Het verzoekschrift is per post ter griffie van de Hoge Raad ingekomen op 7 mei 2012, derhalve binnen de in art. 351 lid 5 Fw genoemde cassatietermijn van acht dagen.
HR, 05-10-2012, nr. 12/02321
ECLI:NL:HR:2012:BX6964
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
05-10-2012
- Magistraten
Mrs. A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion, G. Snijders
- Zaaknummer
12/02321
- Conclusie
Mr. L. Timmerman
- LJN
BX6964
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BX6964, Uitspraak, Hoge Raad, 05‑10‑2012
ECLI:NL:PHR:2012:BX6964, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑08‑2012
Uitspraak 05‑10‑2012
Mrs. A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion, G. Snijders
Partij(en)
Arrest
in de zaak van:
[Verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. H.L. van Lookeren Campagne.
Verzoekster tot cassatie zal hierna ook worden aangeduid als [verzoekster].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
- a.
het vonnis in de zaak met insolventienummer 10/666 R en 10/667 R van de rechtbank 's‑Gravenhage van 12 januari 2012,
- b.
het arrest in de zaak 200.100.811/01 van het gerechtshof te 's‑Gravenhage van 1 mei 2012.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping met toepassing van art. 81 RO.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, als voorzitter, C.E. Drion en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president F.B. Bakels op 5 oktober 2012.
Conclusie 15‑08‑2012
Mr. L. Timmerman
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verzoekster]
verzoekster tot cassatie
1.1
Bij vonnis van de rechtbank 's‑Gravenhage van 12 oktober 2010 is ten aanzien van [verzoekster] en [betrokkene 1] de schuldsaneringsregeling uitgesproken. Bij vonnis van 12 januari 2012 is de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder beëindigd op de grond dat [verzoekster] en [betrokkene 1] een of meer van hun uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomen en bovenmatige schulden doen of laten ontstaan (art. 350 lid 3 aanhef respectievelijk onder c en d Fw). Bij arrest van 1 mei 2012 heeft het hof het vonnis bekrachtigd. [Verzoekster] is van dit arrest tijdig in cassatie gekomen.1.
1.2
Voor zover hier van belang, heeft het hof de schuldsaneringsregeling beëindigd op grond van de volgende tekortkomingen, die naar het oordeel van het hof zowel tezamen als afzonderlijk aan voortzetting van de schuldsaneringsregeling in de weg staan:
- 1)
schending van de informatieplicht, waarbij niet aannemelijk is geworden dat [verzoekster] terzake geen verwijt treft dan wel dat op grond van haar medische situatie het tekortschieten haar niet kan worden toegerekend. Hetgeen daarvoor mede op basis van dit rapport is aangevoerd, is volgens het hof onvoldoende dragend;
- 2)
schending van de sollicitatieplicht. [Verzoekster] heeft onvoldoende sollicitatiebewijzen aan de bewindvoerder doen toekomen, terwijl bij herkeuring op 21 februari 2012 is gebleken dat zij voor 20 uur per week betaalde arbeid kan verrichten en de rechter-commissaris geen ontheffing heeft verleend van de sollicitatieplicht;
- 3)
het doen of laten ontstaan van nieuwe schulden (€ 9.618,71) gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling;
- 4)
de boedelachterstand groot € 239,81.
1.3
Het cassatiemiddel komt op tegen de hiervoor onder 1 en 2 door het hof vastgestelde tekortkomingen. Niet wordt bestreden dat elk van de tekortkomingen 's hofs oordeel, zoals het heeft overwogen, zelfstandig draagt. Nu de onder 3 en 4 weergegeven tekortkomingen niet worden bestreden, heeft [verzoekster] geen belang bij de bespreking van de klachten. 's Hofs oordeel blijft staan, ook als de klachten doel treffen. Ten overvloede bespreek ik ze.
1.4
Onderdeel 1 klaagt dat het hof art. 149 Rv heeft geschonden doordat het de niet door de bewindvoerder bestreden inhoud van het rapport van [A] Medisch Advies van 21 februari 2012 niet als vaststaand heeft aangenomen.2. Onderdeel 2 klaagt dat het hof onvoldoende heeft gemotiveerd dat hetgeen op basis van het rapport is aangevoerd, onvoldoende dragend is. Voor zover onderdeel 1 net als onderdeel 2 opkomt tegen 's hofs oordeel aangaande de schending van de informatieplicht, kan uit het betreffende rapport niet worden afgeleid dat de schending van de informatieplicht [verzoekster] niet kan worden toegerekend. 's Hofs oordeel is in het licht van bedoeld rapport onjuist noch onbegrijpelijk. Voor zover onderdeel 1 net als onderdeel 3 's hofs oordeel met betrekking de sollicitatieplicht bestrijdt, falen ook deze klachten. Dat [verzoekster] niet aan de sollicitatieverplichting heeft voldaan, wordt in cassatie niet bestreden. Enkel wordt aangevoerd dat de oorzaak daarvan gezocht moet worden in de ADHD en dat 's hofs oordeel gelet daarop te streng is. Voor zover die stelling al feitelijke grondslag heeft — in de appelschriftuur wordt betreffende stelling alleen met betrekking tot [betrokkene 1] aangevoerd —, valt uit het betreffende rapport niet af te leiden dat [verzoekster] niet aan haar sollicitatieverplichting had kunnen voldoen. Gelet op de stellingen in feitelijke instanties hoefde het hof zijn oordeel in dit verband niet nader te motiveren. De tegen 's hofs oordeel gerichte klachten treffen geen doel.
1.5
Ik concludeer tot verwerping met toepassing van art. 81 Ro.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑08‑2012
In de toelichting wordt opgemerkt dat het hof op grond van het rapport ‘verzoekster de gelegenheid [had] moeten bieden om de bewuste aktiviteiten te entameren terwijl zij onder de schuldsaneringsregeling viel’. Niet duidelijk wordt wat met die bewuste activiteiten wordt bedoeld.