Rb. Zeeland-West-Brabant, 28-04-2015, nr. 12-700126-12
ECLI:NL:RBZWB:2015:2734
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
28-04-2015
- Zaaknummer
12-700126-12
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2015:2734, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28‑04‑2015; (Raadkamer)
Uitspraak 28‑04‑2015
Inhoudsindicatie
Afwijzing verzoek ex artikel 36 Wetboek van Strafvordering (verklaren dat de zaak geëindigd is).
Partij(en)
UITSPRAAK
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team strafrecht
Locatie Middelburg
parketnummer: 12-700126-12
rk-nummer: 15-275
Beslissing op het verzoek ex artikel 36 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op het verzoek ex artikel 36 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), ingekomen ter griffie op 2 maart 2015 in de zaak:
[naam] ,
geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats],
woonplaats kiezende ten kantore van mr. H.M. Dunsbergen te 4818 SJ Breda, Parkstraat 10.
1. De procedure
De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- -
het verzoek te verklaren dat de zaak met parketnummer 12-700126-12 geëindigd is;
- -
de stukken betreffende de zaak;
- -
het onderzoek door de raadkamer van 14 april 2015, waar de officier van justitie en de raadsman van verzoeker zijn gehoord.
Verzoeker is niet bij de behandeling van het verzoekschrift verschenen.
2. De beoordeling
Uit het onderzoek in openbare raadkamer is, voor zover hier van belang, het volgende gebleken.
Verzoeker wordt in de zaak met bovenvermeld parketnummer verdacht van bedreiging en mishandeling, gepleegd op 4 maart 2012. Hij is daarvoor op 6 maart 2012 als verdachte aangehouden en, na verhoor, dezelfde dag in vrijheid gesteld. Het eindproces-verbaal dateert van 23 april 2012. Sinds die datum zijn geen nadere vervolgingshandelingen verricht.
Verzoeker is bij vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 21 juli 2014 (parketnummer 02/700077-14) ter zake medeplegen van poging moord, medeplegen van poging doodslag en overtreding van artikel 26 Wet wapens en munitie, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaar. De levensdelicten vonden plaats op 30 april 2012. Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Den Bosch. In hoger beroep heeft inmiddels een regie-zitting plaatsgevonden en op 28 mei 2015 volgt opnieuw een regie-zitting. De verwachting is dat pas in het najaar van 2015 een inhoudelijke behandeling van de zaak zal kunnen plaatsvinden.
Verzoeker wordt in de zaak met parketnummer 96-261267-11 verdacht van overtreding van artikel 116 van de Wegenverkeerswet 1994. Het onderzoek ter terechtzitting is door de kantonrechter op 6 juni 2012 voor onbepaalde tijd geschorst. Verzoeker heeft ook in die zaak verzocht te verklaren dat de zaak geëindigd is. Ter zitting van 14 april 2015 heeft de officier van justitie zich niet verzet tegen het verzoek.
De officier van justitie heeft in raadkamer gezegd dat de voortgang in deze zaak nadelig is beïnvloed door het onderzoek naar de feiten van 30 april 2012 waarvoor verzoeker inmiddels bij vonnis van 21 juli 2014 is veroordeeld. Hij wacht de uitkomst van het hoger beroep in de zaak met parketnummer 02/700077-14 af en zal pas daarna in deze zaak beslissen of verzoeker zich voor de feiten van 4 maart 2012 voor de politierechter zal moeten verantwoorden. Indien het gerechtshof verzoeker in navolging van de rechtbank tot een langdurige gevangenisstraf veroordeelt, zal deze zaak worden geseponeerd. Als het gerechtshof verdachte vrijspreekt dan zal verzoeker in deze zaak worden gedagvaard.
Artikel 36, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) luidt: Wordt een vervolging niet voortgezet, dan kan het gerecht in feitelijke aanleg, voor hetwelk de zaak het laatst werd vervolgd, op het verzoek van den verdachte verklaren dat de zaak geëindigd is.
In deze zaak is nog geen rechter betrokken maar bij het begrip vervolging als bedoeld in artikel 36 Sv moet aansluiting worden gezocht bij het begrip criminal charge als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Het startpunt van de vervolging is het moment dat vanwege de staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze de verwachting heeft ontleend, en ook in redelijkheid heeft kunnen ontlenen, dat het openbaar ministerie een vervolging tegen hem zal instellen. De aanhouding van verzoeker op 6 maart 2012 creëert deze verwachting.
De rechtbank stelt vast dat sinds 6 maart 2012 in deze zaak geen nadere vervolgingshandeling is verricht. Dit is tegen de achtergrond van de feiten van 30 april 2012 waarvoor verzoeker bij vonnis van 21 juli 2014 tot een langdurige gevangenisstraf is veroordeeld verklaarbaar. De feiten van 30 april 2012 vonden kort na de feiten plaats waarvan verzoeker in deze zaak wordt verdacht en gelet op de aard en ernst van de feiten van 30 april 2012 is zonder meer begrijpelijk dat het openbaar ministerie voorrang heeft gegeven aan een voortvarende behandeling van die zaak. Het aanzienlijke tijdsverloop na 6 maart 2012 en de daarmee voor verzoeker ontstane onzekerheid omtrent de voortzetting van de vervolging in deze zaak, zijn met de feiten van 30 april 2012 door verzoeker zelf veroorzaakt.
Gelet op het voorgaande is er geen grond om het verzoek in te willigen. Het feit dat de officier van justitie zich in de zaak met parketnummer 96-261267-11 niet heeft verzet tegen het verzoek tot beëindiging maakt dit niet anders omdat in die zaak sprake is van een andersoortige verdenking.
3. De beslissing
De rechtbank:
Wijst het verzoek af.
Deze beschikking is op 28 april 2015 gegeven door mr. G.H. Nomes, rechter, in tegenwoordigheid van C.J. Wisse, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 april 2015.