Ktr. Rotterdam, 09-09-2009, nr. 928623
ECLI:NL:RBROT:2009:BK6803
- Instantie
Rechtbank Rotterdam (Kantonrechter)
- Datum
09-09-2009
- Zaaknummer
928623
- LJN
BK6803
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
Ondernemingsrecht / Rechtspersonenrecht
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2009:BK6803, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 09‑09‑2009; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
art. 18 Wetboek van Koophandel
- Vindplaatsen
JRV 2010, 283
Uitspraak 09‑09‑2009
Inhoudsindicatie
De kern van het geschil in deze zaak is de aansprakelijkheid van een nieuwe vennoot voor de oude schulden van een vennootschap onder firma. De kantonrechter oordeelt dat de nieuwe venoot aansprakelijk is.
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector kanton
Locatie Rotterdam
vonnis
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser bij exploot van dagvaarding van 4 september 2008,
gemachtigde: mr. N.K. Visscher te Leusden,
tegen
de vennootschap onder firma
HM GROUP V.O.F.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde sub 1,
gemachtigde: mr. E. El-Sharkawi te ’s-Gravenhage,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
A&B BESHAI BEHEER B.V.,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
gedaagde sub 2,
gemachtigde: mr. E. El-Sharkawi te ’s-Gravenhage,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AL SALMAN BEHEER B.V.,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
gedaagde sub 3,
gemachtigde: mr. R.P. Gasseling te Rotterdam,
[gedaagde IV],
wonende te [woonplaats],
gedaagde sub 4,
gemachtigde: mr. E. El-Sharkawi te ’s-Gravenhage.
Partijen worden hierna aangeduid als “[eiser]” respectievelijk “HM Group c.s.”. Voor zover gedaagden afzonderlijk worden bedoeld, worden zij aangeduid als “HM Group”, “A&B Beshai”, “Al Salman” en “[gedaagde IV]”.
1. Het verloop van de procedure
Verwezen wordt naar het tussenvonnis van 22 april 2009 en de processtukken die daaraan ten grondslag liggen.
Ter uitvoering van het vonnis van 22 april 2009 heeft [eiser] een akte genomen om de in het tussenvonnis gestelde vragen te beantwoorden. HM Group en [gedaagde IV] hebben hier bij akte op gereageerd. Al Salman heeft eveneens een antwoordakte genomen.
2. De beoordeling van het geschil
Beoordeling specificatie werkzaamheden
2.1. Aangesloten wordt bij het tussenvonnis van 22 april 2009 en hetgeen daarin is overwogen en beslist. [eiser] heeft naar aanleiding van het tussenvonnis haar vordering gespecificeerd in reguliere werkzaamheden over 2005, niet-reguliere werkzaamheden over 2005 en werkzaamheden voor andere jaren.
2.2. HM Group c.s. zijn van mening dat de indeling van de specificatie door [eiser] willekeurig is. Zij hebben daarbij echter niet vermeld welke posten naar haar mening door [eiser] onjuist als reguliere of niet-reguliere werkzaamheden zijn aangemerkt. Dit verweer is hierdoor te algemeen geformuleerd om als een gemotiveerde betwisting van de stellingen van [eiser] opgevat te worden. Er zal daarom uitgegaan worden van de indeling van reguliere en niet-reguliere werkzaamheden zoals in de akte na tussenvonnis van [eiser].
2.3. HM Group c.s. maken voorts bezwaar tegen de meeste posten op de specificatie die als ‘niet betrekking hebbend op 2005’ zijn gemarkeerd. Zij heeft hierbij echter nagelaten te vermelden met welke posten zij het niet eens is en om welke reden zij dat standpunt inneemt. Ook dit verweer is hierdoor onvoldoende concreet, waardoor het niet kan gelden als een gemotiveerde betwisting van de stellingen van [eiser]. Er zal daarom uitgegaan worden van de door [eiser] aangebrachte kwalificatie van de ‘andere werkzaamheden’.
2.4. HM Group c.s. zijn verder van mening dat dezelfde werkzaamheden soms tweemaal in rekening zijn gebracht. Hoewel [eiser] heeft gesteld er soms werkzaamheden van HM Group bij [gedaagde IV] in rekening zijn gebracht en vice versa, rechtvaardigt dit niet de conclusie van HM Group c.s. dat [eiser] haar werkzaamheden ook dubbel gedeclareerd heeft.
