of Germany
- —
Valid provisional identity card and attested photograph identifying child, issued by the Land of Berlin’
10.
In de toelichting op het middel wordt onder meer geklaagd over het oordeel van het Hof dat een ‘Duitse identiteitskaart’ kan worden aangemerkt als een ‘reisdocument’. Aangevoerd wordt dat een (Nederlands) rijbewijs weliswaar een identiteitsbewijs is, maar dat het daarmee nog niet kan worden aangemerkt als een reisdocument.
11.
In aanmerking genomen dat in de hiervoor bedoelde Europese Overeenkomst de Duitse identiteitskaart is aangewezen als een document op vertoon waarvan Duitse onderdanen het grondgebied van Nederland (en andere lidstaten van de Raad van Europa) over alle grenzen mogen binnen komen en verlaten, is het oordeel van het Hof dat een Duitse identiteitskaart kan worden aangemerkt als een buitenlands reisdocument, en daarmee als reisdocument in de zin van artikel 231 Sr juist. In zoverre kan het middel dan ook niet tot cassatie leiden.
12.
Het voorgaande brengt mee dat de vraag of een Nederlandse identiteitskaart kan worden aangemerkt als een reisdocument in de zin van art. 231 Sr — zoals het Hof kennelijk op grond van art. 2 lid 2 Paspoortwet oordeelde — geen bespreking behoeft.3.
13.
Voorts onderscheid ik in de toelichting op het middel nog de klacht dat, nu het Hof heeft vastgesteld dat het fantasiedocumenten betrof, het oordeel van Hof dat sprake was van ‘reisdocumenten’ getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, althans dat het oordeel van het Hof in zoverre onbegrijpelijk is.
14.
Het Hof heeft de bewezenverklaring onder meer doen steunen op de navolgende passages uit het als bewijsmiddel 1 gebezigde proces-verbaal:
- ‘1.
Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 3], [verbalisant 4] en [verbalisant 5], respectievelijk senior-rechercheur, senior recherche medewerker en rechercheurs bij de Sociale Inlichtingen en Opsporingsdienst Arnhem, opgemaakt hoofdproces-verbaal, genummerd NO-008-02, gedateerd 1 december 2003, dossierpagina 40–144, voor zover inhoudende als relaas en/of bevindingen van voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven: (…)
Valse reisdocumenten
(…)
Onderzoek valsheid c.q. vervalsing legitimatiebewijzen
Door het onderzoeksteam is op donderdag 19 juni 2003 contact opgenomen met de technische recherche van de politie regio Noord- en Oost Gelderland met het verzoek om naar de zeven in beslaggenomen gelamineerde legitimatiebewijzen een onderzoek in te stellen om vast te stellen of deze documenten echt c.q. vals c.q. vervalst waren (pagina 1279–1281). In het onderzoek naar deze zeven documenten werd vastgesteld dat:
- *
deze niet waren voorzien van een watermerk;
- *
deze een afwijkende ultra violet reactie vertoonden;
- *
deze voorzien waren van afwijkend laminaat;
- *
de laser beveiliging ontbrak;
- *
het lettertype gebruikt voor de personaliasering was afwijkend terwijl de kleur van de standaard tekst eveneens afwijkend was;
- *
zowel op de voorzijde van de kaarten als op de achterzijde werden diverse onvolkomenheden aangetroffen;
- *
de ogenschijnlijk geperforeerde nummering op de achterzijde van de kaarten afwijkend was;
- *
de druk-, reproductie techniek afwijkend was;
- *
de serienummers niet stonden gesignaleerd.
Uit dit onderzoek blijkt dat het ‘fantasie documenten’ zijn.
(…)
Beschrijving van gelamineerde en gefaxte legitimatiebewijzen
(…)
- *
Gelamineerde legitimatiebewijzen, onderzocht door de technische recherche van de politie regio Noord- Oost Gelderland (pagina 1281):
‘Vervalsingstechniek:
Uit het onderzoek is met enige zekerheid de volgende vervalsingstechniek te reconstrueren. Van een Duits paspoort werd met behulp van een PC en een scanner een personaliseringspagina ingelezen en als file opgeslagen. Met behulp van computermatige bewerking werden de originele foto en persoonsgegevens verwijderd.
Het nu ontstane blanco document werd als gewijzigde file opgeslagen. (…) Na het aanbrengen van een nieuwe foto en personaliasering en aanpassing van het serienummer werd het geheel met behulp van een inktjetprinter uitgeprint. Na het uitprinten werd het nieuwe document gelamineerd. ’
(…)’
15.
