Einde inhoudsopgave
Verdrag aangaande de uitlevering en de rechtshulp in strafzaken tussen het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden
Artikel 15 Voorlopige aanhouding
Geldend
Geldend vanaf 11-12-1967
- Bronpublicatie:
27-06-1962, Trb. 1962, 97 (uitgifte: 25-09-1962, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
11-12-1967
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
21-11-1967, Trb. 1967, 183 (uitgifte: 01-01-1967, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Uitlevering en overlevering
Internationaal publiekrecht / Verdragenrecht
Internationaal strafrecht / Justitiële en politionele samenwerking
1.
In geval van spoed kunnen de rechterlijke autoriteiten van de verzoekende Partij met het oog op een uitlevering de voorlopige aanhouding van de gezochte persoon verzoeken.
2.
Het verzoek om voorlopige aanhouding zal melding maken van het strafbare feit dat werd begaan, van de duur van de straf of de maatregel die tegen het feit wordt bedreigd of die terzake van het feit werd opgelegd, van de tijd en plaats waarop het feit werd begaan, alsmede, voor zover mogelijk, van het signalement van de gezochte persoon.
3.
Het verzoek zal aan de rechterlijke autoriteiten van de aangezochte Partij worden overgebracht, hetzij rechtstreeks, hetzij door het centrale nationale bureau van de Internationale Politie Organisatie (Interpol). De rechterlijke autoriteiten van de verzoekende Partij zullen onverwijld worden ingelicht over het gevolg dat aan hun verzoek is gegeven.
4.
Indien het verzoek op regelmatige wijze blijkt te zijn gedaan, zal daaraan door de rechterlijke autoriteiten van de aangezochte Partij overeenkomstig de wetgeving van die Partij gevolg worden gegeven.
5.
De voorlopige aanhouding zal een einde nemen indien de aangezochte Partij niet binnen een termijn van achttien dagen na de aanhouding, het uitleveringsverzoek en de in artikel 11 bedoelde stukken ontvangen heeft, tenzij de aanhouding op een andere grond moet worden voortgezet. Op ieder ogenblik is echter voorlopige invrijheidstelling mogelijk, met dien verstande dat de aangezochte Partij daarbij elke maatregel dient te nemen die zij noodzakelijk acht om vlucht van de gevorderde persoon te voorkomen.
6.
De invrijheidstelling verhindert een nieuwe aanhouding en uitlevering niet indien het uitleveringsverzoek alsnog binnenkomt.