2.5. De hierboven besproken opsomming en kwalificatie van de werkzaamheden is door HM Group c.s. onvoldoende gemotiveerd weersproken. Evenmin is door HM Group c.s. is niet betwist dat de door [eiser] opgevoerde werkzaamheden zijn uitgevoerd. HM Group c.s. zijn daarom betaling verschuldigd voor de werkzaamheden waarvoor zij opdracht hebben gegeven.
Niet-reguliere werkzaamheden
2.6. Partijen zijn overeengekomen dat de niet-reguliere werkzaamheden apart in rekening worden gebracht. Uit de overeenkomst blijkt niet dat hiervoor ook een aparte factuur verstuurd diende te worden. Overigens is op één van de overgelegde facturen wel een expliciet onderscheid gemaakt tussen reguliere en – niet-reguliere werkzaamheden en is op andere facturen wel vermeld welke werkzaamheden de factuur betreft. Hoewel [eiser] de reguliere en niet-reguliere werkzaamheden duidelijker had kunnen onderscheiden, is niet gebleken dat [eiser] met deze handelwijze tekort is geschoten. Evenmin is gebleken dat HM Group c.s. naar aanleiding van de eerdere (niet in het geding gebrachte) facturen contact heeft opgenomen met [eiser] over de wijze van factureren.
2.7. HM Group c.s. hebben aangevoerd dat [eiser] hen had moeten waarschuwen voor de oplopende kosten. Hoewel een waarschuwing mogelijk problemen had kunnen voorkomen, is niet gebleken van een contractuele of wettelijke verplichting om een dergelijke waarschuwing te geven. Daarbij is het totale bedrag verspreid over meerdere facturen waardoor de kosten gestaag opliepen en is het totale bedrag aan niet-reguliere werkzaamheden niet dermate hoog dat van [eiser] verwacht mocht worden dat zij HM Group c.s. hierover vooraf in kennis zou stellen. Op grond van het bovenstaande moet dan ook geconcludeerd worden dat de gefactureerde niet-reguliere kosten op goede gronden in rekening gebracht zijn.
Reguliere werkzaamheden
2.8. Met betrekking tot de reguliere werkzaamheden is tussen partijen afgesproken de kosten hiervoor het bedrag van € 1.500,00 voor de vennootschap en het bedrag van € 2.750,00 voor [gedaagde IV] niet zou overschrijden. Uit de specificatie blijkt dat de aan de v.o.f. HM Group in rekening gebrachte reguliere werkzaamheden kosten onder het overeengekomen maximum van € 1.500,00 blijven (€ 1.328,33). De aan [gedaagde IV] in rekening gebrachte kosten, € 3.598,25, overstijgen het overeengekomen bedrag van € 2.750,00 wel. Dat betekent dat aan [gedaagde IV] voor de reguliere werkzaamheden van 2005 een bedrag van € 848,25 exclusief btw (€ 1.009,42 inclusief btw) teveel in rekening is gebracht.
2.9. [eiser] heeft hierbij aangevoerd dat de twee dossiers nauw samenhangen en dat sommige kosten van HM Group bij [gedaagde IV] in rekening zijn gebracht en andersom. Voor zover de stellingen van [eiser] zo begrepen moeten worden dat de overschrijding bij [gedaagde IV] geoorloofd is, omdat de kosten bij HM Group lager uitvallen, geldt het volgende. Het staat een schuldeiser niet vrij – ook al is er sprake van samenhang – de bedragen uit dossiers van twee verschillende opdrachtgevers met elkaar te verrekenen. Daarbij geldt dat er een maximumbedrag is afgesproken: dit houdt in dat de kosten voor reguliere werkzaamheden over 2005 niet méér zullen bedragen dan het afgesproken bedrag. Daaruit volgt dat [eiser] geen recht heeft andere kosten met het niet benutte deel van het maximum van € 1.500,00 te compenseren. Dit verweer zou bovendien niet eens (geheel) opgaan, omdat de overschrijding bij [gedaagde IV] vele malen groter is dan het bedrag dat [eiser] bij HM Group onder het maximum is gebleven.