Vooropgesteld zij dat ook een vals (of vervalst) reisdocument als reisdocument als bedoeld in artikel 231 Sr kan worden aangemerkt.4. Uit de hiervoor onder 8 aangehaalde parlementaire geschiedenis kan voorts worden afgeleid dat een fantasiedocument in ieder geval als vals reisdocument in de hiervoor bedoelde zin kan worden aangemerkt, indien het gaat om een op een paspoort lijkend document dat zodanig is opgetuigd dat het moeilijk van een reisdocument van een bepaald land is te onderscheiden. Het Hof heeft vastgesteld dat het valse document is gemaakt door uit een scan van de personaliseringspagina van een Duits paspoort met een computermatige bewerking de originele foto en persoonsgegevens te verwijderen en vervolgens daarop een nieuwe foto, personalisering en serienummer te plaatsen, en het aldus gemaakte document na het uitprinten te lamineren. Het oordeel van het Hof dat aldus een document werd gecreëerd dat zodanig is opgetuigd dat het moeilijk van een geldig Duits reisdocument is te onderscheiden, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Ik neem daarbij in aanmerking dat op dit punt ten overstaan van het Hof geen verweer is gevoerd.
16.
Het middel faalt in al zijn onderdelen.
17.
Het tweede middel klaagt dat onbegrijpelijk is het oordeel van het Hof ten aanzien van het onder 3. bewezenverklaarde dat op de bouwplaats werknemers aanwezig waren ten aanzien van wie valse manurenstaten zijn opgemaakt. Daartoe wordt aangevoerd dat, gelet op de vaststelling van het Hof dat de Poolse werknemer [betrokkene 8] pas op 9 april 2003 in Nederland is aangekomen en sinds week 16 van 2003 op de bouwplaats in [plaats] werkzaam was, deze werknemer onmogelijk in de weken 13 en 15 van 2003 de op de aangetroffen manurenstaten en kladurenstaatjes vermelde uren kan hebben gewerkt.
18.
Het Hof heeft ten laste van verdachte onder 3. bewezenverklaard dat:
‘[A] BV tezamen en in vereniging met anderen op tijdstippen in de periode van 01 januari 2002 tot en met 11 juni 2003 in Nederland, manurenstaten — zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen — valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft [A] BV en of een of meer van zijn medeverdachten valselijk namen van werknemers ingevuld, welke niet in overeenstemming waren, met de personen, welke op de bouwplaatsen gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats] en/of [b-straat] te [plaats] en/of de [c-straat] te [plaats] aanwezig waren zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst gebruiken of door anderen te doen gebruiken, aan welke verboden gedragingen verdachte (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven’.
19.
Anders dan het middel meent, heeft het Hof niet geoordeeld dat de werknemers ten aanzien van wie valse manurenstaten zijn opgemaakt op de betreffende bouwplaatsen aanwezig waren, maar is bewezen verklaard dat op de manurenstaten ‘namen van werknemers [zijn] ingevuld, welke niet in overeenstemming waren met de personen, welke op de bouwplaatsen [aanwezig waren]’.5.
20.
Het middel, dat berust op een onjuiste lezing van het arrest van het Hof, kan niet tot cassatie leiden.
21.
Beide middelen falen. Het tweede middel kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
22.
Ambtshalve vraag ik aandacht voor het volgende. Verdachte heeft op 9 november 2007 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad zal uitspraak doen nadat sedertdien meer dan vierentwintig maanden zijn verstreken. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dat moet leiden tot strafvermindering.
23.
Andere gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
24.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat de opgelegde straf betreft. De Hoge Raad kan de hoogte daarvan verminderen naar de gebruikelijke maatstaf. Voor het overige dient het beroep te worden verworpen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 18‑05‑2010
Overeenkomst van 13 december 1957 (Trb. 1960, 103), laatstelijk gewijzigd Trb. 1992, 31.
Genoemd artikellid luidt sinds de inwerkingtreding op 1 oktober 2001 van de Wet van 8 maart 2001, Stb. 132 als volgt: ‘Reisdocument van Nederland is de Nederlandse identiteitskaart, geldig voor de landen die partij zijn bij de op 13 december 1957 te Parijs tot stand gekomen Europese Overeenkomst nopens het verkeer van personen tussen de Lid-Staten van de Raad van Europa (Trb. 1960, 103). Onze Minister kan de territoriale geldigheid van de Nederlandse identiteitskaart uitbreiden’.
HR 11 september 2007, LJN BA3618, NJ 2007, 495, ro. 4.7.
Dat oordeel is — zoals de toelichting op het middel zelf demonstreert — niet onbegrijpelijk. In aanmerking genomen dat het Hof heeft vastgesteld dat de naam [betrokkene 8] in een kleiner en afwijkend lettertype op de urenstaten van de weken 13 en 15 was geschreven, heeft het Hof kennelijk geoordeeld dat deze naam eerst later (als nog) aan die urenstaten is toegevoegd (vgl. p. 13 en 15 van de aanvulling als bedoeld in artikel 365a Sv).