Het betreft de conclusie inzake [A] met griffienummer 10/02664 B, LJN BP4663. In deze zaak heeft Uw Raad nog geen uitspraak gedaan.
HR, 12-07-2011, nr. 10/01939 B
ECLI:NL:HR:2011:BQ4287
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
12-07-2011
- Zaaknummer
10/01939 B
- Conclusie
Mr. Hofstee
- LJN
BQ4287
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BQ4287, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑07‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BQ4287
ECLI:NL:PHR:2011:BQ4287, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑04‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BQ4287
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑07‑2011
Inhoudsindicatie
OM-cassatie. Beklag, beslag, art. 552a Sv. HR: 81 RO met verwijzing naar HR LJN BP4663.
12 juli 2011
Strafkamer
nr. 10/01939 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Rotterdam van 21 april 2009, nummer RK 07/1059, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[Klager 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959, wonende te [woonplaats] en [klager 2].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door Officier van Justitie. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Nadien is bij de Hoge Raad binnengekomen een brief van de raadsman van de klagers, mr. D.V.A. Brouwer, advocaat te Utrecht.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling (vgl. HR 24 mei 2011, LJN BP4663, NJ 2011/262).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 juli 2011.
Conclusie 19‑04‑2011
Mr. Hofstee
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Klagers]
1.
De Rechtbank te Rotterdam heeft bij beschikking van 21 april 2009 het beklag van klagers ex art. 552a Sv gedeeltelijk gegrond verklaard en de teruggave gelast van de inbeslaggenomen geschriften aan klagers.
2.
Namens het Openbaar Ministerie heeft mr. L. Plas, plaatsvervangend Officier van Justitie te Rotterdam, een schriftuur ingezonden houdende één middel van cassatie. Namens klagers heeft mr. D.V.A. Brouwer, advocaat te Utrecht, een verweerschrift ingezonden.
3.
Het middel klaagt dat het oordeel van de Rechtbank dat de inbeslaggenomen geschriften, te weten: declaraties en kwitanties (urenspecificaties) van de advocaat van klagers, gelet op art. 98 Sv onder het beroepsgeheim van de advocaat vallen, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, althans dat zij haar oordeel ontoereikend heeft gemotiveerd.
4.
De Rechtbank heeft de teruggave van de in het kader van een strafrechtelijk financieel onderzoek inbeslaggenomen geschriften als volgt gemotiveerd:
‘Beoordeling van de klacht
De officier van justitie heeft in openbare raadkamer te kennen gegeven dat zij van oordeel is dat de inbeslaggenomen geschriften niet onder de geheimhoudingsplicht van de advocaat vallen en dat het klaagschrift in zoverre ongegrond is.
De officier van justitie zal zich voor het overige refereren aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt als volgt:
‘De rechter-commissaris heeft bij beschikking d.d. 13 juni 2007 bepaalt dat (alleen) de specificaties die bij de declaraties zijn gevoegd onder de geheimhoudingsplicht van de advocaat vallen, echterMr. Hofstee maken deze declaraties onderdeel uit van de inmiddels teruggegeven specificaties. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de inbeslaggenomen geschriften, gelet op artikel 98 van het Wetboek van Strafvordering, onder het beroepsgeheim van de advocaat van de klagers vallen. Derhalve zal de rechtbank het klaagschrift gegrond verklaren, het beslag opheffen en de teruggave daarvan gelasten aan degenen onder wie de geschriften in beslag zijn genomen, zijnde in dit geval de klagers.’
Met betrekking tot de overige verzoeken van de klagers, is de rechtbank van oordeel dat daar over geen beslissingen behoeve[n] te worden genomen nu die stukken zich niet in het dossier bevinden, maar ter voorkoming van schending van geheimhouding zijn bewaard door de rechter-commissaris in de kluis.’
5.
Ambtshalve attendeer ik Uw Raad er op dat het in de onderhavige beklagzaak door het Openbaar Ministerie voorgestelde middel volledig overeenkomt met het eveneens door het OM voorgestelde middel in de zaak die betrekking heeft op klaagster [A], waarin mijn ambtgenoot mr. Machielse zeer recentelijk conclusie heeft genomen, namelijk op 8 februari 2011.1.
6.
Daar ik het standpunt van mijn ambtgenoot geheel kan delen, verwijs ik hierbij graag naar de jurisprudentie en argumenten die hij in zijn conclusie, strekkende tot verwerping van het beroep, heeft aangevoerd. Kortheidshalve citeer ik hier slechts de kern van zijn betoog:
‘Ik wijs er in dit verband nog op dat de bescheiden in beslag zijn genomen in het kader van een strafrechtelijk financieel onderzoek. Zo'n onderzoek is gericht op de bepaling van het door een verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel (artikel 126 lid 2 Sv). Declaraties en betalingsbewijzen die betrekking hebben op de door een advocaat verrichte diensten zijn in dit verband gevoeliger dan in ander verband. Uit deze bescheiden zal immers kunnen blijken van de afspraken over de financiële afwikkeling van de bijstand door de advocaat, meer bepaald dat niet van een toevoeging gebruikgemaakt wordt. Zo een gegeven is in een strafrechtelijk financieel onderzoek niet van belang ontbloot; het kan een verwijzing betekenen naar de vermogenspositie van betrokkene. Het komt mij voor dat aldus aan politie en OM uit het vertrouwelijk verkeer tussen advocaat en cliënt gegevens bekend kunnen worden waarover de advocaat, desgevraagd, zou mogen zwijgen. Van het standpunt van de advocaat die stelt dat zulke bescheiden onder zijn verschoningsrecht vallen, kan naar mijn mening niet gezegd worden dat er redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat het onjuist is. Naar mijn mening zou het maatschappelijk belang dat eenieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde om bijstand en advies tot de verschoningsgerechtigde moet kunnen wenden geweld worden aangedaan, indien ten behoeve van een strafrechtelijk financieel onderzoek de betalingen aan een advocaat voor diens verrichtingen in de hoofdzaak of in dat onderzoek niet onder de bescherming der vertrouwelijkheid zouden vallen. Als iemand die zich om advies wendt tot een advocaat erop beducht zou moeten zijn dat de afspraken die hij met de advocaat maakte over de betaling van diens diensten voor politie en OM voor het grijpen liggen, kan dat een belemmering opwerpen om zich tot een advocaat te wenden, zeker als hij zich tot de advocaat wendt juist in verband met zijn procespositie in een verwachte ontnemingsprocedure.’
7.
Op grond van het betoog van mijn ambtgenoot, meen ik dat het oordeel van de Rechtbank dat de declaraties en kwitanties (urenspecificaties) van de advocaat van klagers onder het beroepsgeheim van de advocaat vallen, niet van een onjuiste rechtsopvatting getuigt en toereikend is gemotiveerd.
8.
Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
9.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑04‑2011