2.10. Hieruit volgt dat het aan reguliere werkzaamheden gedeclareerde bedrag op goede gronden in rekening is gebracht voor zover het de overeengekomen grens niet overschrijdt. Het bij HM Group teveel in rekening gebrachte bedrag is daarom niet toewijsbaar.
‘Andere’ werkzaamheden
2.11. Uit de stukken blijkt niet dat partijen over de werkzaamheden voor andere jaren dan het jaar 2005 bijzondere afspraken hebben gemaakt. Nu onvoldoende is betwist dat de gefactureerde werkzaamheden hebben plaatsgevonden, zijn HM Group c.s. gehouden de in rekening gebrachte kosten voor de ‘andere’ werkzaamheden te voldoen.
Verwerking betalingen en wijziging van eis
2.12. Uit het bovenstaande volgt dat de door [eiser] gevorderde bedragen, met uitzondering van hetgeen teveel aan reguliere kosten in rekening is gebracht, in beginsel toewijsbaar zijn. Uit de stukken is echter niet duidelijk op te maken welk bedrag [eiser] vordert, nu de in haar akte na tussenvonnis genoemde bedragen (€ 1.547,00 aan HM Group en € 1.658,12) aanzienlijk afwijken van de in de dagvaarding geëiste bedragen (respectievelijk € 1.047,00 en € 1.908,22). Daarbij volgt uit het bij akte overgelegde betalingsoverzicht dat [eiser] de betalingen van HM Group c.s. (€ 2000,00, € 4.000,00 en € 3.000,00) wel heeft verwerkt, maar dat de betalingen niet consequent met de juiste dossiers zijn verrekend. Nu HM Group c.s. echter geen verweer tegen deze wijze van verrekening van de betalingen heeft gevoerd, zal de kantonrechter aan deze laatste complicatie voorbijgaan.
2.13. De niet nader toegelichte vermeerdering van eis (vordering op HM Group verhoogd van € 1.047,00 naar € 1.547,00) bij akte na tussenvonnis (welke juist bedoeld was om duidelijkheid te verschaffen) wordt in strijd met een goede procesorde geacht. Deze vermeerdering van eis zal daarom buiten beschouwing worden gelaten. Op de vordering van € 1.047,00 dient bovendien het teveel in rekening gebrachte bedrag ad € 1.009,42 in mindering gebracht te worden. Hieruit volgt dat van de vordering op HM Group € 37,58 toewijsbaar is.
2.14. De vermindering van eis (de vordering op [gedaagde IV] verlaagd van € 1.908,22 naar € 1.658,12) is eveneens niet nader toegelicht. [gedaagde IV] is door deze eisvermindering niet in zijn belangen geschaad. Er zal daarom van de verminderde vordering uit worden gegaan. Het bedrag ad € 1.658,12 zal worden toegewezen.
Aansprakelijkheid nieuwe vennoot voor oude schulden
2.15. Al Salman heeft aangevoerd dat zij niet aansprakelijk is voor de schulden aan [eiser], nu zij pas na het ontstaan van deze schulden tot de vennootschap is toegetreden. In het tussenvonnis is geoordeeld dat een nieuwe vennoot wel aansprakelijk is voor de oude schulden. Al Salman heeft bij akte gesteld dat dit oordeel niet juist is.
