RvdW 2021/1150
Overheidsprivaatrecht. Privaatrechtelijke overeenkomst waarbij overheidslichaam onroerende zaak verkoopt; gelijkheidsbeginsel; verplichting mededingingsruimte en transparantie te bieden.
HR 26-11-2021, ECLI:NL:HR:2021:1778
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
26 november 2021
- Magistraten
Mrs. M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek, F.J.P. Lock, S.J. Schaafsma, G.C. Makkink
- Zaaknummer
20/00123
- Conclusie
plv. P-G mr. F.F. Langemeijer
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen / Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
Bestuursrecht algemeen / Overheid en privaatrecht
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Aanbestedingsrecht / Aanbestedingsprocedure
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2021:1778, Uitspraak, Hoge Raad, 26‑11‑2021
ECLI:NL:PHR:2021:243, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑03‑2021
Beroepschrift, Hoge Raad, 13‑01‑2020
- Wetingang
Art. 3:14 BW
Essentie
Overheidsprivaatrecht. Privaatrechtelijke overeenkomst waarbij overheidslichaam onroerende zaak verkoopt; gelijkheidsbeginsel; verplichting mededingingsruimte en transparantie te bieden.
Samenvatting
Op grond van art. 3:14 BW mag een bevoegdheid die krachtens het burgerlijk recht aan een overheidslichaam toekomt, niet worden uitgeoefend in strijd met geschreven of ongeschreven regels van publiekrecht. Tot de regels van publiekrecht behoren de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Dit betekent dat een overheidslichaam bij het aangaan en uitvoeren van privaatrechtelijke overeenkomsten de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en daarmee het gelijkheidsbeginsel in acht moet nemen (HR 27 maart 1987, NJ 1987/727, m.nt. M. ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.