2.16. In de jurisprudentie en literatuur bestaat geen overeenstemming over de aansprakelijkheid van de nieuwe vennoot voor oude schulden. Al Salman verwijst voor haar standpunt naar de uitspraken van het gerechtshof Arnhem van 18 december 1990 (NJ 1992/518) en 14 september 1999 (JOR 2000/48). De eerste uitspraak betreft een wezenlijk andere situatie, nu de v.o.f. in die zaak opnieuw is opgericht, terwijl in de onderhavige zaak de vennootschap is blijven bestaan en de identiteit hiervan is behouden. In de tweede uitspraak acht het hof de nieuwe vennoot echter evenmin aansprakelijk wanneer de identiteit van de v.o.f. behouden blijft. Afgezien van het feit dat ook deze situatie anders is (in het arrest is sprake van een wisseling van vennoten, terwijl in de onderhavige zaak er een extra vennoot toetreedt), lijkt deze beslissing voornamelijk ingegeven door de regeling in wetsvoorstel 28746 inzake titel 7.13 van het BW. Deze regeling is echter (nog) geen geldend recht. De huidige (en ook ten tijde van de toetreding van Al Salman) geldende regel is neergelegd in artikel 18 Wetboek van koophandel. Hieruit volgt dat iedere vennoot aansprakelijk is voor de verbintenissen van de vennootschap. Dit geldt ook voor de toetredend vennoot, zie hierover onder meer W.J. Slagter, Compendium van het vermogensrecht, Deventer 2005. Al Salman heeft hieromtrent bij haar toetreding een voorbehoud kunnen maken, maar er is niet gesteld of gebleken dat zij dit heeft gedaan. Er moet daarom vanuit gegaan worden dat Al Salman haar deelname in de vennootschap met alle lasten en baten die dit met zich brengt heeft geaccepteerd, wat overigens niet wegneemt dat Al Salman mogelijk een intern regresrecht kan uitoefenen. Gelet op het bovenstaande ziet de kantonrechter geen aanleiding vooruit te lopen op de voorgenomen wetswijziging en handhaaft zijn in het tussenvonnis van 22 april 2009 uitgesproken beslissing dat Al Salman hoofdelijk aansprakelijk is voor de schuld van de vennootschap aan [eiser].
Rente, btw, buitengerechtelijke kosten en proceskosten
2.17. Gezien de onduidelijkheid in de door [eiser] gevorderde bedragen en gezien het feit dat deze slechts deels toewijsbaar zijn, kan de berekening van hetgeen aan rente verschuldigd is niet juist zijn. Nu voorts is niet meer te achterhalen wanneer HM Group c.s. voor welke bedragen in verzuim raakten, zal de gevorderde rente worden toegewezen vanaf de dag der dagvaarding.
2.18. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is niet toewijsbaar, nu niet is gesteld of gebleken dat de kosten vóór dagvaarding dan wel vóór de ingebrekestelling door [eiser] zijn betaald aan de gemachtigde.
2.19. [eiser] heeft gesteld dat zij de btw niet kan verrekenen. Accountantswerkzaamheden zijn in artikel 11 van de Wet op de omzetbelasting echter niet vrijgesteld van btw. Bovendien rekent [eiser] in de door haar overgelegde facturen wel btw aan HM Group c.s. De gevorderde btw over de buitengerechtelijke kosten en proceskosten is daarom niet toewijsbaar.
2.20. [eiser] heeft vergoeding van de buitengerechtelijke kosten gevorderd. Door HM Group, A&B Beshai en [gedaagde IV] is deze vordering niet weersproken. Deze vordering zal daarom worden toegewezen, met dien verstande dat de vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten voor de vordering op HM Group zal worden toegewezen tot € 37,00 (exclusief btw). Dit bedrag is redelijk te noemen jegens HM Group, gelet op de tarieven volgens welke zodanige kosten aan de opdrachtgevers gewoonlijk in rekening worden gebracht.
2.21. Al Salman heeft aangevoerd dat zij slechts één brief van [eiser] heeft ontvangen. Nu [eiser] verder niet heeft aangetoond dat zij of haar gemachtigde buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht ter voldoening van haar vordering op Al Salman, kan deze vordering op Al Salman niet worden toegewezen.
2.22. HM Group c.s. zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
3. De beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt HM Group, A&B Beshai en Al Salman hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiser] tegen kwijting te betalen € 37,58 (zevenendertig euro en achtenvijftig cent), vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over € 37,58 vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt HM Group en A&B Beshai hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiser] tegen kwijting te betalen € 37,00 aan buitengerechtelijke kosten;
veroordeelt [gedaagde IV] om aan [eiser] tegen kwijting te betalen € 1.958,12 (duizend negenhonderdachtenvijftig euro en twaalf cent), vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over € 1.658,12 vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt HM Group c.s. hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 272,80 aan verschotten en € 450,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Vlaswinkel en uitgesproken ter openbare terechtzitting.